Skip to main content

81 - Het moeizame leven van een missionaris: Antoon Smorenburg

 
 
In de loop van de negentiende eeuw trokken heel wat Nederlandse jongelui naar het Verre Oosten. Als ze in hun eigen dorp gebleven waren zou er waarschijnlijk niet veel van ze terecht gekomen zijn. Maar in de Oost lagen kansen en het avontuur, op allerlei terreinen. Je kon er bijvoorbeeld heengaan als soldaat, zeeman, zendeling, koopman of bestuursambtenaar.
   Antoon Smorenburg reisde naar China. Hij had een groot ideaal: het bekeren van zoveel mogelijk Chinezen voor het ware geloof, het katholicisme. Antoon, de eerste Nederlandse jonge priester naar ‘het rijk van de zoon des hemels’ [de Chinese keizer] in die tijd, was ervan overtuigd dat hem dat geen windeieren zou opleveren. Na het tijdelijke leven op aarde zou hij vast en zeker eeuwig plaats mogen nemen in de hemel naast of in elk geval bij de troon van God. Je moest er wél wat voor over hebben, zo bleek tijdens zijn leven als missionaris.
 81 1 Smorenburg
Antoon Smorenburg
 
 
Antonius Everhardus Smorenburg werd op 14 januari 1827 in Soestdijk geboren. Na een studie aan het seminarie van Warmond werd hij op 24-jarige leeftijd tot priester gewijd. Dat gebeurde op 17 augustus 1851 door Cornelius, baron van Wijckerslooth, op diens landgoed Duinzigt in Oegstgeest. Van Wijckerslooth functioneerde namelijk als ‘wij-bisschop voor de Hollandsche zending’.
   In eerste instantie was de jonge priester actief in Mijdrecht en Hoogland bij Amersfoort. Dat was waarschijnlijk niet wat hij op lange termijn wilde. Op 24 december 1852 arriveerde Antoon in Parijs en meldde zich bij de Lazaristen, een Franse missie-organisatie die in de lichtstad zijn ‘hoofdkantoor’ had.
   In de Franse hoofdstad was tevens het centrum van de internationaal-opgezette katholieke charitatieve missie-organisaties, de Propagation de la Foi (Voortplanting des Geloofs, sinds 1822) en de Sainte-Enfance (Heilige Kindschheid, sinds 1843).
 
 
 81 2 Wijckerslooth
Van Wijckerslooth
 
 
Als Lazarist naar China
 
 
De Lazaristen, volgelingen van de heilige Vincent-de-Paul (1581-1660), hadden in China aan het einde van de achttiende eeuw de rol overgenomen van de Sociëteit van Jezus, nadat die door Rome was opgeheven.
   Gesteund door het Franse hof (en zo nodig door Franse troepen) probeerden zij en andere missie-organisaties zich in het Verre Oosten een plaats onder de zon te verwerven. Tijdens de vrede van Nanking (1842) kregen de Europeanen toegang tot een vijftal zogenaamde verdragshavens. Antoon Smorenburg werd in oktober 1853 in Londen op de boot gezet naar Ningbo, een van die havens.
 
Pas een half jaar later was de Nederlander in staat naar zijn ouders in Soest te schrijven. “Zijt gij niet verwonderd”, begon hij op 15 april 1854, “in zoo langen tijd in ’t geheel van mij geen brief ontvangen te hebben? Zijt gij niet verwonderd aan ’t hoofd van dit papier Manilla te lezen in plaats van Ningbo, waarvoor wij bestemd waren en waarheen wij op reis zijn gegaan?”i
   De tocht had aanzienlijk langer geduurd dan de bedoeling was. Smorenburg junior was er nog helemaal van in de war, meldde hij.
 
Aanvankelijk ging alles nog naar wens. Alleen bij zuidelijk Afrika waaide het behoorlijk. “Den 29 December [1853] zeilden wij op een paar honderd uren afstands de kaap de Goede Hoop voorbij. ’t Ging daar regt voor den wind, en zoo snorden wij door het water… Gedurende twee dagen moesten twee mannen het roeiwiel sturen, zoo onstuimig was de zee. De golven gingen hoog, misschien twintig tot dertig voet, en konden drie à vierhonderd voet lengte hebben. Dus lange hooge wallen van water rezen er achter ons op, haalden ons in, hieven ons in de lucht, en onder en over het schip heen rollende, lieten zij ons beurtelings in diepe dalen achter”.ii
   Smorenburg had zich blijkbaar verdiept in de problematiek van het varen. “’t Is gemeenlijk niet bij hevigen wind, dat het schip het meest geslingerd wordt, maar meestal wanneer de wind gaat liggen, en de golven nog voortgaan met woelen”.iii
 
