Skip to main content

384 - Jack de Nijs, deel 3, producer bij Polydor

 
 

Bijna een kwart eeuw geleden, in 1997, hield ik [HK] me niet bezig met popmuziek. In 1995 was ik begonnen met een studie geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Ik bestudeerde handboeken van historici als R.R. Palmer & Joel Colton, H.P.H. Jansen, McKay, Hill & Buckler, H.W. van den Doel, H.L. Wesseling, Jacques Gernet en John Merriman. Na een reis met mijn Greetje door China in 1996 begon ik me steeds meer te interesseren voor de geschiedenis van het verre Azië.

 

384 1 Jack de Nijs
Jack de Nijs
 
 
Op 28 mei van dat jaar 1997 werd ik onverwacht terug geworpen op een stuk van mijn eerdere leven. In NRC Handelsblad las ik die dag: “Jack Jersey (Jack de Nijs, 55) is overleden aan slokdarmkanker. Zijn grootste succes als zanger boekte hij in 1974 met het nummer ‘Papa was a poor man’, dat drie maanden - met als hoogste notering vijfde plaats - in de hitparade stond.
    De Nijs had verder hits als ‘In the still of the night’ en ‘Don’t break this heart’, geheel in de stijl van zijn idool Elvis Presley. Als producer was hij succesvol met acts als Frank & Mirella, André Moss en zijn ontdekking Nick McKenzie, voor wie hij nummers als ‘One is one’, ‘Juanita’ en ‘Peaches on a tree’ schreef.
   Verder schreef hij liedjes voor Leo den Hop (‘Antoinette’), Tony Bass (‘Gina Lollobrigida’), Sjakie Schram (‘Zuster o zuster’) en Ria Valk (‘Met Iwan op de divan’). Aan het einde van de jaren zeventig raakte zijn artistieke carrière in het slop. Zijn productiebedrijf werd opgeheven en als zanger slaagde hij er niet in een comeback te ma­ken. Het afgelopen jaar wijdde hij aan het samenstellen van een dubbel-cd met eigen werk en de nieuwe cd van Nick McKenzie ‘Saved by the grace’”.
   Het artikel maakte indruk. Ik besloot het uit te knippen en te bewaren.
 
 
 
Kennismaking met Jack de Nijs
 
 
Toen ik op 6 juni 1969 in dienst trad bij platenmaatschappij Polydor op het Piet Heinplein in Den Haag wist ik niets van hetgeen De Nijs allemaal had doorgemaakt voordat hij met zijn song en productie ‘Antoinette’ (Leo den Hop) in februari van dat jaar was doorgedrongen tot de bovenste tien van de Nederlandse top 40. In een eerder artikel heb ik er nu over geschreven.
   Het bedrijf had mij in dienst genomen als promotieman. Derhalve vond men het niet nodig uit te leggen wat er voor overeenkomst was met JR Productions in Roosendaal, Noord-Brabant. De indruk werd gewekt dat Polydor min of meer exclusief kon rekenen op alle muzikale producten die Jack schreef en in de studio vastlegde. Voor het zakelijke gedeelte van zijn carrière werkte hij binnen JR samen met Henk Voorheijen, wiens naam ik niet eerder gehood had.
   Zo exclusief als mij uitgelegd was bleek de samenwerking met Jack echter niet te zijn. In het voorjaar van 1969 verscheen bij Negram-Delta de single ‘Gina Lollobrigida’ van de bekende Eindhovenaar Tony Bass, evenals ‘Antoinette’ geschreven en geproduceerd door Jack de Nijs. De single schoot snel door naar de hoogste regionen van de top 40.
   Dat De Nijs ook buiten Polydor actief was, daar moest ik niet aan tillen, hoorde ik. Een enkele uitzondering deed er niet toe. Meer inzicht in het soort contracten dat Polydor afsloot kreeg ik een aantal jaren later. De voorgedrukte overeenkomsten kwamen ‘uit de oude doos’, een totaal ander tijdperk. Het kostte me veel moeite en tijd voordat de juridische afdeling van het PolyGram-hoofdkantoor in Baarn voorzichtig met eigentijdse aanpassingen aan kwam dragen.
 
