47 - Henk Majoor kijkt terug op platenmaatschappij Iramac
Henk Majoor (Utrecht, 1923) is een echte erfgooier, een directe afstammeling van de oorspronkelijke bewoners van het Gooi. Als jongetje groeide hij vooral op met populaire klassieke muziek. “We hadden een prachtige radio. Op donderdagavond hoorde je muziek uit het Concertgebouw”. Op de Nederlandse radio was in die tijd vooral Duitse en Nederlandse muziek in de Duitse stijl te beluisteren, ook Franse chansons, het Omroeporkest met Weense muziek, de violist Eddy Walis, weet hij nog goed.
“Amerikaanse muziek hoorde je bijna nooit op de Nederlandse radio”, herinnert hij zich nog. “De jazz van de Ramblers was in de jaren dertig opzienbarend – en in sommige huizen taboe. Er bestonden ook wat Engelse orkesten die een soort Amerikaanse muziek maakten”.
Na de oorlog luisterde hij met veel plezier naar de Skymasters en het Miller Sextet, met zang van Eddy Doorenbos, in de jaren vijftig naar Frank Sinatra (‘adembenemend’), Dean Martin en Ella Fitzgerald. “Ik had een gitaar en zong de liedjes mee”.
Van rock & roll, later beatmuziek, moest hij niets hebben.
Henk Majoor, toen en nu
Of hij wilde of niet, Henk kwam in 1943 terecht bij de Arbeitseinsatz, eerst in Straatsburg (in die tijd een Duitse stad) en vervolgens in het eigenlijke Duitsland. Hij werd ingezet bij de productie van granaten. Het zware leven en werk kostte hem zijn knieën. Toen Majoor vanaf 1955 (chief) purser werd bij de KLM bleek dat een handicap voor zijn functioneren. Tien jaar later ging hij met ziekteverlof (in 1970 formeel met pensioen). Zijn verblijf bij de oosterburen leverde hem wel een goede talenkennis op. Hij werd na D-Day zelfs tolk bij het Amerikaanse leger in Frankrijk.
Begin jaren vijftig was Henk Majoor secretaris van de B.O.O.K., Blaricums Ontwikkelings en Ontspannings Kring. De kring organiseerde concerten van kamermuziek (Herman Krebbers) en kleinkunst (Heinz Polzer, later Drs. P). De uitvoeringen hadden plaats in de zaal van Nederheem, een huis van de familie Singer. In de oorlog waren er in Nederheem vluchtelingen opgevangen, later ging het functioneren als gemeentehuis. Voorzitter van de kring was John Ruyven, de organisator van ‘Kunst voor Allen’. Die stelde arme mensen in staat goedkoop naar concerten in het Amsterdamse Concertgebouw te gaan. Regelmatig werden schoolconcerten in Lumière (Laren) gecombineerd met avonduitvoeringen in Blaricum. Door zijn activiteiten voor de B.O.O.K. wist Henk zich een plaats te verwerven in de Gooise (muziek)wereld.
Majoor en Duys
“In Blaricum”, is te lezen in de ‘memoires’ die Majoor in 1999 op papier zette, “hadden wij [midden jaren zestig] vrienden, de onderwijzer van [dochter] Judith, en die hadden achterburen. Mary, de buurvrouw, de latere mevrouw Duys, kwam regelmatig even langs met haar amant Willem Duys. Zo raakte ik in gesprek. Willem deed het voorstel of een functie in de nieuwe platenmaatschappij Iramac (International Recording and Management Company) niet wat voor mij was. Ik was tenslotte oud-oprichter en bestuurslid van de B.O.O.K. geweest. Hij testte mijn kennis van muziek en bleek nogal onder de indruk van mijn CV. Ook sprak mijn laatste baan met internationale kennis hem wel aan. Kortom, ik heb de baan aangenomen en de toekomst zag er veelbelovend uit”. Henk had meer contacten met de familie Duys. “De moeder van Willem was een echte matrone, met zijn vader ging ik wel eens vissen”.
Brediusweg 43, Bussum
Maar verder over Iramac: “Het kantoor was gevestigd in een prachtige villa aan de Brediusweg [43] in Bussum. De eigenaar was Sylvio Samama, echtgenoot van Ansje Polak van de grote smaakmakers [Polak & Schwarz, later IFF]. Deze Samama had Ansje tijdens een kamp van joodse kinderen ontmoet. Samama was een joodse Tunisien met een super-gevoel voor muziek. Toen hij met Ansje trouwde en zich in Nederland vestigde, bleek de familie aanvankelijk niet erg met hem te zijn ingenomen.