Aanvankelijk waren er geen echte problemen. In de wateren van Nederlands-Indië raakte de kapitein echter de weg kwijt. “Wij stevenden regt op de eilanden Amsterdam en St. Paulus aan. Maar wij zijn zoo ver zuidwaarts gegaan, dat wij ze niet meer in het oog kregen. Wij zeilden altijd regt oostwaarts tot op den 100sten graad oosterlengte, en vervolgens noord-oost op Java aan. Wij zijn er het digst bij geweest, omstreeks den 10 Februarij op een afstand van 50 à 60 uren bezuiden.
   Vervolgens zeilden wij wederom regt oostwaarts, misschien een weinig noord op Sandalwood [Soemba] aan. Reeds geruimen tijd hadden wij verlangend naar Sandalwood uitgezien, want sedert het eiland Palma hadden wij volstrekt geen land meer bespeurd, en dat was reeds in het midden van November…
   Hoe verlangend wij dus waren, om wederom eens land te zien, kunt gij ligt nagaan. Maar ongelukkig viel er kalmte in. Dag voor dag brandende hitte, geen wind, de matrozen bijna zonder water, schoon zij aan de kaap een paar groote tonnen vol regenwater hadden opgevangen. O wat duurde ons dit eind wegs lang!
   Eindelijk kondigt ons op zekeren avond de kapitein aan, dat wij den volgenden dag… land zouden zien, namelijk het eiland Sandalwood… De kapitein deed [die dag] niets dan staren naar den horizon... Ik zag, dat de kapitein nu regts dan links naar land uitzag: inderdaad, wij waren verdwaald… Des avonds nog geen land. De zeilen werden ingeheschen, men ging voorzichtig voorwaarts. Het anker werd gereed gehouden om het onmiddellijk te kunnen uitwerpen, ingeval wij voor rotsen of zandbanken kwamen. Want de kapitein wist werkelijk niet meer waar hij was.
   Den volgenden morgen voor dag en dauw was ik op het dek, om te hooren of men land zag. Neen, was het antwoord. Ik ging dus naar mijn kamer en een kwartier daarna komt de kapitein ons uitnoodigen, om ons in de ontdekking van het land met hem te verheugen. Tegen acht uur herkenden wij Sandalwood in het ontdekte land. De oorzaak dezer misrekening was, dat de chronometers of scheepsklokken eenige minuten verloopen waren in de laatste drie maanden”.iv
 
Na Soemba, Timor en Nieuw-Guinea bereikte het Britse schip de Grote Oceaan. Op 15 maart 1854, in volle zee, ging het mis. De kapitein riep de priester bij zich en vertrouwde hem toe: “Wat zoudt gij denken, als ik u zeide, dat er vuur op het schip is?”v
   Het schip, 130 voet lang, had 800 honderd ton steenkool aan boord en die was beginnen te smeulen.
   De toestand zag er niet rooskleurig uit. “’s Nachts sliepen wij in onze kleêren, om elk oogenblik gereed te zijn om in de booten te springen. Den volgenden dag wierp men met alle magt steenkolen overboord, ongeveer 100 ton, en werd er integendeel even zoo veel water er in gelaten. Tegen den avond gingen de matrozen allen slapen. Te middernacht begon de helft en vier uren later, bij beurt, de andere helft aan dien arbeid. Den volgenden dag al weder hetzelfde werk”.vi
 
De matrozen deden wat ze konden. Maar al snel bleek dat de vuurhaard te hevig was. Een evacuatie werd voorbereid. Dat was een ramp voor de paters. “Wij hadden vijf groote kisten vol kerksieraden, boeken, missalen enzovoort voor de missie in China bij ons”.vii
   Die mochten niet mee in de reddingsboten.
   Alsof het nog niet erg genoeg was werd het schip midden in de nacht ook nog door een vloedgolf getroffen. “Wij vonden den kapitein als verstomd. Het is iets wonders zeide hij, want er is geen wind, en nooit heb ik zoo een geweld in de zee gezien”.viii
 
Het zwaar gehavende vaartuig probeerde Luzon te bereiken. Op 19 maart, niet ver van de zuidoostpunt van het Filippijnse eiland, leek het echter afgelopen. De steenkolen hadden nu echt vlam gevat. Iedereen aan boord zag de dood in de ogen. Smorenburg en een andere pater wisten wat hun te doen stond. “Wij onderzochten ons geweten en biechtten [bij elkaar]”.ix
   Toch kregen ze nog een dag respijt. “Om 12 ure brak de rook met geweld uit. De booten werden in zee gelaten. Te 2 uur barstte het vuur los. De masten en zeilen en ’t gansche dek stonden in laaije vlam. De masten vielen over boord, twee naar achter en de voormast naar voren. ’t Was schoon om te zien, maar nijpend onze toestand”.x
   Na uren en uren roeien slaagde de reddingsboot, waarop Smorenburg zich bevond, de kust van Luzon te bereiken. Even leek het erop dat ze nu veilig waren, maar kort na de landing ‘zagen onze matrozen, vlak bij ons, een krokodil en eene groote slang. In het bosch hoorden wij het gehuil van woudgedierte. Terstond vlugtten wij in de booten, om tenminste niet te worden verscheurd, na aan de golven ontsnapt te zijn’.xi
   De missionaris vergeleek zijn positie met die van Robinson Crusoe.
 
Antoon arriveerde tenslotte in Manilla. Van daaruit kon hij het thuisfront op de hoogte brengen van zijn wederwaardigheden. Voorbij leek alle ellende. In de hoofdstad van de Spaanse kolonie was het een paradijs voor een geestelijke.
   “De bevolking is hier zoo goed als uitsluitend katholiek. Er zijn onderscheidene kerken, misschien een groot dozijn, terwijl eene der parochiën meer dan dertig duizend zielen voor zich alleen heeft. De Paaschtijd duurt hier van Aschdag tot zondag na Pasen inclusief. O, hoe stichtend werd hier de Witte Donderdag gevierd… Des donderdags is de geheele stad als in processie, die onophoudelijk de kerken bezoekt om Jezus te aanbidden in het geheim zijner liefde. Men behoeft, als vreemdeling, den trein [stoet] slechts te volgen, en men vindt van zelf al de kerken. Het volk gaat in kleine groepen en half-luid biddend. O, wat is dat schoon en treffend”.xii
 