 
Het Nederlandse repertoire van Polydor
 
 
Voor het Nederlandse repertoire was Polydor Nederland lange tijd afhankelijk geweest van ex-medewerker Freddy Haayen, die met Willem van Kooten productiemaatschappij Red Bullet had opgezet onder de vleugels van PolyGram, de moedermaatschappij van Polydor. In de persoon van productmanager Nico van Biemen had Red Bullet in Den Haag een steunpilaar. Red Bullet verzorgde de eigen promotie bij de Hilversumse omroepen. Die gold niet alleen voor de eigen producties (o.a. Golden Earring, Shoes, Earth & Fire, Swinging Soul Machine). Het bedrijf kreeg bovendien een royalty uitgekeerd voor hulp bij de promotie van het door Polydor gevoerde Atlantic label.  
   Op het Piet Heinplein werd dat door de directie (Evert Garretsen, Rob Oeges) niet als ideaal gezien. Polydor moest zijn eigen Nederlandse broek kunnen ophouden. A&R-manager Peter Nieuwerf werd aangespoord zich goed te weren.
   De doorbraak van Herman van Veen, die zowel met singles (o.a. ‘Susanne’) en albums prima omzetten genereerde was een stap in de goede richting. Van Veen was met Harlekijn (in Westbroek bij Utrecht) het centrale punt van creativiteit temidden van jonge artiesten als Rob Chrispijn (van het gezelschap Tuig), Erik van der Wurff, gitarist Harry Sacksioni en Chris Pilgram, producer van de hit ‘Railroad Song’ van het duo April Shower. De samenwerking van Polydor en Harlekijn vond in een uitermate vriendschappelijke sfeer plaats.
   JR Productions zagen ze bij Polydor als een nieuwe poot van Nederlands repertoire. Red Bullet was goed voor rockgroepen, Harlekijn voor het betere werk en JR voor het grote publiek. Omdat De Nijs met ‘Antoinette’ meteen flink scoorde wilde men de samenwerking goed op de rit zetten.
 
 
Clover Leaf en andere JR-groepen
 
 
384 2 Clover Leaf
 
 
Jack de Nijs en Henk Voorheijen waren regelmatige bezoekers in Den Haag. Als Polydor populaire muziek op de markt wilde brengen, dan was dat voor hen geen probleem. Het tweetal wierp zich op als een soort talentscout, vooral in Noord-Brabant en ook bij Nederlanders met een Indische achtergrond. Jack was zelf op het eiland Java geboren.
   Hoewel ik ingehuurd was als promotieman liet ik me betrekken bij de activiteiten van JR. Zo werd mij ‘Time will show’ voorgespeeld van de groep Clover Leaf, met zanger Achmad Albar, een song en productie van Jack de Nijs.
   De single kreeg voldoende aandacht om in de top 40 te verschijnen. In dagblad De Stem kon je weldra lezen: “In twee weken tijd zijn er zesduizend platen van Clover Leaf verkocht. Geen onaardig resultaat voor de eerste plaat van een nog vrij onbekende groep. ‘Time will show’ is een nummer in de Cats- en Bee Gees-sfeer, wat op het ogenblik zeer populair is. Commercieel ligt deze plaat goed”.
   Clover Leaf was voor Polydor dus een ander soort popmuziek dan de meer rock-getinte klanken die Red Bullet regelmatig met succes aanleverde. Het bleef trouwens niet bij die ene hitsingle voor de groep. Ook ‘What kind of man’, ‘Don’t spoil my day’ en ‘Oh what a day’ wisten zich in de top 40 te nestelen.
 
