Skip to main content

23 - Ongevraagde hulp van de Russen


Hubert Kallen in China, 1897-1902
Een Limburgse missionaris doet verslag van zijn belevenissen
 
hoofdstuk 23
 

Ongevraagde hulp van de Russen

 

“Ik heb in China nooit zo’n hardnekkige tegenstand ontmoet”
Eletz, commandant van de Russen in de Pijnbomen, 31 oktober 1900

***

 
In de loop van de negentiende eeuw brokkelde de macht van de Qing-dynastie steeds verder af. Dat gebeurde zowel door binnenlandse opstanden als door de komst van de buitenlanders, Britten, Fransen, Duitsers, Japanners en Russen. De Russen wisten hun territorium stevig in oostelijke richting uit te breiden. W. Bruce Lincoln schreef er een boek over dat hij toepasselijk The Conquest of a Continent noemde – de verovering van een heel continent. Enkele eeuwen achter elkaar veroverden de onderdanen van de tsaar, berekende hij, gemiddeld ruim 140 vierkante kilometer per dag!
   De expansie was voor de Russen blijkbaar zo belangrijk dat de regering van Nicolaas II een enorm lange spoorwegverbinding liet aanleggen aan het einde van de eeuw. Over de Trans-Siberische spoorlijn konden militairen voortaan voortvarend naar het oosten van Azië overgebracht worden. De West-Europeanen, die het steeds zwakkere China belaagden, moesten een lange reis over zee maken om er te komen. De Russen trokken snel over land.
 


Russische kijk op de aanpak van China (met aanleg Trans-Siberische spoorlijn, 1892)

 

Europeanen aan de winnende hand

 
In de Pijnbomen ving Hubert Kallen, als je z’n dagboek leest, maar mondjesmaat op wat de Europeanen in 1900 uitvoerden. Natuurlijk wist hij dat hun gezanten, onder wie de Nederlander Knobel die de bisschopswijding van Mgr. Abels opgeluisterd had, in Peking door de Boksers belegerd werden. Dat gebeurde tussen 20 juni en 14 augustus. Het hoofdkwartier van de Boksers bevond zich op 125 kilometer ten oosten van de hoofdstad, in Tianjin.
   Op 9 augustus noteerde Kallen: “Eerste nieuws van de oorlog. De Franse paters Lazaristen van dichtbij de grote muur stuurden onze briefdrager terug met een beetje nieuws. Na 27 dagen bombarderen [door de geallieerden] werd Tianjin op 14 juli ingenomen. De Europeanen hopen rond 15 augustus Peking te bereiken. In de hoofdstad zijn alle kerken, ministeries, consulaten en Europese huizen verbrand, behalve de residentie van Mgr. Favier, bisschop van Peking. Er zijn slechts vierhonderd Europese soldaten. Dagelijks moeten ze weerstand bieden aan de troepen van de beruchte oproerstoker Dong Fuxiang. Men zegt dat de haven van New-Chwang al door de Russen ingenomen is”.
 

Peking in handen van geallieerden

 
Het duurde nog tot 21 september voor Hubert verder nieuws uit Tianjin en Peking in de Pijnbomen vastlegde. “Gedurende de opsluiting in Peking moesten dagelijks gevechten geleverd worden. Drie pastoors met ruim drieduizend christenen zijn gesneuveld. In Beitang, de residentie van Mgr. Favier [‘Noorderkerk’], heeft men de belegering volgehouden tot de dag van de ontzetting. De bevrijding heeft op voorzienige wijze plaats gehad op 15 augustus, feest van O. L. Vrouw Hemelvaart. De nood was tot het uiterste.
   Al verscheidene dagen waren de laatste beesten en het laatste graan verteerd. Enige dagen had men zich moeten tevreden stellen met kaf en bladeren van olmenbomen. In de bisschoppelijke residentie was geen ruit meer heel. Drieduizend kanonsballen hadden de meeste huizen bouwvallig gemaakt. De Chinese keizer, de keizerin-weduwe en alle grote mannen zijn [na de inname van Peking door de geallieerden] incognito op de vlucht gegaan”.
 

