Skip to main content

513 - Schrijven over popmuziek

 

Op 12 november 2023 werd in Oegstgeest voor het eerst een schrijversfestival georganiseerd. Aafje de Bloois, een van de organisatoren, tevens zangeres, vroeg me om die dag een praatje te houden over hoe ik over popmuziek was gaan schrijven. Zoals gebruikelijk liet ik (in het dorpscentrum) een aantal muziekclips (en illustraties) zien en horen om mijn presentatie te verlevendigen. 

    Misschien is het wel een aardig idee om dat ook eens op te schrijven.

 

In mijn geheugen kan ik teruggaan naar het begin van de jaren vijftig. Op een feestje thuis (op het Cörversplein in Maastricht) werden grammofoonplaten gedraaid, zoals ‘My Heart Cries For You’ van Guy Mitchell, is me bijgebleven. Later hoorde ik veel Limburgse muziek (‘Loeënde Klokken’, Frits Rademacher), carnavalsplaten en het repertoire van Johnny Hoes. Mijn ouders waren al snel geporteerd van de muziek van Bill Haley. Een paar jaar later was ik in de ban van bijvoorbeeld ‘Tutti Frutti’ (Little Richard), ‘Bye Bye Love’ (Everly Brothers), ‘Diana’ (Paul Anka) en ‘Western Movies’ (Olympics). 

    Tijdens mijn presentatie liet ik een clip van ‘Tutti Frutti’ zien, van Little Richard in de film ‘Don’t Knock The Rock’).

    Over dat soort muziek werd in de kranten nauwelijks geschreven. Mocht het toch gebeuren, dan was dat meestal in negatieve bewoordingen. Popmuziek, rock & roll, had volgens de toenmalige journalisten (en andere volwassenen) een verderfelijk karakter. Het was slecht voor de jeugd. Zelfs in het maandblad Tuney Tunes, gericht op jonge muziekliefhebbers, las je aanvankelijk denigrerende teksten. 

 

513 1 Little RichardLittle Richard

 

 

Bladen uit het buitenland

 

De Maastrichtse platenhandelaar Henk Severs (1923-2008, van de Harp) had een abonnement op het Amerikaanse vakblad Billboard. Tegen een geringe vergoeding mocht ik het oude exemplaar meenemen als er een nieuw nummer gearriveerd was in zijn winkel op de Spilstraat. Dankzij Billboard (en Nederlandse uitgaven als Muziek Parade, te koop met losse nummers) kon ik kennis vergaren. Later wist ik (via een agent) een abonnement te nemen op de Britse popkrant Record Mirror.

 

Rhythm & Blues

 

Rond 1960 was er een flink aantal fanclubs in ons land actief. Die werden vaak gerund door muziekliefhebbers. Ze waren geen fan in de negatieve zin van het woord, maar gingen wel op zoek naar meer informatie over muziek die ze mooi vonden. Zelf kwam ik in contact met Piet Nooy (Hoorn) van de Fats Domino fanclub, die een keurig gestencild blaadje uitgaf, Rhythm & Blues. In het blad las je niet alleen over Domino, maar ook over andere rhythm & blues-artiesten, zoals Ray Charles. Bijzondere aandacht was er voor de muzikale scene in New Orleans, de stad van waaruit Fats opereerde.

 

Piet Nooy stelde me in staat om korte artikelen te schrijven op basis van de kennis die ik had opgedaan door het lezen van buitenlandse tijdschriften en het luisteren naar radioprogramma’s in binnen- en buitenland, zoals van de AFN (American Forces in Germany), WDR (West Deutsche Rundfunk, Chris Howland), radio Hasselt en die van Guy Mortier. Voor het eerste nam ik zelf de pen ter hand om iets over zwarte muziek op papier te zetten. Klasgenoot Harry Brouwers bood een helpende hand bij een speciale uitgave in 1962. Piet van Kalken, een vriend van mijn broer Paul, maakte cartoons voor Rhythm & Blues.