Voor mijn gevoel bouwde JR de carrière van Clover Leaf en andere groepen niet uit. Het maken van succesvolle albums (bijvoorbeeld de Cats bij Bovema) ging aan hen voorbij. Steeds moest er een nieuwe groep aan de man gebracht worden, zoals Crown’s Clan die in 1970 met ‘No place for our minds’ in de top 40 verscheen. Een opvolger bleef uit.
   Moan was een volgende groep. Eerder was er een groep geweest die opereerde als The Moans en The Moan met andere mensen. Dat was geen succes op de plaat geweest. Maar zodra Jack de Nijs ‘Health of Freedom’ schreef en produceerde verscheen Moan in de Nederlandse hitlijsten. Toen een tweede single, ‘Ruby’, niet het gewenste resultaat opleverde, verdween Moan weer bij Polydor. Intussen had JR een eigen muziekuitgeverij opgezet, Planet Music.
   Na Clover Leaf, Crown’s Clan en Moan moest een nieuwe groep het gaan doen: Road. Toen ik ‘Never leave me lonely’ voor het eerst hoorde, werd ik er meteen door gepakt. Het nummer uit de pen van Jack de Nijs lag geweldig in het gehoor. De single werd in 1971 door Veronica tot alarmschijf uitgeroepen en bereikte een vijftiende plaats in de top 40. Een tweede Road-single is echter niet verschenen.
 
 
384 3 Road
 
 
Ervaring in België
 
 
Albums van JR-groepen kwamen er, vreemd genoeg, niet bij Polydor. Bovendien bleef het succes tot Nederland beperkt. Bij Polydor in Brussel, niet ver van Roosendaal, de thuisbasis van JR, toonde men geen belangstelling.
   A&R-manager Peter Nieuwerf nam het initiatief om kontakt op te nemen met Walter Holzapfel, een Duitser die de er leiding had. Op verzoek van Peter vergezelde ik hem naar de Belgische hoofdstad.
   Het onderhoud met Holzapfel had een merkwaardig karakter. Nieuwerf vertelde over het groeiende succes van de Nederlandse producties in eigen land. Veel van de artiesten woonden dicht bij de grens en traden regelmatig in zijn land op. Zouden de Belgische collega’s zich niet wat meer kunnen inspannen, was zijn wens.
   De Duitser, die Vlaams sprak, was van (minstens) middelbare leeftijd. Aan zijn ogen zag ik dat de inhoud van het gesprek hem niet aanstond. Hij stond op en stelde een wat ongebruikelijke vraag. “Vinden jullie het goed dat ik in het Duits antwoord?”
 
 
384 4 Walter Holzapfel
Walter Holzapfel in 1969
 
Toen we knikten rekte de directeur zijn lichaam uit en klapte de hakken hoorbaar tegen elkaar. Of hij zijn rechterarm uitstrekte weet ik niet meer, maar terwijl hij staccato in een woedende woordenstroom losbarstte waande ik me in de tijd dat de nazi’s het voor het zeggen hadden. Zijn boodschap kwam erop neer dat hij niets met zijn Nederlandse collega’s te maken had en wilde hebben. We konden ‘oprotten’.
   Onverrichterzake aanvaardden we de terugreis naar het ‘beschaafde’ Nederland.
 
Amusement van JR
 
 
Jack de Nijs was vol zelfvertrouwen in die tijd. Hij schreef goed in het gehoor liggende liedjes aan de lopende band en liet ze vol vertrouwen horen. Een opvolger schrijven voor ‘Gina Lollobrigida’ kostte hem geen moeite. Weldra zette hij ‘(Ik ben verliefd tot over mijn oren op) Sofia Loren’ op de plaat en zong zijn lied zelf, gewoon als Jack de Nijs.
   Na nog wat Nederlandstalige hits (vooral ‘Ay ay waar blijft Maria’) besloot De Nijs zijn artiestennaam te veranderen in Ruby Nash en zich Engelstalig te manifesteren. Evenals bij de door hem aangedragen popgroepen zat er weinig continuïteit in zijn aanpak. Voor hem waren de songs (uitgegeven door Planet Music) belangrijker dan de artiest.
   ‘Blame it on the summer sun’ van Ruby Nash (De Nijs dus) haalde de top 40. Maar een opvolger kwam er niet.
 