Na enige jaren werd Sylvio [toch] geaccepteerd en kreeg hij een baan als parfumeur in de IFF. Dat moet geen succes zijn geworden en na enige jaren werd Sylvio als het ware uitgekocht en kon hij met zijn liefhebberij, muziek, beginnen”. Samama was in de jaren zestig bovendien betrokken bij de stichting van het Rosa Spier-huis in Laren. Hij was de eigenaar van de grond waarop het huis voor oudere musici gebouwd werd, aldus Majoor.
Sylvio Samama
Iramac
Iramac trok om twee redenen meteen een heleboel belangstelling. Willem Duys zat er. Willem was het boegbeeld van de Nederlandse televisie. Toestellen werden ‘de buis van Duys’ genoemd. Mensen van alle soort, onder wie veel artiesten, presenteerden zich op de Brediusweg in de hoop om door middel van ‘Voor de vuist weg’ (AVRO) beroemd te worden. Iramac fungeerde min of meer als het creatieve centrum van het programma, waar vele miljoenen mensen elke vier weken op afstemden. “Ischa Meijer kwam om interviews bedelen, Jan Nagel kwam aan de deur”.
Als platenmaatschappij had Iramac nog iets aantrekkelijks. Het bedrijf had een financiële injectie van enkele miljoenen guldens gekregen. Er viel dus iets te ‘halen’. Majoor omschreef Iramac tijdens mijn bezoek op 25 september 2010 als een ‘strooppot’. Wie er in dienst kwam had een meer dan royaal inkomen. “Ik maakte kennis met Melle Weersma (van de ‘Penny Serenade’) en geluidstechnicus André van de Water. Ik zag welke hoge salarissen deze heren toucheerden. Een medewerker moest zo nodig even naar het Verre Oosten om er Iramac-Japan op te richten”.
In het begin hield Iramac zich uitsluitend bezig met het opnemen van klassieke muziek. Op de kosten werd volgens Majoor nauwelijks gelet. “De opnamen werden in de Juliana-kerk (Credo) in Soest gemaakt. Grote orkesten werden regelmatig met bussen aangevoerd. Voor opnamen van de Chinese zanger Yi Kwei Sze werd deze samen met een begeleider uit Amerika overgevlogen”.
Majoor kwam tot de conclusie dat de nieuwe klassieke muziekregistratie weinig toevoegde aan het bestaande repertoire. “Mooie klassieke platen waren al door de grote maatschappijen gemaakt, met orkesten en dirigenten met wereldnaam. Mooier dan mooi kan haast niet en de wereld zat echt niet op Iramac te wachten. Ik sprak o.a. met Ger de Roos, eigenaar van een grote platenzaak in Hilversum, en ook hij begreep er niets van”.
Op nog een punt werd flink geïnvesteerd. “De banden gingen ter overschrijving naar Ariola In Duitsland. Er kwamen persingen met het hoogste hoog en het laagste laag. Platen die alleen op topapparatuur konden worden afgespeeld”.
Als de platen eenmaal geperst waren, was er nauwelijks een organisatie om de producten te verkopen. “Behalve Duys, een boekhouder, een dame op de verkoopafdeling, een magazijnbaas, een secretaresse, zat er een heer uit Laren die mij al gauw vertelde dat het de bedoeling was dat ik hem zou gaan opvolgen als dagelijks leider. Er waren twee vertegenwoordigers, een kleermaker uit Laren en Rob Groen, een jongen die uit de management-branche kwam”.
Majoor constateerde dat ‘de artiesten concerteerden in Duitse steden. Daar moesten de platen ter verkoop worden aangeboden. Er klopte niet veel van de logistiek. Ik liep verbaasd rond. Toen ik een keer de boeken onder ogen kreeg begreep ik dat de zaak hoognodig moest worden gesaneerd. Samama keek mij wat ongelovig aan, maar ik overtuigde hem van de realiteit. Iramac was bijna een verloren zaak’.
“De contacten met die aardige familie Samama en kinderen waren uitstekend. Mijn dochter Judith ging mee op vacantie op de boerderij van de familie”.