    Na het behalen van het gymnasium-diploma ging ik in Utrecht studeren, woonde er in de Louise de Colignystraat met twee andere studenten bij de voormalige arts Nico van Nieuwenhuysen.

 

513 2 2 Rhythm Blues

In het najaar van 1962 had ik in de kleedkamer van het Amsterdamse Concertgebouw een ontmoeting met Fats Domino (1928-2017) en enkele leden van zijn orkest (onder wie saxofonist Lee Allen), toen die ons land voor het eerst bezochten. Eerder die avond hadden ze elders opgetreden. Zo ging dat in die tijd: een avondconcert, gevolgd door een nachtconcert.

    Tijdens de lezing liet ik een scan zien van een kort artikel in Rhythm & Blues – en een clip van Fats Domino (‘Let The Four Winds Blow’).

    Met enkele vrienden probeerde ik een eigen blad te beginnen, Beat, maar dat verzandde snel. Ook schreef ik voor het gestencilde country & western blad Hillbilly Hayride. In het voorjaar van 1964 wist ik voor dat blad Jim Reeves te interviewen, die samen met andere RCA-artiesten (Chet Atkins, Anita Kerr, Bobby Bare) naar Europa was gekomen om de Nashville Sound aan de man te brengen. Tevens leverde ik artikelen aan voor diverse ‘fan’-clubbladen.

 

Willem van Kooten

 

In 1964 kwam ik in contact met Willem van Kooten (Joost de Draaijer), die kort daarvoor benoemd was tot programmaleider van de populaire zeezender Radio Veronica. Samen gingen we op maandagavond programma’s maken: over oude rock & roll en vooral de rhythm & blues muziek in de jaren zestig. 

    Door mijn activiteiten kwam ik in aanraking met Paul Acket. In het door hem overgenomen Tuney Tunes verzorgde ik een tijdje rubrieken over country & western en folkmuziek (folkrock). Peter Muller benaderde mij om te schrijven voor het door hem opgerichte Hitweek, dat in eerste instantie door hem bedoeld was om de achtergronden van de hitlijsten te belichten. 

 

Van Kooten had meer noten op zijn zang. Hij schreef teksten, liet muziekuitgeverij Impala opzetten en investeerde in popkranten en bladen als Hitwezen, Kink en Teenbeat. Dat deed hij samen met onder anderen Raymond Dobbe, Cees Mentink, Casper Koelman en Hans Born. Door de samenwerking met Radio Veronica kwam ik in contact met allerlei artiesten, zoals Chuck Berry, Supremes en Marvelettes, die de studio van de commerciële omroep bezochten. Op Schiphol raakte ik in gesprek met de Newbeats (van ‘Bread and Butter’), in Den Haag met soulartiesten als Lee Dorsey, Isaac Hayes & David Porter en diverse bluesvertolkers die tijdens hun Europese tournee (American Folk & Blues Festival) ook ons land aandeden. Mijn blikveld werd steeds groter – zeker ook dankzij de activiteiten bij Veronica.

    Veel geld verdiende ik er niet mee, niet meer dan een paar tientjes per item. Dat hinderde niet. Het was voor mij fascinerend om langzaam maar zeker een bescheiden rol te kunnen spelen in de wereld van popmuziek – en er over te kunnen schrijven.

    Tijdens de lezing liet ik een foto zien van Willem van Kooten met mij en een (Spaanse) clip van de Supremes (‘Reflections’)

 

513 3 met Willem van Kootenmet Willem van Kooten

 

Platenbusiness

 

In 1965 besloot ik mijn studie wis-, natuur- en sterrenkunde (Utrecht) stop te zetten en werk te zoeken in de platenbusiness. Dat bleek niet zo moeilijk, dankzij de voorspraak van Willem van Kooten, die mij steeds behulpzaam was.

