Skip to main content

42 - Lepra in het Amazone-gebied

 
 
Anthony van Kampen (1911-1991) schreef boeken naar aanleiding van zijn reizen naar verre landen. Op basis van zijn persoonlijke ervaringen publiceerde hij in 1976 Amazonas Trilogie, ruim zevenhonderd bladzijden, een boek dat hij opdroeg aan missionaris Jan de Vries, padre Joao, lid van de congregatie van de Heilige Geest.
   Van Kampen: “Z’n meer dan zestig jaren waren hem nauwelijks aan te zien. En dat ondanks het feit dat hij al vele jaren in Amazonas werkzaam was. Een kleine gedrongen man, die me meer aan een boer dan aan een priester deed denken. Hij bezat een indrukwekkende ervaring in dit Braziliaanse land en kon daar buitengewoon boeiend over vertellen”.
 
 
42 1 boek Anthony van Kampenboek Anthony van Kampen
 
 
Padre Joao trad als gids op bij een tocht over de Rio Negro naar een kolonie waarheen melaatsen (lepra-leiders) verbannen waren. “We vertrokken vroeg uit de haven van Manaus. Zo vroeg dat de op deze plaats verscheidene kilometers brede rivier nog vrijwel geheel schuil ging in een blauwe ochtendmist. Toen die tenslotte optrok bevonden we ons midden op de rivier. De naam Rio Negro bleek treffend te zijn. Het water ervan is namelijk inderdaad zwart. Toen de zon opkwam werd de Zwarte Rivier één onafzienbare vlakte van fonkelend zilver”.
   Na twee uur varen hield de boot halt op een plek waar vrouwen bij een steiger kledingstukken aan het wassen waren. “Direct viel me op dat er iets vreemds met hun gezichten aan de hand was. Dichterbij gekomen zag ik wat het vreemde was: al die vrouwen maakten de indruk dat ze een masker droegen. Maar het waren geen maskers. Ze waren getekend door de lepra”.
   De missionaris was een goede bekende. Een groep jongens, ongeschonden, liet merken verheugd te zijn dat hij was gekomen. “Langzaam klommen we tegen de steile oever op, wat vanwege de hitte een inspannende onderneming was. De jongens liepen voor ons uit. Ze gingen kennelijk onze aankomst bekend maken in de Colonia Belisaria Pena, de lepra-kolonie”.
 
 
Herauten van het noodlot
 
 
Anthony van Kampen gaf een korte beschrijving van de omgeving. “Een aantal tussen het groen verspreide huisjes, bedekt met pannen en ijzeren golfplaten. Alles wanordelijk, zonder enig systeem. Al die huisjes waren oud en bouwvallig. Meer dan één ervan stond op instorten”.
   Vrolijk werd de schrijver niet. “We passeerden huisjes, waar zich families melaatsen bevonden die nog in staat bleken zichzelf te helpen. Wie dat niet meer kon, omdat het ziekteproces zich reeds in een te ver gevorderd stadium bevond, verbleef in het hoofdgebouw.
   Toen ik dat naderde viel me het groot aantal zwarte vogels op dat zich op de muren en het dak bevond. Men kan zich geen somberder decor voorstellen dan deze rijen urubus op hun verheven uitkijkposten, wier scherpe blik niets ontgaat. Ze deden me meer dan ooit denken aan herauten van het noodlot”.
 
 
Officiële ontvangst in het hoofdgebouw
 
 
Er was hier geen modern ziekenhuis met dokters en verplegend personeel. Dat soort mensen ontbrak. “De muren waren aangevreten door de tijd, de zon en de regen. Ze leken zélf lepreus. Hier en daar waren gedeelten ingestort. Het geheel ademde een sfeer van destructie, verval, verwording. Aan alles bleek dat het gebouw snel het einde van zijn bestaan naderde. De melancholieke, droefgeestige sfeer was haast tastbaar. Het was er veel te stil. Er klonken geen stemmen.
   Pas toen we de brede, afgebrokkelde trap opgingen, vernam ik voor het eerst iets dat op de aanwezigheid van mensen wees: een hees en onderdrukt gefluister. Ik zag ook iets: snel verdwijnende schaduwen. Ze moesten afkomstig zijn van mensen die zich, om welke reden dan ook, verbergen wilden”.
 
Missionaris De Vries liep zwijgend voorop. “Hij bracht ons bij een groot vertrek, waarin zich een achttal mannen bevond. Ik aarzelde binnen te gaan, want elk van hen had lepra. De een bezat een gedeeltelijk weggewreten gezicht. Een ander beschikte slechts over stompen waar zich handen hadden moeten bevinden. Weer anderen hinkten en verplaatsten zich met behulp van zelfgemaakte krukken. Alle ogen waren strak op ons gericht”.
   De pater en de schrijver waren in het gemeentehuis aangekomen. “Het bestuur bestaat uit een burgemeester en één wethouder. Beiden zijn melaats. De eerste ontving ons. Hij fluisterde padre Joao iets toe, waarbij hij aldoor in mijn richting keek. ‘Hij vraagt of je misschien een dokter bent. Er komen hier namelijk geen dokters. Hij zegt dat hij je graag een hand had willen geven maar dat dat niet kan, omdat het niet goed is’”.
 