 
Van Hongkong naar Peking
 
 
 82 3 Ningbo
Ningbo in die tijd
 
 
De jonge priester was nog niet in Ningbo. Maar aangekomen in Hongkong was een Engels oorlogsschip bereid hem mee te nemen naar het noorden. De Britten rukten op. Ze hadden vernomen dat ze vanwege de Krim in oorlog waren met de Russen. Als er een Russische vloot in de omgeving van China was moesten ze die dus uitschakelen.
   De volgende hindernis was de verdragshaven Shanghai. “[Daar] ontmoetten wij weer andere gevaren. Gij hebt zeker in de couranten gelezen, dat het geheel China, sedert een paar jaren, in opstand is [Taiping, 1850-1865]. Nu, Shanghai is in de magt der oproerlingen, en de keizerlijke partij belegert de stad. Maar beide partijen vreezen de Europeesche kanonnen. Daarom gaf ons de Fransche consul... zijne schuit, voorzien van een Fransche vlag, en zijnen chineschen dienstbode meede, en zoo voeren wij, tusschen de beide vijandelijke batterijen door, naar de andere zijde der stad, waar de verblijfplaats van Mgr. Maresca is... Wij namen [er] deel aan eene vrij plegtige processie, op H. Sacramentsdag. Twee bisschoppen zetten het feest luister bij”.xiii
 
Smorenburg bevond zich tussen de keizerlijke troepen en die van de Taipings in. Veel ontzag voor de militaire vaardigheden van de Aziaten had hij niet. “In de rivier liggen oorlogsschepen. Dagelijks vuren zij op elkander, zoodat de kogels over ons heen vlogen. Als de Chinezen op u schieten, zeggen de Europeanen, dan hebt gij geen gevaar, maar als zij niet op u mikken, dan gebeurt het somtijds, dat zij u een kogel in de rug duwen”.xiv
   Een aantal gewonde Chinezen had zich voor verpleging tot de kerk gewend. Dat waren potentiële bekeerlingen. Vervelend was dat het raam van een kerk door een verdwaalde kogel getroffen was, maar stelde de Nederlander, ‘gelukkig buiten kerk-tijd’.xv
 
De reis van Shanghai naar Ningbo was weinig problematisch. Slechts een enkele keer hoefden de Europeanen op te treden tegen de Taipings, schreef Smorenburg aan zijn familie in Soest. “Twee soldaten stonden op den muur, en schreeuwden ons toe te naderen, of anders den kogel te verwachten”.xvi
   Een Europese priester, die goed Chinees sprak, loste het dreigement simpel op. “Hij vertelde hun, dat zij bandieten waren, en reeds te dikwijls de Europesche kogels hadden geproefd, om het nu nog te wagen, eene Europesche vlag en Europeanen aan te houden...
   Zij stonden verbluft van zulke taal, en verlangden slechts, dat wij onzen gang konden gaan”.xvii
   Op 19 juni 1854 arriveerde Smorenburg eindelijk in Ningbo, zijn bestemming.
 
Het duurde niet lang of Smorenburg werd naar een ander missiegebied gestuurd. Hij kreeg opdracht zich te gaan vestigen op een illegale plek, de omgeving van Peking. Dat was buiten het gebied van de verdragshavens.
   De 28-jarige missionaris ging, als Chinees vermomd, aan boord van een Chinese jonk die een vracht rijst naar de hoofdstad bracht.
   Ook die reis ging niet zonder problemen. Meteen al. “Reeds eer wij in zee kwamen, geraakten wij op eene zandbank, en braken de roerhengsels, zoodat wij genoodzaakt waren terug te keeren. Met der haast werd de schade hersteld, en wij voeren voor de tweede maal uit”.xviii
 
 
82 4 zeeslag tijdens Taiping oorlog
zeeslag tijdens Taiping-oorlog
 
 
Erg veilig was het niet in Chinese wateren. Mede als gevolg van de opstand had Peking nog maar weinig politionele macht en al helemaal niet op zee. Piraten hadden dus vrij spel. “Te naauwernood waren wij in zee, of wij meenden reeds een roofschip te zien. Maar het volgde gelukkig eene andere rigting dan onze jonk, en zoo verloren wij het aldra uit het gezigt”.xix
   Antoon dacht dat hij geluk had. Zijn reis was van groot belang want drie missiegebieden zaten al twee jaar zonder de uit Europa afkomstige missiegelden. En die had de jongeman bij zich. Nog die zelfde dag ondervond hij aan den lijve wat dat betekende. “’s Namiddags hoorden wij plotseling een kanonvuur achter ons. Allen snelden op het dek, en, al zijn leven! daar zagen wij achter ons zes schepen, waarvan één een rijstschip was zoo als het onze, en aangevallen werd door de vijf anderen, die wij voor roofschepen herkenden.
   Wij verborgen, wat wij konden, maar zonder hoop van het te zullen behouden, wijl wij begrepen, dat de roovers niets ondoorzocht zouden laten.
   Een oogenblik daarna vloog er een kanonskogel fluitend over ons schip. Wij begrepen het sein, en streken de zeilen, om onze doorluchtige bezoekers af te wachten.
   Ik had eene zware som gelds bij mij voor drie provinciën, die in geen twee jaren iets ontvangen hadden van het Genootschap des Geloofs [Propagation de la Foi], uit hoofde van de onveiligheid der wegen naar ’t noorden, die door de oproerlingen gestremd waren. Gij begrijpt derhalve ligt mijne bekommering. Weldra klampte een van de vijf schepen ons aan, en een groot dozijn roovers sprong op ons schip, die de eene, en sommige zelfs de beide handen met een zwaar gewapend, en eenige pistolen in de gordel hadden. Zij hadden niets den minsten weerstand”.xx
 