    In het najaar van 1965 trad ik in dienst bij de Haarlemse platenmaatschappij Artone, als assistent van perschef Paul Visser. Ik leerde er persberichten schrijven, informatie voor de vertegenwoordigers van Artone en Engelstalige berichten die regelmatig integraal werden ovegenomen door vakbladen als Billboard en Cashbox. Nog voor het einde van het jaar stapte ik over naar Negram-Delta, ook in Haarlem, en een jaar later naar Iramac in Bussum. Na het verdwijnen van ‘de platenmaatschappij van Willem Duys’ werkte ik een aantal maanden voor Frits Versteeg in Amersfoort, die een vakblad voor de platenhandelaren uitgaf (Fonografiek).

    Door mijn werkzaamheden in de muziekbusiness, gecombineerd met die voor radio Veronica, kreeg ik steeds meer inzicht in het functioneren van die wereld. Ik leerde artiesten, producers, uitgevers, deejays en ‘influencers’ in binnen- en buitenland persoonlijk kenen. Daardoor was ik in staat om mijn artikelen en columns in allerlei bladen wat meer ‘diepgang’ te geven – dan alleen ‘feitjes’ weer te geven. Af en toe werd ik geprezen om mijn veronderstelde ‘encyclopedische’ kennis.

    Het maken van interviews ging gemakkelijk vanwege die al die contacten. Zo had ik in 1965 en 1966 ontmoetingen met Paul Simon (en Art Garfunkel), die nog aan het begin van zijn carrière stond. Die kon ik in een blad als Teenbeat omzetten in artikelen.

    Tijdens de presentatie in Oegstgeest liet ik zo’n interview zien, gecombineerd met een clip van Paul Simon, die op 11 september 2011 in Ground Zero (New York) ‘Sound Of Silence’ ten gehore bracht, een song die hij slechts voor enkele tientallen luisteraars in december 1965 uitvoerde in de Haarlemse Waag.

 

513 4 met Paul Simonmet Paul Simon

 

Polydor

 

In 1969 trad ik in vaste dienst bij platenmaatschappij Polydor, onderdeel van PolyGram, een internationaal muziekconcern, opgezet door Philips in Nederland en Siemens in West-Duitsland. De Nederlandse tak benoemde mij tot hoofd van de afdeling promotie en product management. Tegelijkertijd kon ik mijn andere activiteiten voortzetten. Dat leidde onder andere (tijdelijk) tot een wekelijkse column in het omroepblad van radio Veronica.

    Na verloop van tijd kwam er van het schrijven in muziekbladen minder terecht vanwege mijn directe werkzaamheden bij Polydor, die mij in contact brachten met onder anderen de Rolling Stones, ABBA, Bee Gees, Eric Clapton, James Last, Slade, Osmonds, David Cassidy en vele Nederlandse artiesten en groepen, zoals Golden Earring, Earth & Fire, Herman van Veen, Euson, Super Sister, Alquin, Klein Orkest, Flairck, Harry Sacksioni, Diesel en Frank & Mirella, om maar eens een paar uiteenlopende namen te noemen.

    Als voorbeeld hiervan liet ik een column in het Veronicablad zien en een clip van ABBA (Fernando, Polen) horen en zien.

 

513 5 Veronica columnVeronica column

 

Geschiedenis

 

Als je van je hobby je beroep maakt, moet je een nieuwe hobby ontwikkelen hoorde ik in die tijd meer dan eens. Mijn belangstelling voor het bestuderen van de geschiedenis groeide. Na het lezen van romans (veelal op historisch gebied, zoals die van James Michener) ging ik steeds meer non-fictie aanschaffen. Time-Life hielp me op de goede weg met series over de oudheid, de belangrijkste tijdperken in de geschiedenis en grote steden overal ter wereld. 