Missionarissen in de Pijnbomen opgelucht

 
Op 7 oktober maakte de pater voor het eerst melding van Russische soldaten. “Ze zijn in Jinzhou aangekomen. Die stad ligt op een dagreis van hier. Tot daar komt de trein van Tianjin, die er de laatste tijd onze brieven bracht. In die stad, niet ver van zee gelegen, kopen wij bijna al onze nodige zaken”.
   De missionarissen, die zichzelf in de Pijnbomen hadden opgesloten, voelden zich in die tijd wat minder bedreigd. Op 16 oktober schreef Hubert: “Onder deze tijdelijke kalmte herademde iedereen. Wij ontmetselden onze grote poort om het brandhout binnen te rijden. Na vier lange maanden van opsluiting gingen wij ons eens verfrissen”. Het lijkt erop dat de paters zich zó veilig voelden dat ze nalieten hun voorraad munitie op peil te brengen. Hadden ze de signalen uit andere regio’s niet voldoende serieus genomen?
   Op 28 oktober kwam de nieuwe commandant van de Chinese troepen in de omgeving kennis maken. “Li was gewond geraakt bij de belegering van Tianjin. Hij heeft zijn kazerne in Groot Dorp, dichtbij. Tijdens zijn bezoek hier vertelde Li van de goedheid van de Europese soldaten. Wanneer de Europeanen zeker zijn van de overwinning, zei hij, staken zij het gevecht en maken geen doden of gewonden meer. De Chinezen gaan altijd door met hun vijanden te doden, wreed te mishandelen, de lijken tot op het einde te onthoofden. De Europeanen niet. Integendeel, zij begraven de doden, nemen de gewonden op, voeren ze naar het hospitaal en verplegen ze goed. Bij genezing stoppen ze hen nog een paar dollars in de zak om terug naar huis te kunnen gaan. Dat kunnen de Chinezen met hun wrede heidense opvattingen maar niet begrijpen. In alle geval, Li schijnt voldaan over de Europeanen, maar vooral over zichzelf. Hij belooft ons zijn bescherming, alsook die van zijn soldaten”.
   Kallen legde uit dat de soldaten tot voor kort ‘rovers’ waren geweest. De Chinese autoriteiten hadden die in hun reguliere troepen opgenomen. Intussen vormden zich weer nieuwe bendes van zwervers. Het platteland was nog steeds een chaos. “De grote roversbenden zijn soldaat. Maar kleinere troepjes zijn weer in vorming. Drie wegschuimers hebben zes dagen geleden twee zusters van hun kleding en muilezel beroofd”.
 