De als Chinees vermomde jonge Soestenaar viel onmiddellijk door de mand. “De roovers kwamen onstuimig binnenstormen, maar geen verzet ziende, bedaarden zij en herkenden mij voor een Europeaan. Zij bezagen mij van top tot teen, en deden mij allerlei vragen... Ze vonden bijna al het geld, verscheidene duizend gulden aan goud en zilver. Zij doorzochten zelfs tweemaal de klederen, die ik aanhad, om te zien, of ik ook iets van waarde bij mij verborgen hield, en namen alles mede, wat van hunne gading was, zelfs mijn beste bovenkleederen. Doch op mijn dringend smeeken lieten zij mij mijne zilveren kelk, ciborie en zieken-hostiebusje, en al mijne miskleederen.
   De H. Oliën hadden zij mij reeds tweemaal geschonken, maar namen ze later toch mede, zonder dat ik het zag”.xxi
 
Smoorenburg was het geld van de missie kwijt. Erger kon niet. “Op het schip hadden wij de roovers, en daar buiten een hevigen stormwind, zoodat de scheepszaakverzorger bij mij kwam, en bijna weenend zeide: De roovers zijn aan boord, maar dat is nog het ergste niet; hoor de wind eens gieren! Ik vrees voor ’t gansche schip.
   Hieromtrent stelde ik mij gerust, wijl ik niet gelooven kon, dat men van Boven de harde beproeving, die wij hadden door te staan, tot zoo ver zouden laten komen. En werkelijk, ’s morgens bedaarde de storm”.xxii
 
 
Ongelukkig als Lazarist in China
 
 
Na al die beproevingen kon de Nederlander eindelijk gaan doen, waar hij voor naar China gegaan was: Chinezen bekeren als lid van de congregatie van de Franse Lazaristen.
   Naar tevredenheid liep zijn leven in China echter niet. Smorenburg voelde zich met name niet op z’n gemak tussen de Europese priesters. In een brief aan zijn voormalige leraar Steenhoff in Warmond stelde hij het enkele jaren later zo: “Ik kan het u niet verbergen. Gedurende de jaren dat ik met hen ben, heb ik nog niet van mij kunnen verkrijgen om den Franschen geest te beminnen. Integendeel het walgt mij”.xxiii
   De Nederlander, die zich tot het bedrijven van de missie geroepen voelde, had in de jaren vijftig van de negentiende eeuw echter geen keuze gehad. “Nooit zou ik in deze orde ingetreden zijn als er in dien tijd eene Hollandsche orde bestaan had”.xxiv
   Smorenburg had zijn leven in het teken van het eeuwige leven gesteld, maar het korte ‘tijdelijke’ leven op aarde bezorgde hem maar weinig geluk.
 
 
 82 5 Warmond
seminarie Warmond
 
 
De periode 1856-1860 gaf totaal nieuwe ontwikkelingen te zien. Na enkele incidenten, onder andere de moord op de Franse missionaris Chapdelaine, besloten de Fransen en de Britten het gezamenlijk militair optrekken op de Krim in China te continueren. Tijdens de zogenaamde Tweede Opiumoorlog staken Europese troepen het Zomerpaleis in brand. De keizer vluchtte weg uit de Chinese hoofdstad. Prins Gong zag zich genoodzaakt de voor China vernederende bepalingen in de ‘ongelijke verdragen’ te accepteren.
   “Communicatie tussen Frankrijk en China”, aldus artikel 3, “vond plaats in de Franse taal. Zolang er nog geen voldoende Chinese vertalers en tolken beschikbaar waren die de Franse taal correct beheersten zouden de Franse teksten om praktische redenen begeleid worden door Chinese vertalingen”.xxv
   Op korte termijn moesten Chinezen in elk geval opgeleid worden om in het Frans, de per verdrag overeengekomen voertaal, te kunnen communiceren. Een missionaris als Antoon Smorenburg beheerste in 1860 zowel de Franse als de Chinese taal. Hij werd ingeschakeld om de Franse taal in de hoofdstad doceren.
 
De Fransen mochten zich nu dan ook formeel in Peking vestigen. Het tijdperk van de verdragshavens was voorbij. Overal waar ze maar wilden konden Europeanen, dus ook missionarissen, rondtrekken in het gigantische keizerrijk. Als ze over een Frans paspoort beschikten mochten die onder keizerlijke bescherming het binnenland intrekken.
   “Omdat het christelijke geloof ten doel had de mensen aan te zetten tot een deugdzaam leven”, aldus artikel 13, “konden alle christengemeenschappen voortaan rekenen op vrije uitoefening van hun geloof en op bescherming, ook van hun bezittingen. Iedereen kreeg het recht het christendom te omarmen en te leven volgens de christelijke regels”.xxvi
   Fransen zouden bovendien voortaan onder Franse wetten vallen en alleen door Fransen berecht kunnen worden. Kortom China lag open voor Europese avonturiers, inclusief missionarissen, de verkondigers van het katholieke geloof.
 