    Indruk maakten publicaties van Boudewijn Büch (1948-2002), bijvoorbeeld op de achterpagina van NRC Handelsblad, waar ik op geabonneerd was. Büch vond het maar niks dat popmuziek niet serieus benaderd werd. Waarom verschenen er in Nederland geen boeken over de geschiedenis van de popmuziek. Zelf gaf hij het voorbeeld met de publicatie van Rock & Roll (1991), waarvan ik een afbeelding van de omslag liet zien. In die tijd verschenen er ook bundelingen van artikelen uit Hitweek, Oor en de ‘verzamelde werken’ van popjournalisten als Jip Golsteijn en Pim Oets. Er begon iets op gang te komen.

    Tijdens de lezing liet ik een Britse tv-reportage zien die gemaakt was na het onverwacht overlijden (aan aids) van Queen-frontman Freddie Mercury. De dood van de artiest werd in een groter kader geplaatst. Er groeide een brede belangstelling voor popartiesten.

 

513 6 Boudewijn Büch

Geschiedenis 2

 

In 1995 ging ik – op aanmoediging van mijn Greetje – in de avonduren geschiedenis studeren te Leiden. Omdat ik me met totaal andere onderwerpen bezig hield, zoals de historie van Rusland, China, ‘Indonesië’, Amerika en het oprukken van het westen in Oost-Azië, had ik een aantal jaren weinig oog meer voor de popmuziek in de periode 1995-2005. Het is in zekere zin een ‘zwart gat’ in mijn muzikale geheugen.

    In die tijd leerde ik wel hoe je je als historicus in woord en geschrift behoorde uit te drukken, gebaseerd op goed onderzoek in gedrukte en geschreven bronnen. Langzaam maar zeker kwamen archieven in digitale vorm beschikbaar op het internet. Ik volgde hulpcolleges over bijvoorbeeld hoe je efficiënt (archief)onderzoek kon doen. Dat is me tot op de dag van vandaag van pas gekomen.

    Mijn schrijfervaringen in de popmuziek wist ik in te zetten bij werkstukken, eindscriptie (2000) en proefschrift (2005). Regelmatig werd ik gecomplimenteerd dat ik goed onderzoek wist te combineren met een leesbare vorm van schrijven. Tijdens mijn promotie in december 2005 hoorde ik dat het proefschrift (over missiebisschop Ferdinand Hamer) las als een trein. 

    In het proefschrift had ik wat stukjes uit de popmuziek verwerkt. Zo begon ik met de eerste woorden uit de song ‘Imagine’ van John Lennon: ‘Imagine there’s no heaven. Above us only sky’. Een van de hoofdstukken noemde ik ‘Leven na de dood’, naar het liedje van Freek de Jonge en Robert Jan Stips.

    In Oegstgeest liet ik de omslag zien van het proefschrift en de clip van Freek de Jonge.

 

513 7 proefschriftproefschrift

    

Schrijven en praten

 

Op de avond van de dag dat ik mijn proefschrift mocht verdedigen, geassisteerd door Puck en Egmond van Rijn (paranymfen), vond het traditionele promotie-diner plaats. Leonard Blussé, mijn promotor die van mijn verleden in de muziekwereld op de hoogte was, nam het woord. Hij moedigde me aan om door te gaan met schrijven en zeker ook over popmuziek. Ik was nu immers ‘doctor’ geworden – met die woorden moedigde hij me aan.

    Dat was wel even wennen. Langzamerhand werd ik uitgenodigd om interviews bij de radio te geven naar aanleiding van mijn missie-proefschrift en het boek, dat erop volgde: Soldaten van God.

 

En toen kwam Andreas Weber van het Leidse dispuut geschiedenis H.P.G. Quack met het verzoek om een presentatie te houden over het ‘ontstaan van de popmuziek in de jaren vijftig’. Dat was een ongekende sensatie – althans voor mij. In de grote collegezaal van het Johan Huizingagebouw, waar ik eerder als student had mogen luisteren naar prof. dr. H. L. Wesseling, stond ik op 19 september 2007 zelf in het middelpunt van de belangstelling.