 
Wil de Bras en Jan Boezeroen
 
 
384 5 Wil de Bras
 
 
Eric Binkhuis, geboren in Indië en al jaren actief in het schnabbelcircuit, was een nieuwe ontdekking van De Nijs. JR gaf hem de artiestennaam ‘Wil de Bras’. Jack schreef en produceerde ‘Die nacht’ voor hem in het voorjaar van 1970. Ik vond het een echte hit en zette me er extra voor in door de media met briefjes te bekogelen. ‘Die nacht’ verscheen weldra in de top 40.
   Aan een redacteur van de Stem vertelde de artiest: “Zo’n dikke tien jaar treed ik al op, voornamelijk in Duitsland. Je weet wel, het bekende amusementswerk, van soul tot swing tot smartlap. In die tien jaar heb ik zo ongeveer wel van alles gespeeld.
   Daarom ook haal ik vandaag de dag mijn neus niet meer op voor welk genre dan ook. Ik plak overal een eigen arrangement op en probeer er een eigen sound aan te geven. Een paar maanden geleden heb ik een Nederlands combo geformeerd (met organist Cor Hoogeveen uit Bosschenhoofd, Wim Verbiest uit Wouw, basgitarist Rudi Wenzel, welbekend van de vroegere groep Take Five en Dries Patijn, op sax). Met dit combo ben ik er in geslaagd om die eigen sound zodanig goed in het gehoor van het publiek te leggen dat succes onvermijdelijk is”.
  
‘Die nacht’ was nog niet op de platenmarkt of Jack de Nijs verscheen op de burelen van Polydor met wéér een nieuwe aanwinst: Johnny Goverde die zich liet omdopen in Jan Boezeroen.
   Goverde, afkomstig uit Zevenbergen, was in 1968 al eens op bezoek geweest bij Willem Duys toen die directeur was van platenmaatschappij Iramac. Ik was in dat jaar een van zijn medewerkers. Als Duys een plaat met me maakt dan kom ik vast in ‘Voor de vuist weg’, dacht de Brabander.
   Willem zag Goverde helemaal zitten, liet hij hem in mijn aanwezigheid weten. Maar de zanger bij Iramac onder contract nemen wilde hij niet. Dat gaf alleen maar problemen met de pers, legde hij uit. “Als je bij een ander bedrijf een single maakt, neem ik je in mijn tv-programma”, beloofde hij hem. Goverde ging naar CNR en mocht zijn single in de Vuist ten gehore brengen, zonder succes overigens.
   Ik vertelde Jack de Nijs over mijn ervaringen met de vrolijke Brabander. Niet veel later, tijdens een van de vele sessies in de zaal waar de vertegenwoordigers van Polydor wekelijks bijeen kwamen, verrasten Jack en Henk me met een demo. In wat overgebleven studiotijd hadden ze iets uitgeprobeerd – een bewerking van een oud Hollands liedje, ‘De Fles’. Jack was blij dat ik meteen enthousiast reageerde. “Dit is nog maar het begin”, vertelde hij. “We gaan er trompetten bijzetten. Het wordt een sterke productie”.
   Ik was het niet met hem eens. Volgens mij had de ‘demo’ alles in zich om in juist die primitieve vorm een grote hit te worden. We moeten ‘De Fles’ uitbrengen zoals hij nu is poneerde ik.
   Na enige discussie werd ik voor het blok gezet. “Bewijs maar dat je gelijk hebt”, met dat soort woorden praatten ze op me in.
   Ik ging aan de slag. Hoe kreeg ik Hilversum mee met een ‘smartlap’? Niet door grote flessen sterke drank uit te delen. Dat zou als corruptie uitgelegd kunnen worden. Op het Piet Heinplein, tegenover Polydor, was een slijter gevestigd. Die verkocht tevens kleine flesjes met de inhoud van één glaasje. Ik kocht er een stel, verwijderde de oorspronkelijke etiketten en verving die door er met de hand geschreven papiertjes ‘De fles – Jan Boezeroen’ op te plakken.
   Het werkte. Bij Radio Veronica gingen ze ‘De Fles’ draaien. De single van Jan Boezeroen, de demo, werd meteen een grote hit. Meer dan 80.000 exemplaren gingen er over de toonbank. Voor het eerst werd er nu gedacht om een album te maken. Dat gebeurde te haastig en leverde geen nieuwe single op.
   Maar geen probleem: Jack de Nijs had ideeën genoeg.
 