Smorenburg, die zich ongelukkig voelde temidden van zijn Franse medebroeders, nam met genoegen kennis van het beleid in Rome dat erop gericht was grote groepen nieuwe Europese paters op te roepen naar China te trekken. Het meest bevolkte land ter wereld lag open om over te gaan tot het ware geloof. Honderden miljoenen heidenen zouden van de hel gered en voor de hemel bestemd kunnen worden.
   Met genoegen vernam de enige Nederlandse Lazarist in China dat er in België in 1862 een nieuwe congregatie gesticht was door Theophile Verbist, aalmoezenier van het Belgische leger en directeur van de Belgische afdeling van de Sainte-Enfance. Nog aantrekkelijker werd het voor hem toen hij er achter kwam dat ook Nederlanders zich konden aansluiten bij de congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria, die zich in Scheut bij Brussel had gevestigd.
   Smorenburg bedacht in 1864 nog eens: “Altijd onder medebroeders te leven die een natuurlijke minachting hebben voor al wat niet van hun land is, is een der grootste bekoringen [beproevingen]. Het is niet slechts sedert een of twee jaren dat ik zoo denk, zelfs in mijn beproevingstijd heb ik dit als eene moeielijkheid tegen mijn intreden voorgesteld... Jaar na jaar heb ik hieromtrent te beklagen gehad, maar de onmogelijkheid waarin ik was in een andere orde als missionaris deze moeielijkheid te overwinnen deed mij voortleven in de eenige hoop op een ander en beter [eeuwig] leven”.xxvii
 
De komst van de eerste Scheutisten in China, tegen het einde van 1865, was voor Smorenburg van grote importantie. Onder de vier priesters bevond zich een Nederlander, de 25-jarige Ferdinand Hamer uit Nijmegen.
   In het levensverhaal dat de Nederlandse Jezuïet Johannes Drüding in 1901 schreef op basis van de brieven die de Nijmegenaar aan zijn familie had gestuurd, was te lezen: “Een Hollandsch missionaris, M. Smorenburg, die sedert 12 jaren geen Hollander had ontmoet, was M. Hamer’s vaste geleider [in Peking]”.xxviii
 
 
 82 6 Hamer 1865
Ferdinand Hamer vóór zijn vertrek naar China (1865)
 
 
Overstap naar de Scheutisten
 
 
Smorenburg liet de Scheutisten tijdens hun verblijf in Peking onmiddellijk weten dat hij niet tevreden was met zijn leven als Lazarist. Niets liever wilde hij dan zich bij de Scheutisten aansluiten.
   Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Je kon niet zomaar overstappen van de ene congregatie naar de andere. Bovendien had overste Verbist in eerste instantie grote twijfels of het wel verstandig was iemand te accepteren die niet gelukkig was. “Jong en zonder ervaring”, legde hij vast, “moet ik rekening houden met de ervaring van anderen om nooit van beter georganiseerde congregaties leden over te nemen die daar onder welk voorwendsel dan ook uit willen vertrekken”.xxix
 
Verbist ontdekte bij aankomst hoe moeilijk het was om resultaten in het aan Scheut toegewezen missiegebied (ten noorden van de Grote Muur) te behalen. De leden van de nieuwe congregatie waren in opdracht van Rome naar China vertrokken zonder zich adequaat voor te kunnen bereiden. Niemand van de priesters sprak bij aankomst een woord Chinees. De Chinese cultuur was hun volkomen vreemd. Bovendien, hoe kon een handje vol priesters het gigantische missiegebied bestieren waar ze verantwoordelijk voor gesteld waren.
   De leider van Scheut voelde zich na aankomst in het missiehoofdkwartier Xiwanzi al snel genoodzaakt de criteria voor toetreding tot de congregatie drastisch bij te stellen. Iedereen was bij wijze van spreken welkom. En hoe kon hij dan nee zeggen tegen een ervaren missionaris die de taal vloeiend sprak en wist hoe hij met Chinezen moest omgaan?
   Ondanks de achterdocht mocht Smorenburg tot de congregatie van het Onbevlekte Hart van Maria toetreden op voorwaarde dat hij van alle kerkelijke instanties toestemming wist te verkrijgen.
   En zo gebeurde het. De Soestenaar nam de pen ter hand en schreef lange brieven naar zijn adviseur Steenhoff in Warmond, naar Etienne, in Parijs de overste van de Lazaristen, naar Barnabo, in Rome de prefect van de Propaganda Fide, het ‘ministerie van missie’.
   Bijna twee jaar na de komst van Verbist, Hamer en anderen was het eindelijk zover. Op 1 oktober 1867 trad Smorenburg toe tot de Belgisch-Nederlandse missiecongregatie.
 
Twee maanden later, op 15 december 1867, was Verbist helemaal om. De Belg, die altijd van plan geweest was slechts een beperkt aantal jaren in het missiegebied te verblijven, was tot de conclusie gekomen dat Smorenburg de ideale persoon was om hem na zijn vertrek uit China ter plaatse op te volgen.
   Bovendien, schreef hij aan Barnabo in Rome, werd het tijd dat de plaatselijke leider van Scheut met de bisschoppelijke waardigheid bekleed zou worden. Bij andere missieordes, zoals de Lazaristen, was dat al lang het geval. “Ik heb me er persoonlijk van kunnen verzekeren”, aldus Verbist, “dat Smorenburg de kwaliteiten bezit die deze taak vereist, namelijk de vroomheid, de integriteit van zeden, de kennis van kerkelijke wetenschappen en de wijsheid. Zijn ervaring in allerlei Chinese aangelegenheden als gevolg van een verblijf van vijftien jaar in het keizerrijk, zijn perfekte kennis van de Chinese taal en zijn vriendelijk karakter hebben er extra toe bijgedragen dat al onze medebroeders en christenen unaniem zijn benoeming wensen. Ik kan er niet aan twijfelen dat de stem van allen de stem van God is”.xxx
 