Komst van de Russen

 
Op 29 oktober 1900 legde Hubert voor zijn familie vast dat er een nieuwe tijd was aangebroken in de ‘vervolging en bestrijding van de horden van satan’. De paters hadden geruchten vernomen dat de Zaili plannen hadden om opnieuw tot de aanval over te gaan. Op 31 oktober zou het gaan gebeuren: de negende dag van de negende Chinese maand. “Volgens een bijgelovige voorspelling moesten op die dag alle buitenlandse duivels, alle missionarissen, christenen en kerken in China geheel uitgeroeid, vermoord en verbrand zijn. Die voorspelling was ons in het begin van het jaar al bekend. Op de binnenmuren van de pagodes waren opnieuw plakkaten met die boodschap opgehangen. Oude wijvenpraat, dacht ik. Het was al een maand stil geweest. Wat zou er nog te vrezen zijn?”
   Onder het eten kwam een knecht binnengelopen. “De Russische soldaten komen!”
   Kallen: “We keken elkaar onthutst en verwonderd aan. Een tweede nieuwsbrenger bevestigde alles. Er waren honderd kozakken gekomen om ons te halen.              
   Voor de missionarissen was de komst van de Russen goed nieuws. “Er schijnt een bijzondere schikking van de Goddelijke Voorzienigheid plaats te grijpen. Mgr. Abels had drie weken geleden een brief geschreven aan de [Russische] bevelhebber in Jinzhou. Omdat we niet meer aan vechten dachten vroeg hij slechts om bemiddeling bij het versturen van de brieven”.
   De Russen hadden de brief op een bijzondere manier beantwoord, namelijk door het sturen van soldaten. “Meenden ze dat wij in het nauw zaten of in onmiddellijk levensgevaar? Het was mij een raadsel. Met toestemming van de opperbevelhebber van de verenigde machten heeft generaal Tzerpitsky ons negentig soldaten onder bevel van commandant Eletz gezonden”.
   Kallen twijfelde voorlopig toch nog enigszins aan de goede bedoelingen van de Russen. Zouden die hen echt alleen maar willen helpen? In eerste instantie, hoorde hij, had Eletz de Chinese soldaten in Groot Dorp ontwapend. Het bewind van Li had dus maar kort geduurd. Vervolgens wilde hij alle missionarissen uit de Pijnbomen overbrengen naar een haven aan zee. “Dit plan liet hij varen. De commandant begreep dat wij, katholieke missionarissen, verplicht waren op onze post te blijven”.
   Van gedwongen vertrek was nu geen sprake meer. Hubert Kallen veranderde daarop van mening. “Het is een beschikking Gods! Die handvol dappere soldaten waren temidden van zoveel gevaar twaalf uur ver door het gebergte gekomen om ons het leven te redden. God zegene zijne majesteit, de keizer van Rusland, voor die grootse daad – alsmede zijn moedige legers”.
   De Russen namen na aankomst meteen het initiatief. Ze staken de kazerne van commandant Li in brand. Eén man werd opgepakt en van spionage verdacht. “Door christenen en heidenen werd hij herkend als een van de grootste oproerstokers van de streek. Hardnekkig weigerde hij iets te bekennen van al de boze plannen die zijn consorten tegen ons schenen te smeden. Maar zijn eigen broer stond aan het hoofd van de kwaaddoeners”. De Chinees kreeg geen pardon. “Hij werd veroordeeld en doodgeschoten”. Tot het laatste moment hield de ‘spion’ zijn onschuld vol.
  

Onrust

 
Nadat hij aldus ingegrepen had was Eletz van plan zich weer bij de Russische hoofdmacht te voegen. Maar er was overal onrust in de streek. Daarom trok hij zich terug achter de muren van de Pijnbomen. “Zijn soldaten zeggen dat er een helse samenzwering broeit. Het zijn vooral Zaili. Er zijn nog wel enige oude Boksers bij, maar niet veel. Van alle kanten waren mannen bijeen gekomen. Ze hebben hun intrek in een pagode genomen”.
   De komst van Russische soldaten was van invloed op het aantal opstandelingen, dat in de geruchtenstroom varieerde van driehonderd tot drieduizend. “Bij het horen van de aankomst der Russen zijn minder strijdlustige boeren naar hun erf teruggetrokken”.
   Meer dan ooit beseften de paters dat Eletz een heilzame rol speelde. “Wij begonnen te geloven dat Onze Lieve Heer ons de Russen niet bij toeval maar op voorzienige wijze toegestuurd had. De commandant deelde die zienswijze. Als edelmoedig en onverschrokken officier zei hij: ‘Vrees niet. Ik ben voor u gezonden en zal u niet aan de boze wil van uw vijanden overlaten. Ik stel mijn terugreis nog een dag uit. Eerst zal ik uw vijanden dooreen gaan slaan’”.
   De paters lieten in de omgeving weten dat de soldaten hun vrienden waren. “Iedereen moest thuis blijven en de Russen in vrede laten doorgaan”. 
 