    Aan de hand van clips (dankzij het nieuwe medium YouTube) vertelde ik voor het eerst over Amos Wilburn, Buddy Holly, Bill Haley en Elvis Presley. Heel wat studenten geschiedenis, collega’s uit de muziekbusiness (onder wie Jerry Voisin van Polydor) en hoogleraren (onder wie Leonard Blussé) luisterden naar mijn betoog. Er waren tientallen luisteraars.

    De aankondiging van die lezing was in 2023 nog steeds op het internet terug te vinden, zodat ik hem in het dorpscentrum kon laten zien en vergezellen van de clip ‘Peggy Sue’ van Buddy Holly.

 

513 8 lezing Quack

    

Weldra werd ik opnieuw gevraagd om in Leiden bij diverse gelegenheden een praatje komen te houden over allerlei onderwerpen uit de geschiedenis van de popmuziek. Bovendien vroeg Femme Gaastra, die mij had begeleid bij mijn afstudeerscriptie over Herman Willem Daendels en ook betrokken was bij het proefschrift, of ik hem niet wilde opvolgen in het geven van colleges aan de beste scholieren van de middelbare school.

    Marieke Brugman van Pre-university suggereerde om die niet te geven over de VOC (het werkterrein van Gaastra), maar over popmuziek. Weldra stond ik te doceren over dat onderwerp. De publieke omroep was ervan op de hoogte en stuurde een verslaggever. Bovendien werd ik een week lang zo ongeveer elke dag gebeld om er live per telefoon verslag van te doen.

 

Money Money Money?

 

Het boek Soldaten van God werd goed verkocht bij uitgeverij Bert Bakker (Prometheus). Aanleiding voor mij om te gaan werken aan een tweede boek, met verhalen over de geschiedenis van de popmuziek. Dat was wennen, kan ik me herinneren. Hoe schrijf je er als historicus over, niet als ‘journalist’. Gewoon maar eens proberen, bedacht ik. Wat je niet zou moeten doen was een oordeel geven over de muziek – geen recensies dus. In plaats daarvan leek het me van belang om onderzoek te doen naar de achtergronden. Wat gebeurde er achter de schermen? Wat waren de belangen? Zo’n vraagstelling kwam je in de gewone media zelden tegen, viel me steeds meer op. De rockpers had wat dat betreft een en ander laten liggen.

 

De tijd om onderzoek te doen was gunstig. Dankzij YouTube kon je de artiesten zien optreden en soms ook in interviews aanhoren. Op het internet verschenen websites met de teksten van originele artikelen uit het verleden (Rock’s Backpages). Op andere sites kon je steeds meer oude Engelstalige tijdschriften in pdf terugvinden en zelfs downloaden (American Radio History, later World Radio History, David Gleason). Een goudmijn voor historici van deze belangrijke cultuuruiting.

    Daar kwam nog eens bij dat steeds meer artiesten en anderen uit het muziekvak hun memoires lieten verschijnen. Uit mijn verleden had ik een stapeltje boeken bewaard, die ik kon raadplegen. Die stapel groeide zienderogen. Boeken schrijven over popmuziek kwam in zwang.

    Aan Mai Spijkers (en Marieke van Oostrom) van Prometheus stelde ik voor om na Soldaten van God met een eigen boek op de proppen te komen. Spijkers zag dat niet zitten. “Boeken over popmuziek verkopen niet”, met die woorden verdween mijn aanwezigheid bij de uitgeverij aan de Amsterdamse grachtengordel. Dat was jammer.

 

Gelukkig had Kees de Bakker wel meteen belangstelling. Kees was enkele jaren mijn perschef bij Polydor geweest. Daarna was hij gaan studeren en had uitgeverij Conserve opgezet. Intussen had ik tientallen hoofdstukken geschreven – te veel om allemaal in het boek opgenomen te worden. Zoek er maar zeventien uit, waren zijn woorden. Zo gezegd, zo gedaan.