 
 82 7 Smorenburg in China
Smorenburg in China
 
 
De Scheutisten hadden het niet gemakkelijk in Mongolië, het gebied ten noorden van de Muur. In het tweede jaar kwamen ook zij zonder inkomsten te zitten. Bovendien bleek hoe kwetsbaar de Europeanen waren voor de ziektes die op het Chinese platteland heersten, onder meer als gevolg van primitieve hygiënische omstandigheden. Van de eerste vier paters waren er in 1868 nog maar twee in leven. Ook provicaris Verbist kwam in het begin van dat jaar te overlijden. Rome had nog niet op de voordracht van Smorenburg kunnen reageren.
   Zwaar getroffen door al het onheil besloten twee missionarissen, Vranckx en Smorenburg, in Xiwanzi de taken te verdelen. Pater Vranckx zou terug gaan naar België om de organisatie in het thuisland op te zetten. Smorenburg, nauwelijks vier maanden nadat hij was toegetreden, nam de leiding van de missie in China op zich. Zijn aanstelling werd later door Rome bevestigd. De bisschoppeljke waardigheid werd hem echter (nog) niet gegund.
 
 
 82 8 Vranckx
Vranckx in China
 
 
Van mogelijk bisschop in China tot pastoor in de Achterhoek
 
 
Smorenburg bleek bij nader inzien niet over voldoende gezag en leiderschap te beschikken. In de officiële geschiedschrijving van Scheut is te lezen: “Er ontstaan spanningen in het provicariaat. Smorenburg is een nieuweling in de Congregatie en hij houdt er opvattingen op na, die hij gedurende zijn verblijf bij de Lazaristen in de omgang met sommige oversten heeft leren kennen. Uit het ambt van provicaris meent hij absoluut gezag te mogen putten, dat met de inspraak van de andere missionarissen weinig rekening houdt. Deze laatsten beschouwen zich echter meer als onderdanen van de algemeen overste [Vranckx]... Vranckx acht het opportuun provicaris Smorenburg uit te nodigen voor een rustperiode in Europa, te meer daar deze laatste reeds sedert negentien jaar geen persoonlijk contact met zijn familie meer heeft gehad. Gedurende dit verlof zouden ook de zaken van de congregatie kunnen besproken worden”.xxxi
 
Smorenburg leek blij te zijn met de uitnodiging voor een reis naar Europa. Hij benoemde Ferdinand Hamer tot zijn plaatsvervanger en vertrok op 8 november 1869 uit Xiwanzi. De missieoverste verwachtte bovendien dat hij een rol zou kunnen spelen in Rome, waar in die tijd het eerste Vaticaanse Concilie plaatsvond. Zijn familie in Soest had de bisschoppelijke kledij al vervaardigd.
   Bij terugkomst in Europa wachtte de pater echter een koude douche. Van promotie tot bisschop was geen sprake. Integendeel. Tijdens de besprekingen in het Belgische Scheut kwam het tot een botsing tussen de Belg Vranckx en de Nederlander Smorenburg.
   De Nederlander moest concluderen ‘dat een Belgische mijter niet past op een Hollands hoofd’.xxxii
   Het spel om de macht eindigde derhalve in een nederlaag voor de 43-jarige priester uit Soest.
 
Antoon bood gefrustreerd zijn ontslag aan. Jaak Bax, een Vlaamse vertrouweling van Frans Vranckx, vertrok korte tijd later als zijn opvolger naar Mongolië. Smorenburg had als lid van de congregatie in Belgie kunnen blijven functioneren, maar dat was blijkbaar voor hem een gepasseerd station.
   De priester, die door stichter Verbist om zijn goede eigenschappen zo geprezen was, trok zich in 1870 teleurgesteld zelfs helemaal uit Scheut terug. Aan zijn bestaan als missionaris was een einde gekomen. Veel menselijk geluk aan zijn goddelijk taak had hij niet beleefd, lijkt het.
 
Antoon Smorenburg was priester voor het leven. Wat moest er nu met hem gebeuren?
   Joannes Zwijsen, bisschop van Utrecht, nam hem op in de gewone kerkelijke hiërarchie van zijn grote bisdom. Smorenburg viel weer terug op het niveau van Mijdrecht en Hoogland. In juni 1871 werd hij als pastoor in de Achterhoek aangesteld. In het dorpje Bredevoort om precies te zijn.
 
De missie-zaken waren nog lang niet afgerond. Wie was de eigenaar van de bezittingen die de missionaris niets vermoedend in China achtergelaten had? Bovendien had zijn moeder maar liefst duizend gulden uitgetrokken om het uitstapje naar Europa mogelijk te maken. Had hij er recht op dat geld terug te krijgen?
   Voor Vranckx was de oplossing van de materiële problemen heel gemakkelijk. Smorenburg had al zijn rechten verspeeld en daarmee tevens zijn geld en bezittingen kwijt. Op 26 februari 1872 schreef hij in een brief naar Xiwanzi: “Ik heb geen nieuws sinds ik de geldkwestie aan de arbitrage van Mgr. [Zwijsen] van Utrecht heb overgelaten. Ik zal Smorenburg het geld zenden dat hij vraagt voor zijn kleren. Wat betreft de duizend gulden wacht ik geduldig op de beslissing van Monseigneur. Hier zijn we ervan overtuigd dat we niet verplicht zijn het geld terug te betalen. Dat hij de congregatie verlaten heeft is zijn eigen schuld. Ik heb hem allerlei voorstellen gedaan. Hij heeft ze allemaal afgewezen. Omdat hij geen bisschop kon worden wilde hij zich niet in [het oosten van Mongolië] vestigen, met een of twee helpers naar keuze. Evenmin wilde hij in Scheut de Chinese taal onderwijzen”.xxxiii
   Er ging nog een hele tijd overheen voor de pijnlijke ‘scheiding’ afgerond was.
 