Russen versus Chinezen

 
Woensdag 31 oktober 1900 was een spannende dag. “Na het ontbijt sprongen alle kozakken te paard. Onder leiding van hun knappe commandant renden ze in volle draf weg. Voor zover wij hen met de verrekijker konden nastaren reden zij ongehinderd door”.
   Helemaal zeker voelden de paters zich niet. “Voor alle voorzichtigheid waren de christenen van het dorp weer met hun wapens naar de versterkingen getrokken. Ik trok met hen mee naar de loopgrachten. Later klom ik met enige christenen een berg op. Zo hoopte ik met de verrekijker de Russen te kunnen volgen en dan te zien wat er zo al ging gebeuren. Eensklaps zagen we een zwarte rookwolk opstijgen. Ik zei: ‘Ze zitten al in de pagode. Die hebben ze waarschijnlijk voor straf in brand gestoken’”.
   Kallen had een verkeerde inschatting gemaakt. “Tien christenen kwamen op me afgelopen. ‘Priester’, zeiden ze, ‘de Europese soldaten zijn overvallen. Er zijn gewonden. We hebben ze goed zien vallen’”.
   Kallen en medebroeder Ernest Van Obbergen, die hem vergezelde, begrepen dat ze een taak hadden. “We besloten er heen te gaan om te zien welke diensten wij naar ziel of lichaam aan die gewonden zouden kunnen bewijzen. Een paar christenen gaven we het bevel onmiddellijk naar huis te rennen om Monseigneur en de confraters te waarschuwen. Zelf reden we door. We vonden een groepje christenen en kozakken. Ze hielden de wacht bij de paarden en gevangen genomen Chinezen. Eén was er bezig met de verpleging van een zwaar gewonde. Arme jongen. De kogel was zijn buik binnengedrongen. We lieten de soldaat, die nog een weinig sprak en hoopte dat er geen uiterste gevaar bestond, in een gracht dragen, buiten de noordenwind, en met goede warme dekens bedekken. Ondertussen gingen de christenen koorden en stokken halen om een draagbaar te maken”.
 
De nieuwe legeraalmoezenier kreeg tevens een verslag uit de eerste hand. “Een tolk van de Russen vertelde in allerhaast hoe ze onder leiding van onze catechisten zes dorpen waren doorgereden. Zonder achterdocht snelden ze voort. Eensklaps barstte een geweervuur los in hun richting. Niemand zou gedacht hebben dat de vijand in een nietig dorpje in de holte van een ravijn verschanst lag.
   De wakkere commandant liet onmiddellijk iedereen afstijgen en zich in slagorde opstellen. Dan riep hij: ‘Broeders, een makker is verraderlijk gewond. Aan u om hem te wreken. Wij moeten dit hol van rovers, boksers en lafaards stormenderhand innemen. Spaar alleen vrouwen en kinderen. Voorwaarts, mars!’
   Onder een hagel van kogels en lood, onder het gebulder van enige dozijnen geweerkanonnen, stormden de onverschrokken mannen het dorp in. Bij onze aankomst waren ze volop bezig alles te zwaard en te vlam te zetten”.
 
Er werd stevig gevochten. “Wij moesten ons goed achter een heuvel verdoken houden om niet getroffen te worden. De vijanden, omringd door rook en vlammen, gaven de tegenstand niet op tenzij ze door de bajonetten gedwongen werden zich over te geven of zich te laten doorboren. Zelfs de vrouwen namen geweer en pistool van gevallen strijders op en trachtten nog op de kozakken te schieten. Onze moedige strijders leden grote verliezen. De ongedeerde soldaten brachten vijf of zes gewonde makkers buiten het dorp. Wij gingen naar de plaats waar een dokter de gewonden aan het verbinden was. Bij een stervende gekomen heeft mijn confrater Van Obbergen hem nog juist op tijd de absolutie onder voorwaarde gegeven. Daarna gaf hij de geest.
   Zes soldaten arriveerden met een nieuwe gewonde. Het was de goede luitenant Bougnine. Bij het openstoten van een poort had hij een been gebroken en tevens schoten in bovenarm en bovenbeen ontvangen”.
   In zo’n situatie, hoorde Hubert uit de mond van de commandant, konden de Russen niet verder trekken naar Jinzhou van waaruit ze gekomen waren. “Ik heb in China nooit zo’n hardnekkige tegenstand ontmoet”, verklaarde hij.
  