Willem Duys in 1962
Relax
Het was zaak het roer om te gooien. Er moest verkoopbaar materiaal komen. Om die reden werd het Relax-label opgezet voor het populaire, niet-klassieke repertoire. Majoor in zijn memoires: “Ik ben bij alle onderhandelingen en mogelijkheden deelgenoot geweest”.
Willem Duys was lang niet altijd op kantoor. Naast zijn werk als directielid van de platenmaatschappij had hij andere besognes. Bovendien was hij ‘geen ochtendmens’. Zo gebeurde het dat zich een jongeman bij de voordeur aandiende, een leerling van het Willem de Zwijger-lyceum in Bussum. Omdat Duys er niet was, trad Majoor op als gastheer van Thijs van Leer. “Ik kan alles” vertelde deze. Op de kamer van Duys speelde Thijs wat muziek. Majoor vond het mooi en vroeg hem terug te komen als Willem er weer was. Er werden wat opnamen gemaakt. “Thijs van Leer was nog niet rijp”, aldus Henk in 2010. “Ik stelde hem voor in de leer te gaan bij Ramses Shaffy. Dat heeft hij gedaan”.
Thijs van Leer was niet de enige die aanklopte bij de ‘strooppot’. Majoor: “Zo slaagde de ‘zingende soldaat uit Crailo’ John de Mol (vader van…) erin een aantal werkzaamheden voor het bedrijf te verrichten”. Ook Shirley Zwerus, ‘een hitsige dame’, bood zich aan. De in Amsterdam wonende gitarist Henk van der Molen (1921-1992) ging met haar werken. Het resultaat, ‘Bach bijvoorbeeld’, kreeg veel erkenning. Duys gebruikte het plaatje jarenlang als openingsmelodie van zijn populaire AVRO-radioprogramma ‘Muziek Mozaïek’, dat op zondagmorgen een paar miljoen platenkopende luisteraars trok.
Meer succes hadden Henk van der Molen en Willem Duys met Martine Bijl. Terwijl ze nog op het gymnasium zat stond de blonde teenager al in de platenstudio. Liedjes als ‘De makelaar van Schagen’ en ‘Bloemendaalse Bos’ werden zo populair dat haar langspeelplaten met vele duizenden over de toonbank gingen. In 1966 maakte Martine deel uit van de Nederlandse ploeg voor het Knokke-festival in België, die onder leiding van Willem Duys met de eerste prijs naar Nederland terugkwam. Van 1967 tot 1990 hadden Bijl en Van der Molen ook een niet-muzikale relatie.
Majoor leverde nog een belangrijke bijdrage aan de platencarrière van Martine Bijl. Hij kwam, naar eigen zeggen, met het idee voor het album ‘Liedjes uit de tijd van Ot en Sien’. Voor het maken van de hoes nam hij contact op met uitgeverij Wolters. “Die stuurde zomaar de originele platen van Jetses per post op. Gewoon opgerold. Ik belde meneer Meijer van drukkerij Van der Hert in Bussum. Samen hebben we er een prachtige flaphoes van gemaakt. Nadat Martine haar album in de Vuist presenteerde werd het een echte bestseller. De meeste mensen kochten de plaat omdat er zo’n mooie nostalgische verpakking omheen zat”, zei hij mijns inziens terecht.
Vanzelfsprekend kon Henk Majoor zich niet meer alles herinneren van meer dan veertig jaar geleden. Toen ik de naam Rogier van Otterloo (1941-1988) noemde zweeg hij aanvankelijk. “Ook Rogier kwam op jeugdige leeftijd bij ons aankloppen”, zei hij even later. “Omdat hij de zoon van niemand minder dan Willem van Otterloo was, kreeg hij gemakkelijk toegang. Hij heeft voor ons een aantal arrangementen gemaakt. Rogier trok voornamelijk met Willem Duys op”.
Ik attendeerde Henk erop dat Rogier zelfs nog een keer samengewerkt had met de Outsiders. Daar wist hij echter niets meer van. Sowieso hield Majoor zich op afstand van de Outsiders en andere popgroepen die voor het Relax-label in de weer waren. Wel, vertelde hij met trots, slaagde hij er eind 1966 in de Outsiders voor Iramac te behouden. Op dat moment hadden ze met ‘Touch’ een grote hit. “Ik heb met manager John van Setten onderhandeld over de verlenging van het contract. Gerrit den Braber zette vergeefs alles op alles om ze bij Phonogram te krijgen. Op de een of andere manier vonden ze mij wel aardig en hadden ze vertrouwen in me. Ik hoefde niet eens meer royalties te geven”. Op 6 juni 1967 ontvingen de Outsiders in de tuin van Iramac een gouden plaat voor 100.000 verkochte singles.