 
Smorenburg en de missie van Steijl
 
 
Het leek erop dat Smorenburg zich verder nooit meer met de missie in China zou bezighouden.
   Het pakte anders uit. In 1874 kreeg de pastoor van Bredevoort bezoek van Mgr. Raimondi. De afgezant van de Propaganda Fide sprak wellicht verzoenende woorden en bracht de Nederlander een jaar later in contact met de Duitse priester Arnold Janssen. Deze had plannen een Duits-Nederlandse missiecongregatie in Nederland de stichten.
   Smorenburg liet weten zich bereid te verklaren aan de toekomstige missionarissen onderwijs in de Chinese taal te willen geven. Om die reden was er in eerste instantie sprake van dat de Duitsers zich in de omgeving van Bredevoort zouden vestigen, totdat zij kozen voor Steijl aan de Limburgse Maas. Helemaal uitgesloten is het niet dat de Nederlander hoopte alsnog als bisschop naar China gezonden te kunnen worden, niet voor de Franse Lazaristen, niet voor de Belgische Scheutisten, maar voor de Duits-Nederlandse SVD.
   In het kader van de stichting van de nieuwe congregatie schreef Janssen in 1875 aan de aartsbisschop van Keulen: “[Smorenburg] war 18 Jahre als Missionar in China und der Mongolei in den verschiedensten Stellungen, zum Teil mit bischöflicher Jurisdiktion, tätig. Er ist Verfasser eines chinesisch-französischen Lexikon. Über seine Tüchtigkeit als Missionar und seine Erfahrenheit im Chinesische liegen von kempetenter Seite die besten Zeugnisse vor.
   Man muß sich nur wunderen, durch welche Fügungen es möglich ward, daß dieser eifrige und noch rüstige Missionar wieder nach Europa zurückverschlagen ward”.xxxiv
 
 
 82 9 Steyl
Steijl
 
 
In 1973 schreef Fritz Bornemann, lid van de SVD (Steijl), een interessant artikel over Antoon Smorenburg. De Duitser liet zien dat de voormalige missionaris nog jarenlang een speelbal tussen Scheut en Steijl was. Bij de inwijding van het missiehuis aan de Maas kreeg Vranckx een uitnodiging. De overste van Scheut verscheen niet. Hij had, schreef hij aan Arnold Janssen, ‘horen zeggen dat de stichting van Steijl eigenlijk een onderneming van Smorenburg was’.xxxv
   Vranckx vroeg Janssen dat tegen te spreken en verzocht hem uit te dragen dat niet Smorenburg maar hij, Vranckx, betrokken was geweest bij de opzet van het eerste missiehuis in Nederland.
   Op dat verzoek ging de stichter van Steijl niet in. Integendeel, Janssen nodigde Smorenburg uit een persoonlijke bijdrage te leveren aan de inwijding. Dat gebeurde op 22 augustus 1878.
 
Begin maart 1879 vertrokken de eerste twee SVD-missionarissen vanuit Steijl naar China. Helemaal onvoorbereid gingen ze niet. Eind november 1878 reisden de pioniers Johann Anzer en Josef Freinademetz naar de pastorie van Smorenburg. Ze logeerden er enkele weken om zich zo goed mogelijk te laten instrueren in wat hen te wachten stond.
   De voormalige Lazarist en Scheutist speelde bovendien een belangrijke rol tijdens hun vertrek. Niet Arnold Janssen maar Antoon Smorenburg droeg bij die gelegenheid de hoogmis op.
   In zijn dagboek schreef Anzer: “Het geheele huis heeft een feestkleed aangetrokken; alles opnieuw geveegd en gekeerd, met bloemen versierd en met mos omwonden. Vier vanen wapperen van den nok van het huis, zacht door den oostenwind bewogen. Vrienden zijn reeds van wijd en zijd gekomen en bezichtigen vol nieuwsgierigheid het huis van binnen en van buiten. Om tien uur betreedt eene eerwaardige gestalte, de vroegere provicarius van Peking en Mongolië, thans pastoor van Wijk-bij-Duurstede, de Zeereerwaarde heer Smorenburg, de trappen van het altaar, geassisteerd door ons beiden missionarissen”.xxxvi
 
Janssen en Freinademetz zijn in 2003 door paus Johannes Paulus II heilig verklaard. Anzer niet. De Duitse missionaris trad met strakke hand op in het zuiden van het schiereiland Shandong. Anzer, die in 1886 te Steijl door aartsbisschop Cremenz van Keulen tot bisschop gewijd werd, riep met zijn aanpak grote weerstand bij de Chinezen op. Dat resulteerde in 1897 tot de moord op twee missionarissen. Hun bebloede kleding is in het missiemuseum van Steijl nog steeds te bezichtigen. De moord leidde tot Duitse interventie. Op bevel van Wilhelm II gingen Duitse troepen aan land en annexeerden de Chinese haven Qingdao. Anzer werd in de (Duitse) adelstand verheven.
 