 
384 6 Jan Boezeroen
 
 
Cock van der Palm niet bij Polydor
 
 
Tijdens mijn Iramac-tijd (1967-1969) was ik bevriend geraakt met de Rotterdamse zanger Cock van der Palm en zijn vrouw Miep. In tegenstelling tot Goverde had Willem Duys hem wél onder contract genomen, maar hem niet in staat gesteld zijn lied in de Vuist te zingen.
   Na de successen met Wil de Bras en Jan Boezeroen introduceerde ik Cock bij JR producties. Jack had intussen buiten Polydor om ook gewerkt met Sjakie Schram (‘Zuster o zuster’, CBS) en Ria Valk (‘Met Iwan op de divan’, Phonogram). Cock van der Palm zag hij wel zitten om voor Polydor te produceren. Bij die lage stem van de artiest paste een zwoele tango, vond hij.
   Een actueel thema was de film ‘Mira’ met Willeke van Ammelrooy in de hoofdrol. Van der Palm en De Nijs gingen de studio in en kwamen tevoorschijn met de single ‘Mira’, door Jack geschreven.
 
Het leek erop dat Polydor een nieuwe JR-hit in huis had. Maar dat was niet het geval. Toen ik op een maandagochtend op het Piet Heinplein arriveerde werd mij medegedeeld dat de relatie tussen Polydor en JR Producties tijdens het weekend met onmiddellijke ingang beëindigd was. Alle JR-artiesten waren bovendien van Polydor losgekoppeld. Een reden werd niet gegeven door Rob Oeges, die na Evert Garretsen tot directeur vanuit het hoofdkantoor aangesteld was.
 
 
384 7 Cock van der Palm
Cock van der Palm
 
 
Jack de Nijs na Polydor
 
 
JR had een zeer genereus aanbod gekregen van Bovema, onderdeel van het EMI-concern. De single ‘Mira’ van Cock van der Palm en nieuwe platen van Jan Boezeroen werden met succes op Bovema’s Imperial-label uitgebracht.
   Jack de Nijs stoeide bovendien met Nick McKenzie, de zanger van de groep Road. Dries Patijn, saxofonist van het Wil de Bras Combo, schoof hij als instrumentalist naar voren onder de naam André Moss. Een nieuwe aanwinst was het duo Frank & Mirella.
   De JR platen kregen vooral aandacht in de uitzendingen van de TROS. Jaar na jaar deden verhalen de ronde dat beslissende medewerkers van de TROS-televisie in financiële zin meer dan stevig mee profiteerden van de enorme elpee verkopen. In het Veronicablad schatte Willem Hoos medio 1974 de totale JR-verkoop in als 5 miljoen singles en anderhalf miljoen albums.
 
De Nijs ging trad intussen zelf meer op de voorgrond. Jack Jersey werd zijn artiestennaam. Aan de pers vertelde hij: “Ik beschouw mezelf niet als zanger. Ik speel het spelletje mee door zo nu en dan op te treden. Maar ik ben veel meer een man van achter de schermen van het platenvak. Ik voel me in de eerste plaats producer, tekstschrijver en componist”.
   Hoos: “Jack de Nijs zit als een eiland van rust en kalmte. Met zijn donkere ogen bekijkt hij zijn omgeving op een manier die je doet afvragen of hij er eigenlijk wel bijhoort. Zo nu en dan wisselt hij enkele woorden met zijn compagnon Henk Voorheijen. Hij drinkt tonic. Indrukwekkend is zijn outfit: een peperduur Elvis Presley-achtig pak, dat hij speciaal heeft aangeschaft. Jack de Nijs heeft zich de afgelopen jaren opgewerkt tot een van de belangrijkste figuren van het Nederlandse platenwereldje. Hij heeft figuren als Leo den Hop, Tony Bass, Sjakie Schram, Cock van der Palm, Jan Boezeroen, Wil de Bras, Nick MacKenzie, Luk Bral, Andre Moss en Frank en Mirella met zijn commerciële en bij velen goed in het gehoor liggende composities tot populaire figuren gemaakt.
   Vreemd genoeg heeft hij geen enkele verklaring voor zijn succesformule. Met een duidelijk relativerend stemgeluid zegt hij: ‘Volgens mij is het allemaal een kwestie van geluk’. En even later: ‘Een ding is zeker: zonder de geweldige steun van mijn vrouw was ’t allemaal niet gelukt’. Hij kijkt gevoelig”.
 