Hubert Kallen zelf in het strijdgewoel

 
De pater uit Lanaken kwam ook zelf nog in het strijdgewoel terecht. Met zijn verrekijker zag hij versterkingen te paard aanrukken. “In één adem liep ik naar de soldaten en waarschuwde de commandant. De hoorn blies alarm. In één oogwenk stonden alle mannen in gelid. In twee afdelingen stelden zij zich slagvaardig op. Wij zorgden ervoor dat de christenen de gewonden opnamen en wegdroegen. Ik vergezelde de kermende luitenant.
   Maar nauwelijks hadden we tien passen gezet of men schoot kogels en schroot op ons af. De dragers lieten de gewonden uit hun handen glijden. Iedereen zocht zijn heil in de vlucht. Ook mij bleef geen ander middel meer over. Ik sprong in het zadel. De kogels van de repetitiegeweren floten met dozijnen langs mijn oren. Knetterend ploften ze tussen de voeten van mijn paard neer. Het was een afschrikwekkend toneel. De christenen liepen en hijgden. De soldaten redden hun gewonden. Ze vochten als leeuwen. De meeste paarden van de Russen liepen hinnikend en tierend in volle vaart weg.
   In alle haast maakte ik een akte van berouw en gaf mijn lot geheel over aan de wil van Onze Lieve Heer. Het ruisen van de kogels was zo woest dat ik van mijn paard afging. Om me te schuilen liep ik er naast. Zo diende ik minder tot mikpunt van de vijanden. Het zwartje, verwilderd door de kogelregen, deed niets dan brullen en steigeren. In Gods naam en met Gods bescherming wipte ik weer in de stijgbeugels. Ik liet mijn paard maar zo hard voortstuiven als het kon. Na enige minuten over heuvels en door grachten was ik gered. Goddank!”
 
Naar eigen zeggen hield Hubert het hoofd koel. “Zodra ik buiten het bereik van de kogels was hield ik de christenen tegen. Ik liet hen de paarden van de Russen grijpen en aan de bomen vastbinden. En dan in volle rit naar huis. Onderweg gaf ik een paar christenen opdracht naar de andere dorpen te rennen om alle christenen op te roepen zich naar de Pijnbomen te begeven – de mannen om ons te helpen, de vrouwen en kinderen om zich in veiligheid te brengen”.
   De missionarissen in de Pijnbomen gingen vervolgens tot handelen over. “We namen onverwijld de wapens en trokken op om de edelmoedige soldaten, die voor ons hun leven ten beste gaven, te hulp te snellen. Maar nauwelijks waren we buiten het dorp of we zagen ze in goede orde terugkomen. Slechts de eerste zwaar gewonde is niet meer gered. De andere gewonden kwamen allemaal mee. Commandant Eletz, vergezeld van zes soldaten stelde zijn leven tiendubbel in gevaar om luitenant Bougnine van het slagveld af te brengen”.
 
De Russen likten hun wonden in de missiepost. “Behalve twee gesneuvelden zijn de luitenant en twaalf soldaten zwaar gewond. De dappere commandant zelf heeft twee lichte wonden aan de handen en in een mouw nog het spoor van een geweerkogel”.
   Van één ding was de pater overtuigd: wie goed geloofde had hulp van boven gekregen. “De Heilige Harten van Jezus en Maria hebben ons (mijn confrater en mij) en de christenen op miraculeuze wijze beschermd. Terwijl de soldaten [met hun Russisch-orthodoxe religie] toegetakeld zijn, heeft niemand van ons ook maar het minste letsel ontvangen. Nee, niemand heeft in zijn kleren een spoor van kogel of hagelkorrels kunnen ontdekken. De volgende dag heb ik er het H. Sacrificie van dankzegging voor gedaan”.
   Zijn familie spoorde hij aan eveneens in die geest te handelen. “Lieve ouders, u bent zeker blij dat ik aan zo’n groot gevaar ontsnapt ben, en dat ik nog leef. Laat dan ter ere van de goede moeder Maria ook nog een H. Mis lezen”.
   Kallen maakte ook nog een profane opmerking: “Na al die onvoorziene en onverwachte gebeurtenissen viel er aan middageten niet te denken”. Wat de missionaris die dag meemaakte moet wel grote indruk op hem gemaakt hebben dat hij de maaltijd er voor liet schieten.
 