    Kees had één nadrukkelijke wens – de titel moest een song van ABBA zijn – vanwege mijn betrokkenheid bij de Zweedse groep. Als het aan hem had gelegen was dat ‘The Winner Takes It All’. In plaats daarvan wisten Greetje en ik hem te overtuigen dat we ‘Money Money Money’ zouden nemen – met een vraagteken erachter. Zo kon ik hopelijk laten zien dat er een verband bestond tussen ‘money’ en ‘music’.

    In hoeverre draaide het maken van popmuziek om geld? Volgens mij veel meer dan je zou denken als je de interviews en de artikelen van popjournalisten las. Als je alleen de artiesten aan het woord liet leek het of zij alleen muzikale en andere idealen hadden en het bij de anderen alleen om geld ging. 

    Tijdens de presentatie van Money Money Money? (2010, bij de Kler in Leiden), met een opkomst van zo’n honderd mensen, werd de toespraak van Leo Blokhuis (en ook die van mij) vastgelegd voor YouTube, zonder dat ik er iets van merkte. Zodoende kon ik die dertien jaar later nog eens vertonen.

 

Boeken en eigen website

 

Hoe nu verder? Het schrijven als historicus over popmuziek was me goed bevallen. En mij niet alleen. Er kwamen heel wat reacties van alle kanten, mensen uit het vak, artiesten, studenten, noem maar op. Bovendien had ik nog een stapeltje artikelen over, die niet in het boek konden worden opgenomen. 

    Eric van den Berg, voor wiens website (isidorusweb, later katholiek.nl) ik elke maand een artikel over de katholieke missie schreef, bood aan om een website voor me te maken, waar ik me op kon uitleven met nieuwe (en oude) artikelen. In oktober 2009 begon ik met het schrijven van stukjes over de geschiedenis van de popmuziek – allereerst over producer Phil Spector, weldra gevolgd door verhalen over mijn ervaringen met Rob Hoeke, James Brown, Freddy Haayen, ABBA, Diana Ridderikhoff – ga maar door. Weldra kwamen ook Boudewijn de Groot, Elvis Presley, Michael Jackson, Roy Orbison, Jimi Hendrix en vele anderen aan de beurt.

 

Als je van een boek enkele duizenden exemplaren verkoopt, wordt dat door menigeen in het boekenvak al gezien als een bestseller, merkte ik bij het verschijnen van de boeken die onder mijn naam verschenen. Dat had ik niet verwacht. Uitgevers van boeken, zo bleek tot mijn verbazing, waren dan ook kleine organisaties. Soms waren het nauwelijks meer dan eenmansbedrijfjes. Ze moesten het hebben van een zo uitgebreid mogelijk netwerk. 

    In de muziekbranche had ik geleerd dat de publiciteitsafdeling van een platenmaatschappij uit een behoorlijk aantal personen bestond. Bij een uitgeverij van boeken was daar geen sprake van, zelfs niet bij gerenommeerde bedrijven. Je was al blij als er iemand was vrij gemaakt om zich met promotie bezig te houden. Het deed me denken aan hoe de muziekbusiness in elkaar zat toen ik er voor het eerst in sixties mee te maken kreeg. Ook toen was het zo bij de meeste platenmaatschappijen.

    Geen wonder, dacht ik, dat er van nieuwe boeken betrekkelijk weinig exemplaren verkocht werden. Van de auteur werd – daar kwam ik gaandeweg achter – verwacht dat hij zelf maar met zijn boek aan de weg moest timmeren. Toen ik dat bijvoorbeeld spontaan deed bij Soldaten van God leverde dat onmiddellijk heel wat interviews en publicaties op. Dat was nieuw voor mij. Al doende leerde je.