 
Geen graf meer in Wijk-bij-Duurstede
 
 
Smorenburg was kort voor het vertrek van de missionarissen van Steijl inderdaad van Bredevoort naar Wijk-bij-Duurstede overgeplaatst. Zijn leven in dienst van God was nog lang niet uitgespeeld. De Scheutist Leo van den Berg (1935-2008) legde het als volgt vast: “Bijna 23 jaar heeft hij deze geloofsgemeenschap ‘beherderd’ zoals toen gebruikelijk was dat wil zeggen met vaste hand. Hij leerde zijn volk onder meer zingen en gebruikte daarvoor de cijfermethode. Hij heeft het zelfs gepubliceerd… ‘Cijfermethode in de zang (1895)’. Einde 1901 gaat hij op emeritaat in het Elisabeth en Ewout-gesticht, in hetzelfde Wijk-bij-Duurstede en daar komt hij te overlijden in januari 1904”.xxxvii
 
Smorenburg kreeg de eer een rustplaats te vinden op een kerkhof dat door hem zelf aangelegd was. Maar ook die rust werd verbroken. Zijn graf is ontruimd en bestaat niet meer. De pater uit Soest heeft er heel wat voor over moeten hebben om een plaats in de hemel te krijgen.
 
Harry Knipschild
20 oktober 2010, 29 mei 2020
 
Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het boek J. Thomas Lindblad, Alicia Schrikker (redactie) Het verre gezicht. Opstellen aangeboden aan prof. dr. Leonard Blussé, Franeker 2011
 
 
Archieven
Archief Nederlandse Lazaristen (Helden-Panningen)
Archief Scheut (KADOC, Leuven)
Website Ferdinand Hamer, missionaris van Scheut, bisschop in China (Frans Hamer)
 
Literatuur
Bellemakers, Wiel, ‘Een korte geschiedenis van de Nederlandse Lazaristen in China, met nadruk op het apostolisch vicariaat Yungpingfu’, Verbiest Koerier, Leuven, maart 2009, 6
Berg, Leo van den, ‘Antoon Ever(h)ard Smorenburg 1827-1904’, korte Mongoolse loopbaan’, Trefpunt (tijdschrift van Scheutisten), z.j.
Bornemann, Fritz, ‘A.E. Smorenburg’, Verbum SVD, Vol 14, Rome 1973, 213 e.v.
Knipschild, Harry, Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen op missie in China in de negentiende eeuw, Amsterdam 2007
‘Op reis naar China. Uit het dagboek van een missionaris. J.B. Anzer uit het missie-huis van Steijl’, Katholieke Missiën, Den Bosch 1879, 67
Verhelst, Daniël en Hyacinth Daniëls (red.), Scheut vroeger en nu, Leuven 1991
Verhelst, Daniël en Hyacinth Daniëls (red.), La Congrégation du Coeur Immaculé de Marie (Scheut). La correspondance de Théophile Verbist et ses Compagnons 1865-1866, Leuven 2003
Verhelst, Daniël , Hyacinth Daniëls en Nestor Pycke (red.), La Congrégation du Coeur Immaculé de Marie (Scheut). La correspondance de Théophile Verbist et ses Compagnons 1866-1869, Leuven 2007
 
noten:
i Archief Nederlandse Lazaristen, reisverslag Smorenburg aan ouders, 15 april 1854.
ii Ibidem.
iii Ibidem.
iv Ibidem.
v Ibidem.
vi Ibidem.
vii Ibidem.
viii Ibidem.
ix Ibidem.
x Ibidem.
xi Ibidem.
xii Archief Lazaristen, brief zonder datum.
xiii Archief Lazaristen, reisverslag aan ouders, 14 juli 1874.
xiv Ibidem.
xv Ibidem.
xvi Ibidem.
xvii Ibidem.
xviii Archief Lazaristen, reisverslag aan ouders, 17 augustus 1855.
xix Ibidem.
xx Ibidem.
xxi Ibidem.
xxii Ibidem.
xxiii Archief Scheut, 1864, Smorenburg aan Steenhoff , A.I.e.2.3.
xxiv Ibidem.
xxv Harry Knipschild, Soldaten van God. Nederlandse en Belgische missionarissen op missie in China in de negentiende eeuw, Amsterdam 2007, 51.
xxvi Ibidem.
xxvii Archief Scheut, Steenhoff, 1864.
xxviii Archief Scheut, D.II.a.19, ook te lezen op: website Hamer.
xxix Daniël Verhelst, Hyacinth Daniëls en Nestor Pycke (red.), La Congrégation du Coeur Immaculé de Marie (Scheut). La correspondance de Théophile Verbist et ses Compagnons 1866-1869, Leuven 2007, 20 januari 1867, 1182.
xxx Archief Scheut, A.II.b.4.1.3.
xxxi Verhelst, Daniël en Hyacinth Daniëls (red.), Scheut vroeger en nu, Leuven 1991, 55.
xxxii Ibidem.
xxxiii Archief Scheut, F.II.a.1.1.
xxxiv Fritz Bornemann, ‘A.E. Smorenburg’, Verbum SVD, Vol 14, Rome 1973, 218.
xxxv Ibidem, 219.
xxxvi ‘Op reis naar China. Uit het dagboek van een missionaris. J.B. Anzer uit het missie-huis van Steijl’, Katholieke Missiën, Den Bosch 1879, 67.
xxxvii Leo van den Berg, ‘Antoon Ever(h)ard Smorenburg 1827-1904’, korte Mongoolse loopbaan’, Trefpunt (tijdschrift van Scheutisten), z.j.
 
  • Hits: 5614