Eletz neemt maatregelen

 

 
Voor de tweede keer zaten de missionarissen opgesloten in hun fort, nu niet alleen met hun bekeerlingen, maar ook met een gehavend groepje Russische soldaten, die als gevolg van de hevige strijd een tekort aan munitie hadden.
   “Wij hielpen de geneesheer in het verbinden van de gewonden. De commandant schreef een brief om kardoezen en zo mogelijk om hulp. Een koerier vertrok in vliegende vaart naar Jinzhou. Meteen werden maatregelen genomen voor de verdediging. Versterkingen werden aangebracht en alle strijdbare christenen opgeroepen en verdeeld in compagnieën. Er vond een wapenschouwing plaats van alle soldaten, Russen en christenen. Om zijn mannen te bedanken en op te beuren omhelsde de commandant hen een voor een. Vervolgens, om de christenen een voorbeeld van moed en onverschrokkenheid te geven, liet hij zijn getrouwen vijf minuten lang een mannelijk en hartversterkend ‘hoera’ roepen. De christenen exerceerden tot de avond”.
   De Russen hadden gedacht de onwelwillende Chinezen even een lesje te leren en dan weer tot de orde van de dag over te gaan. Door hun nogal ondoordachte optreden hadden ze zichzelf, én de missionarissen, aardig in de problemen gebracht.
 

Allerheiligen en Allerzielen 1900 in de Pijnbomen

 
Van het vieren van Allerheiligen, op 1 november, kwam voor de meeste missionarissen niet veel terecht in het jubeljaar. Kallen kon in alle vroegte gelukkig nog de mis opdragen. “Toen ik om half zes van het altaar kwam, stond al veel volk op de omliggende bergtoppen. Omdat ze al met schieten waren begonnen was het voor de confraters onmogelijk nog de H. Mis te lezen”.
   De Russen hadden andere zaken aan het hoofd die dag. Ze lieten stellingen door de bekeerlingen bezetten. Omdat de soldaten bijna geen munitie meer hadden waren ze voorzichtig met schieten. Eletz was tot de conclusie gekomen dat hij serieus in gevaar was. “De commandant stuurde vier dezelfde brieven over vier verschillende wegen naar Jinzhou om onmiddellijk en dringend voorraad en versterkingen te vragen.
   Om tien uur waren de bergen bezet met enige duizenden mannen. Het geschut bulderde van alle kanten. ’s Avonds deden de Russen enige salvo’s. Alle koppen boven de bergtoppen verdwenen. De hele nacht door werd er dubbel gewaakt. Vier priesters zaten zelfs in de loopgrachten rond een houtvuurtje om een waakzaam oog in het zeil te houden. De vijanden wilden ons ’s nachts nog niet vrij laten. Op de bergtoppen waren er verscheidene wachtvuren. Voortdurend werden er kanonschoten in onze richting gelost”.
 