 
42 2 Jan de Vries   padre Joao
Jan de Vries, padre Joao (foto uit boek)
 
 
Scorebord van de dood
 
 
De burgemeester ging voor een schoolbord staan. Daarop was een reeks getallen geschreven. “Ik begreep dat deze cijfers iets te maken hadden met de burgerlijke stand van de leprozerie. Hier werden de officieel ingeschreven patiënten genoteerd. Het viel me op dat het bord op de plaats waar de totaalcijfers stonden grijs was. Het was daar afgesleten door het veelvuldig uitwissen van vorige cijfers, die daar gestaan hadden. Dat was ook begrijpelijk – het totaalcijfer wijzigde zich elke dag. Geen dag zonder correcties omdat er dagelijks mensen stierven. Het getal der levenden was die dag 545.
   Eerst langzaam drong de schokkende werkelijkheid van dat met krijt beschreven schoolbord tot me door. Ik realiseerde me dat ik tegenover het scorebord van de dood stond. Al de tijd dat ik stond te staren wist ik dat de ogen van de burgemeester op me gericht waren. Er waren weemoed, bedroefdheid en schaamte in zijn ogen. Alsof deze kleine man zich verontschuldigen wilde dat de dood zo wild onder de aan hem toevertrouwde doden te keer ging”.
 
 
Zieken
 
 
De missionaris ging, samen met de meegekomen pater Léon Hébrard, aan de missie-arbeid. “Het werk bestond uit het bezoeken van de ergste zieken en diegenen die sterven gingen. Ik liep buiten langs de alleenstaande huisjes. De deuren en vensters stonden open, zodat je in elk ervan het interieur kon zien. In geen ervan bevond zich iets van waarde. Het schamele huisraad was oud, verroest en kapot. Wat hier samenhokte behoorde tot de armsten der armen. Ze bezaten niets op aarde dan hun verziekte lichaam.
   Ik zag mensen op matrassen liggen. Sommigen waren bedekt met smerige lappen. Anderen leunden met gesloten ogen tegen de wanden van hun krot. Weer anderen zaten doelloos voor zich uit te staren. Bijna alle gezichten waren door de lepra verminkt”.
 
Van Kampen wist niet hoe te reageren. “Een vrouw strompelde naar huiten en riep me aan. Ik kon haar niet verstaan en liep snel door. Een bejaarde man hinkte op twee krukken in m’n richting toen hij me naderbij zag komen. Hij vroeg me wat. Ik begreep hem evenmin en liep nog sneller door”.
 
 
Geen artsen, geen medicijnen, niets
 
 
Over één ding was de reiziger uitermate verbaasd. “Ik zocht naar artsen. Naar één arts. Ik zocht vergeefs. Er was geen dokter daar. De stad Manaus, naar me is verteld, heeft zeer deskundige artsen. Maar geen van hen voert praktijk uit in de leprozerie van Paricatuba.
   Officieel was er een arts, werkzaam in overheidsdienst, aangesteld om de leprozerie regelmatig te bezoeken. Er werd me gezegd, dat hij een enkele maal kwam en voor de ergste gevallen een recept achterliet. Maar wat baat een lepra-lijder een recept als hij geen cent heeft. Bovendien is er niemand die het voor hem naar het verre, onbereikbare Manaus kan brengen”.
 
 
Het missiewerk van Jan de Vries
 
 
In tegenstelling tot de overheid liet de missie wél van zich horen. Van Kampen vroeg zich mijns inziens terecht af: “Wie stuurde padre Joao naar deze onderwereld van menselijk lijden? Wie inspireerde hem tot dit werk? Wie verschafte hem de fysieke, maar oneindig veel meer de geestelijke kracht om hiermee door te gaan? Om dit werk steeds opnieuw te beginnen? Werk dat alleen maar wanhopig en machteloos leek?
   Zulk werk leerde je niet in de jaren van studie op een seminarie. Wat weet men in Weert en Gemert van de zorg voor melaatsen op de oevers van de rivieren der Amazonas! Men maakt daar priesters klaar. Maar een priester is nog geen met liefde geladen aalmoezenier van leprozen.
 