 

Schrijven voor eigen website

 

Misschien hebben de uitgevers wel enigszins gelijk. Muziek kun je in onze dagen maar moeilijk vermijden. Overal hoor je muziek. Voor wat je mooi vindt hoef je niet meer op de radio te wachten. Het beluisteren van popmuziek is (behalve tijdens concerten en festivals) nagenoeg gratis. 

    En een boek moet je kopen, zeker als het niet in de bibliotheek te vinden is. Als je een boek over popmuziek koopt, hoor ik steeds, zet je het vaak in de kast met het vaste voornemen het later te gaan lezen. Of je dat doet, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, is een andere zaak.

    Bij het internet gaat het anders, werd mijn ervaring. De artikelen op de website werden continu gelezen. Met mede als gevolg dat ik regelmatig benaderd werd voor interviews, bij de radio en andere media. De artikelen werden voortdurend geciteerd in boeken en andere publicaties, in overleg of niet in overleg. Bovendien kreeg ik bericht van de Koninklijke Bibliotheek dat de website geselecteerd is om voor het nageslacht digitaal bewaard te blijven. 

 

De belangstelling voor het lezen op de website was van dien aard dat Greetje en ik besloten om ook andere rubrieken toe te voegen: katholieke missie, reisverhalen, een boek over Hubert Kallen, artikelen op basis van mijn onderzoek naar het optreden van Herman Willem Daendels en een restrubriek: diverse artikelen.

    In 2020 stelde Ton van Santen, die de nieuwe website ontworpen heeft, voor om via een teller (met ‘hits’) te laten zien hoevaak een artikel gelezen, in elk geval aangeklikt, was. Het resultaat overtrof al mijn verwachtingen. Zelf dacht ik in de grootte van honderdtallen. In werkelijkheid was het een absoluut veelvoud. Heel wat artikelen waren na enige tijd tienduizend keer (of veel meer) opgevraagd. De topper was er een uit de serie over Herman Willem Daendels – dat had ruim een miljoen op de teller staan. Meer dan bijzonder. 

 

513 9 op de teller

 

Gaandeweg kwam ik dan ook tot de conclusie dat – voor mij althans – het publiceren door middel van een eigen website veel interessanter was. Het feit dat de artikelen blijkbaar regelmatig gelezen worden – en dat er vrijwel dagelijks op gereageerd wordt – werkt stimulerend. Dat geeft een grotere satisfactie dan te weten dat je boek ergens op een plank staat of ligt. Hoewel: een boek is toch een mooi ambachtelijk product...

    Om de site nog aantrekkelijker te maken voegde ik er nog twee items aan toe: een rubriek met citaten uit de popmuziek, regelmatig aangevuld – en een vrijwel dagelijks nieuwe, soms actuele, ‘clip van de dag’ met een stukje tekst en een illustratie. Ook interne ‘links’ zijn gebleken een effect te hebben op het lezen van bestaande artikelen. Een auteur schrijft toch om gelezen te worden.

 

Tijdens de presentatie in Oegstgeest liet ik een stukje zien van de homepage van de website en het getal 1.111.681. Zo vaak was het artikel over de Grote Postweg van Daendels op Java aangeklikt – een getal dat ik zelf nauwelijks kon geloven.

    

Een lezing heeft een begin en een einde. Ik voelde me geroepen om te eindigen met wat waarschijnlijk de grootste hit van het jaar 2023 geworden is – voor jong en oud, en misschien wel een ‘blijver’: ‘Engelbewaarder’ van Marco Schuitmaker, een liedje in 1976 geschreven door de vaak onderschatte troubadour Pierre Kartner.

 

Harry Knipschild

12 december 2023

 

Clips

 

* Little Richard, Tutti Frutti
Fats Domino, Let the four winds blow

* Supremes, Reflections

* Buddy Holly, Peggy Sue

* Presentatie boek Money Money Money?

 

 

  • Raadplegingen: 1217