Op Allerzielen, 2 november, konden er al helemaal geen missen gelezen worden. “De vijanden lieten ons geen tijdje vrij. Al vroeg in de morgen klonk het alarm. De bergen weergalmden van de kanonschoten”. Hubert beschreef Allerzielen als een ‘hete dag van oorlogszijde’. Iedereen die de pest had aan het oprukkende westen rook waarschijnlijk zijn kans. “De ganse hel scheen tegen ons te zijn losgebroken. Boksers, Zaili, rovers, soldaten, alle schutterijen van de streek, alle schurken, dieven en schobbejakken tot ver in de omtrek waren bijeengekomen om ons te vernielen. Noord, zuid, oost, west, alle omliggende bergen waren zwart van volk. Iedere groep had een schuttersvaan. Die wapperde tergend op de bergtop. Er waren zeker zevenduizend vechters”.
   Missionarissen als Hubert Kallen hadden geen keus. Ook zij moesten meedoen. “Ik ontving bevel de buitenkant van de oosterpoort met een compagnie te gaan versterken. Mijn mannen stapelden steen op steen. Opeens werden wij het mikpunt van een bende rovers die op 1.500 meter afstand een bergtop bezet hadden.
   Ik zag de eerste kogels een eind vóór ons in het zand stuiven. De vestingwerkers wakkerde ik aan kloekmoedig en met spoed voort te werken en niet te vrezen”.
   Zo simpel was het niet. “Opeens een doffe slag op de buik van mijn buurman. ‘Priester, een kogel in de buik’, riep hij”.
   Kallen had weinig keus. “Hou maar op. Geweer op de schouder en mars, in looppas naar uw oude stelling!’ In een oogwenk waren ze omgedraaid tot achter de muur. Ik nam de gewonde onder de armen en leidde hem naar huis, waar hij door de dokter verbonden werd”.
   Van rust was geen sprake. “Enige minuten later kwam men mij roepen om het H. Oliesel toe te dienen. Een van onze strijders had een kogel dwars door het hoofd gekregen. Na het H. Oliesel ontvangen te hebben werd hij naar de gewondenzaal gebracht. Na een paar dagen van onuitsprekelijk lijden verwisselde hij het tijdelijke met het eeuwige”.
 
Het zag er steeds slechter uit voor de christenen die wegens een tekort aan ‘kardoezen’ weinig konden uitrichten. “Onze ogen moesten een allerdroevigst en hartverscheurend schouwspel aanstaren. Alle christenheden in de omtrek waren in brand gestoken. Twee residenties, vijf kerken en kapellen, alsmede de woningen van bijna tweeduizend christenen stonden in lichterlaaie. De knetterende vlammen stegen tot boven de bergheuvels en de zwarte rookwolken verduisterden de vijandelijke stellingen op vele plaatsen. Het geschut van alle vijandelijke stellingen werd met verdubbelde woede voortgezet. Niet alleen in de residentie, maar in alle straten van het dorp was het een echte kogelregen”.
   Eletz greep in. “De commandant gaf het bevel alle vrouwen en kinderen binnen te roepen. Een onafzienbare rij van arme, weerloze, haveloze christenen kwam huilend met pak en zak binnen getrokken. Het leek wel een rouwprocessie. Op straat kreeg een vrouw een kogel recht door de borst in het armbeen. Een kistje met poeder schoot in brand. Acht christenen werden met zulke zware brandwonden overdekt dat er twee weldra de geest gaven.
   Zodra iedereen binnen was werden alle tuinmuren vóór de residentie omver geworpen en nog in haast enige schietgaten door de grote poort geboord”.
 
De Russische bevelhebber had geen seconde rust. “Hij sloeg de laatste verdedigingsmiddelen gade toen er van de priesteraanvoerder op de zuiderstelling een dringende aanvraag om soldaten kwam. Een bende rovers te paard spande alle krachten in om de zuidkant van het dorp te overrompelen. De commandant stuurde meteen twee officieren met mannen op om de christenen op de gevaarlijkstste plaatsen bij te staan. Ze kwamen gelukkig goed van pas. De rovers waren al tot in een naburig ravijn genaderd toen zij door de moordende kogels uit Russische geweren op onbarmhartige wijze werden teruggedreven. Zodra zij weken sprongen een soldaat en vier christenen over de tuinmuur en zetten de booswichten achterna. Drie rovers bleven morsdood op het slagveld”.
   Eletz deed wat hij kon. “Ik liep met de commandant naar de loopgrachten van de westerberg. Een Russische soldaat kwam aanlopen, zijn bajonet rood geverfd met roversbloed. Eletz wenste hem geluk met zijn dappere daad, beloofde hem het kruis van St. Joris en deed door Russen en christenen samen een oorverdovend ‘hoera’ aanheffen. Na die oorlogskreet klom Eletz zelf op een muur en beval een algemeen en herhaald salvovuur. Te midden van het tierend geknetter wuifde hij steeds met zijn zakdoek en riep hoera om zo aan allen het voorbeeld van moed en onverschrokkenheid te geven. Geen wonder dat veel vijandige koppen na tien minuten onzichtbaar werden. Zo’n meedogenloze kogelbegroeting deed hen het besluit nemen hun kostbare hoofden achter de bergkruinen te verbergen. 
   Een driedubbel ‘hoera’ begroette de nieuwe triomf. Van blijdschap hieven de Russen hun dreunend victorielied tegen de Turken aan. Op bevel van de commandant gingen alle strijders zitten. Ze ontstaken een pijpje en bliezen heel smakelijk tabakswolken in plaats van poederwolken in de lucht”.
 