Jack de Nijs verkocht inderdaad veel platen, maar of het hem echt gelukkig maakte is de vraag. JR liet een groot pand neerzitten met een moderne (kostbare) studio. Om fiscale redenen ging De Nijs over de grens wonen. Ik vond hem er maar eenzaam toen ik een keer bij hem thuis op bezoek ging.
   Het succes duurde niet eeuwig. Bovendien raakten de twee partners van JR op elkaar uitgekeken en verbraken hun relatie. Er volgden rechtszaken.
 
 
Jack de Nijs ‘terug bij Polydor’: The Shorts
 
 
Het duurde tot begin 1982 voor Jack de Nijs en ik weer met elkaar in contact kwamen. Dat was tijdens de opname van het tv-programma ‘Op volle toeren’ in Roosendaal. Polydor-artiest Arie Ribbens voerde op dat moment de Tros top vijf aan met ‘Polonaise Hollandaise’. In een hoekje zat Jack achter een glas dat niet met tonic gevuld was.
   Van zijn bekende zelfvertrouwen was jammer genoeg niet veel meer over. Jack begroette me evenwel met een nieuw idee. “Ik heb een hit in handen”, verklaarde hij. “Wil je die horen?”
   In de drukte van een tv-opname was dat moeilijk. Dus nodigde ik hem uit op mijn kantoor in het pand van de Wisseloord-studio in Hilversum, waar de A&R-afdeling van Polydor op dat moment ondergebracht was.
   De Nijs liet me een song horen die hij helemaal zag zitten en inderdaad goed in het gehoor lag. Het nummer heette ‘Comment ça va’ en werd in het Engels gezongen. De mij onbekende groep noemde zich The Shorts.
   “Volgens mij moet je zo’n liedje in het Nederlands zingen”, aldus reageerde ik.
   Jack de Nijs was niet meer de ongekroonde koning van de hitlijsten. Toen ik hem duidelijk maakte met zijn voorstel in zee te gaan als hij zou zorgen voor een goede Nederlandse tekst, liet hij er geen gras over groeien. Geef me een fles sherry en een glas, dan schrijf ik een Nederlandse tekst waar je bij bent, bood hij aan. Een half uur en een halve fles later was de nieuwe tekst klaar. Jack kon de Nederlandstalige versie van ‘Comment ça va’ gaan opnemen in de Stonesound Studio van Willem Steentjes.
   Over het eindresultaat was ik niet helemaal tevreden. Op mijn verzoek maakte De Nijs nog een nieuwe mix. En toen hadden we bij Polydor mijns inziens een hit in handen.
 
 
Jack de Nijs weer weg bij Polydor
 
 
Bij Polydor hadden we in die tijd pluggers die niet gerekend konden worden tot liefhebbers van het Nederlandstalige repertoire. Ze opereerden vanuit een ander pand, waar ook de directie (op dat moment: Nico van Biemen) domicilie hield.
   Op mijn kantoor liet ik hen ‘Comment ça va’ trots horen. Een reactie bleef voorlopig uit. Totdat Nico van Biemen mij vanuit elders in Hilversum belde. Zijn pluggers waren blijkbaar bij hem komen klagen. Van Biemen kwam in actie. Van een afstand van een kilometer belde hij op. Veel woorden verspilde hij niet. “De pluggers vinden ‘Comment ça va’ zo waardeloos dat ze die niet bij de omroep willen introduceren”, dat soort woorden kreeg ik te horen. Voor hem was dat voldoende om mij als A&R-manager te laten vallen. “Die plaat komt hier niet uit”, was zijn conclusie.
   Ik stelde hem voor zelf naar de single van de Shorts te komen luisteren. Dat vond hij zonde van zijn tijd en legde de hoorn op de haak.
 