Ik zie padre Joao bezig met een melaatse die nog hoogstens een paar uur te leven heeft. Ik merk dat de missionaris geen kans ziet het heilig oliesel in de mond van de ongelukkige te krijgen. Er is namelijk geen mond meer. Het beeld is onbeschrijfelijk.
   Er is één man die niet gruwt: padre Joao. Hij zit rustig naast de stervende en maakt in geen enkel opzicht de indruk dat de taak, waarmee hij op dat ogenblik bezig is, hem zwaar valt. Hoewel ik weet hoe vermoeid, hoe uitgeput hij moet zijn.
   Is hij niet oververmoeid? Zal hij er direct niet bij neervallen? Komt er dan geen einde aan zijn reservoir barmhartigheid? Hoe lang kan een gezond, normaal mens de nabijheid van deze geschonden rompen, waarin men nauwelijks een normaal mens herkent, uithouden? Verbergt, camoufleert hij zijn uitputting?
   Ik zie hoe hij probeert de man in een andere houding te laten liggen. Misschien dagen lang heeft hij daar gelegen zoals hij ligt. Het lichaam, zwart van zweren, is waarschijnlijk al lang geleden ongevoelig geworden.
   Pater Joao probeert het. Als hij even rechtop gaat zitten zie ik dat er bloed en pus van de ongelukkige op z’n toog gekomen zijn. De stank drijft naar me toe en ik wil me omdraaien. Dat ik het niet doe is alleen vanwege de aanwezigheid van de missionaris”.
 
 
42 3 ruine leprakolonie Paricatuba
Ruïne leprakolonie Paricatuba (2013)
 
 
Het kostte Anthony moeite om te bevatten dat een mens in staat was dit offer te brengen. “Wat ik nu zie is een openbaring voor me. Ik heb er driemaal de wereld voor moeten rondreizen om het te vinden. Een man als deze heb ik niet eerder ontmoet. Ik kruiste het pad van goede mensen en van vrome mensen. Van hen die rondgingen in de geur van heiligheid. Van mensen die van hun besproken plaats in het koninkrijk der hemelen volledig overtuigd leken. Maar een padre Joao had ik nog niet ontmoet.
   Hij mocht dan een katholiek prieser zijn, niets aan hem deed denken aan bidprentjes en rozenkransen, wijwater, kruis en altaar. Hij was alleen maar een mens, zittend naast een ander mens, die bezig was te sterven. Hij had zijn arm om die ander heengeslagen en sprak met hem. Het was hun laatste gesprek op aarde”.
 
 
Clown der melaatsen
 
 
Alvorens te vertrekken liet de missionaris zich nog van een heel andere kant zien. “In een zaal bevond zich een twintigtal vrouwem. De meesten bevonden zich in het eindstadium van de ziekte. Enkelen riepen hem aan. Het was duidelijk dat ze iets van hem wilden”.
   Jan de Vries haalde een mondharmonica onder z’n toog vandaan. “Hij ging tussen hen in zitten. Hij speelde. Hij speelde een repertoire van kinderliedjes – Nederlandse kinderliedjes, Nederlandse populaire wijsjes en bekende internationale versjes. Hij speelde en zij luisterden. Een enkele begon mee te neuriën. De anderen bleven hem alleen maar aankijken, met hun diep in de geschonden kassen en onnatuurlijk glanzende ogen.
   Onverwacht sprong hij op. Dansend en spelend begaf hij zich tussen de vrouwen. Ze lachten. Eerst aarzelend, alsof ze de kunst van het lachen nog moesten leren. Daarna spontaan. Ik zag voor het eerst vreugde en blijdschap in de leprakolonie.
 
Het was in hoge mate bizar. Als er ergens een plaats was, waar niet gelachen kon worden, waar geen blijdschap kon bestaan, dan hier. Het was aangrijpend. In dat uur vergat hij alles wat een mens vergeten kan: zijn priesterlijke waardigheid, zijn stijl, zijn functie. Maar ook zijn vermoeidheid, zijn verdriet en zijn bewogenheid. Als clown vergat hij alles, op één ding na – zijn diep medelijden met deze vrouwem. Ze lachten om die hevig transpirerende man, wiens energie onuitputtelijk scheen, die de indruk poogde te wekken zelf nog het meest van de voorstelling, die hij gaf, te genieten”.
 
In zijn Amazones Trilogie vatte Anthony van Kampen zijn gevoel kort samen: “Jan de Vries was de meest tragische clown die ik ooit zag optreden. Terwijl hij danste, lachte en op z’n instrument speelde, een uur lang, vocht ik, eveneens een uur, tegen m’n tranen”.
 
***
 
 
42 4 gedenksteen Jan de Vries
gedenksteen voor onder anderen Jan de Vries (padre Joao)
 
Als je dit leest is er maar één conclusie mogelijk: goed dat er missionarissen als Jan de Vries geweest zijn. Wie doet hem zoiets na in het seculiere 2015?
 
Harry Knipschild
26 augustus 2015, 4 februari 2017
 
Clips
 
 
Dit artikel werd eerder geplaatst op www.katholiek.nl
 
  • Hits: 7904