Eletz liet met zijn voorbeeld voortdurend zien hoe dapper hij was. Misschien was hij wel wat overmoedig. Dat was een paar dagen eerder gebleken toen hij een enigszins onbezonnen uitval gedaan had. En nu opnieuw. “De commandant liep een berg af om onze mannen nog aan te wakkeren. Zijn witte veldjas werd het mikpunt van de vijanden. Toen ik met hem van de ene loopgracht in de andere sprong hoorde ik ‘paf’. De kloeke held deed nog een stap en zette zich aan mijn voeten neer.
   ‘Wat is er commandant?’
   ‘Niet erg’, zei hij, ‘ik zal er niet van sterven’.         
   Toch erg genoeg. Een wrede kogel was midden door het bovenbeen gedrongen, had het been verwond, omgedraaid en zat nu aan de achterzijde. Het was een treurige slag voor ons allemaal. Hij die met zoveel moed en opoffering de verdediging aanvoerde moest nu hulpeloos in een kozakkenmantel naar huis gedragen worden”.
 

Wachten op Russische hulp

 
Op de avond van Allerzielen zag het er niet goed uit voor degenen die zich in de Pijnbomen verschanst hadden. In zijn dagboek schreef pater Kallen: “Wij kunnen het niet lang volhouden. In het kerkgebouw is geen plaats voor alle vrouwen. ’s Nachts vriest het al niet weinig. Veel kamers zijn vol gewonden. De munitie van de Russen is niet meer toereikend voor een volle dag vechten. Het is dus licht te begrijpen dat wij verlangen naar spoedige hulp”.
   Eletz handelde in die geest. “Er waren al vijftien koeriers vertrokken om de Russische troepen in Mandchoerije om hulp te vragen. Na zonsondergang stuurde de gewonde commandant weer een paar snellopers om zijn overste over de toestand in te lichten”.  
   De Russische bevelhebber had de christelijke hulptroepen dan ook hard nodig. Om de moed erin te houden liet hij Hubert Kallen een opwekkende boodschap overbrengen: “Ik ben ten volle tevreden over hun kloeke, onverschrokken houding. Ik beloof hen, zelfs bij gebrek aan kardoezen, de vijand uit hun dorp te houden zolang er nog één kozak met een bajonet overblijft”.
   Allerzielen, 2 november 1900, was een dag om nooit meer te vergeten. Hubert Kallen vatte het als volgt samen: “U kunt denken welke gevoelens ons hart op die dag overmeesterden”.
 
Harry Knipschild
6 mei 2014 – 17 november 2015
 
Literatuur
W. Bruce Lincoln, The Conquest of a Continent. Siberia and the Russians, Londen 1993
Dave Schimmelpennick van der Oye, Ex Oriente Lux. Ideologies of Empire and Russia’s Far East, 1895-1904, proefschrift Yale University, 1997

Als je hier klikt vind je het volgende hoofdstuk, 24, 'De vijand verdreven'

Wil je vanaf het begin (proloog) lezen, klik dan hier.
  • Hits: 9653