De directies van PolyGram en Polydor hadden mij de afgelopen jaren geweldig onder druk gezet om de opnamekosten tot een minimum terug te brengen. Na de eenmalige successen met ‘Saturday Night Fever’ en ‘Grease’ was de omzet van het concern zo zeer terug gelopen dat het stevig in de rode cijfers was geraakt.
   Het niet uitbrengen van een single die bijna zesduizend gulden gelost had was een verliespost. Bovendien bleef ik in de productie van Jack de Nijs geloven. Na enige tijd ‘rondpraten’ was platenmaatschappij EMI bereid de productie tegen de kostprijs over te nemen. Zo kwam ‘Comment ça va’ dankzij de concurrentie op de bovenste plaats in de top 40. Ook in landen als Duitsland en Frankrijk werd de top bereikt. In totaal zijn er, heb ik begrepen, meer dan vier miljoen exemplaren van de Shorts verkocht.
   Op het label van de Nederlandstalige single werd Jack de Nijs niet als tekstdichter en ook niet als producer vermeld – waarschijnlijk vanwege de verwikkelingen met zijn voormalige partner.
 
 
384 8 Shorts 11 juni 1983
Shorts, 11 juni 1983
 
 
Een jaar later gebeurde overigens hetzelfde met ‘Ik voel me zo verdomd alleen’ van Danny de Munk. Ook die single, in de Wisseloord-studio geproduceerd onder leiding van Herman van Veen, kreeg een veto van de pluggers, gevolgd door een ‘njet’ van de Polydor-directeur. Het lied, verbonden met een film over Ciske de Rat, werd de grootste hit van 1984. Zo liep het Nederlandse bedrijf een geweldige omzet mis.
   Het was daarna verboden dit onderwerp binnen het bedrijf te berde te brengen.
 
 
Jack de Nijs nog één keer ‘terug’ bij Polydor
 
 
Door zijn EMI-hit was Jack de Nijs weer in trek. Producent Charly Prick, met wie ik eerder een overeenkomst gemaakt had voor het produceren van Frank & Mirella (‘De verzonken stad’) deed een beroep op De Nijs. Zo bezorgde Jack Polydor alsnog enkele hitsingles. Halverwege de jaren tachtig vertrok ik bij het bedrijf. Ik ging andere dingen in mijn leven doen. We zagen elkaar niet meer. Totdat ik in 1997 getroffen werd door het bericht over zijn overlijden.
 
 
Harry Knipschild
7 januari 2020
 
Clips
 
 
Literatuur
 
‘Eerste plaat Clover Leaf’, De Stem, 20 september 1969
‘Wil de Bras verovert de hitparade’, De Stem, 5 juni 1970
‘Goud uit het zuiden’, Veronica-blad, 27 mei 1972
‘Jan Boezeroen – met de fles grootgebracht in het Nederlandstalig muziekgebied’, Veronica-blad,7 oktober 1972
Willem Hoos, ‘De enorme successen van Jack de Nijs’, Veronica-blad, 8 juni 1974
Willem Hoos, ‘Nick MacKenzie houdt niet zo van werken’, Veronica-blad, 6 juli 1974
‘The Shorts één in Frankrijk’, Veronica-blad, 28 januari 1984
‘Jack Jersey overleden’, NRC, 28 mei 1997
Harry Knipschild, ‘Jack de Nijs, deel 1 – een Indische jongen in Nederland’, website Harry Knipschild, 14 juni 2017
Harry Knipschild, ‘Jack de Nijs, deel 2 – ontdekker van Frank & Mirella’, website Harry Knipschild, 11 juli 2017
  • Raadplegingen: 8224