Het noemen van andere Nederlandse popgroepen die op het Relax label aan de man gebracht werden leverden na al die jaren geen herkenning meer op. Sandy Coast, Sammy Soul Set, InCrowd, Short ’66, Zipps enzovoort waren uit zijn geheugen verdwenen.
Evenals Phonogram ging ook Iramac op jacht naar de best verkopende artiesten van het moment. Om het bedrijf te laten voortbestaan was dat hard nodig. Onderhandelingen met Wim Sonneveld hadden geen resultaat.
Toon Hermans was bereid een overeenkomst af te sluiten. De artiest bepaalde de belangrijkste voorwaarden van het contract. Een royalty van maar liefst een gulden per single, vijf gulden per album. Waarschijnlijk is dat de hoogste royalty ooit aan een artiest toegekend. Bovendien werd Iramac overreed zijn zoon Maurice in dienst te nemen als vertegenwoordiger. ‘Mien waar is mijn feestneus’ bereikte de eerste plaats van de top 40, dat wel. Maar tegen welke prijs. Toen er na het carnavalssucces van 1968 niet meteen nieuwe successen kwamen, waren nogal wat winkeliers niet bereid de vorige rekening te betalen.
Buitenlands repertoire
Henk Majoor besefte dat Iramac op basis van alleen eigen producties geen bestaansrecht had. Hij zette zich in om andere labels uit binnen- en buitenland aan te trekken. Wekelijks gingen er heel wat brieven uit naar grote buitenlandse platenmaatschappijen, met het verzoek te overwegen zich in Nederland door Iramac te laten distribueren. EMI in Londen krijg bijvoorbeeld een nette brief waarin de directie medegedeeld werd dat Iramac wel belangstelling voor de Beatles had.
Het resultaat van de activiteiten van Majoor (en anderen) was dat Iramac een steeds interessantere catalogus opbouwde van heel divers repertoire. Van de blues van Sleepy John Estes (op Delmark) tot Guy Mitchell (Starday), Ike & Tina Turner, Little Richard en B.B. King (Modern), Billy Preston en de Valentinos (Soul City), Pearl Bailey (Project Three), Oscar Peterson en Ben Webster (Saba) en veel Duits repertoire, onder andere op het Bellaphon label dat ook de rechten voor Creedence Clearwater Revival wist te verwerven (voorlopig alleen voor Duitsland, in Nederland bij Munnikendam).
Iramac had langzamerhand, met of zonder hits, een vaste omzet. “Maar het geld om te investeren was op”, verzuchtte Majoor in 2010.
Outsiders in Parijs, december 1966
(met dank aan Hans van Vuuren, Centertainment)
Europa International
Af en toe stapte Henk in het vliegtuig. Als KLM’er kon hij nagenoeg gratis vliegen. Majoor kwam in contact met een bijzonder bedrijf, eerst door briefwisseling, daarna per telefoon en in persoonlijke contacten. Henk had, vertelde hij me, in het blad Billboard gelezen over Miller International, de maatschappij die in Duitsland albums voor niet meer dan vijf Duitse marken aan de consumenten verkocht. Dat was een sensatie. Het waren dan wel geen artiesten van naam, maar de formule was zeer commercieel. Bovendien waren het geluid (in perfect stereo), de hoesontwerpen en de persing van de allerhoogste kwaliteit. Budgetalbums uit Engeland en Amerika zaten daarentegen vaak vol met tikken en spetters.
Wat Henk en ik in de jaren zestig niet wisten was dat Dave Miller (1925-1985), de oprichter van Miller International, al een lange carrière achter de rug had. In 1951 nam Dave, toen eigenaar van Essex Records, de jodel- en country-zanger Bill Haley onder contract. Voor Essex maakte Haley zijn eerste rockmuziek. ‘Rock this joint’ was de voorloper van ‘Rock around the clock’. Met ‘Crazy Man Crazy’ behaalde Haley voor het eerst de Amerikaanse hitlijsten (nummer 15 in Billboard, 1953).
Al Rex, de bassist van Haley, vertelde aan biograaf John Swenson: “Dave Miller was a money maker. He was out for money. When we first started out Miller took Haley around to a few cities and he bought saving bonds for the jocks and paid them off to play the record, whatever record we had out. What Miller used to do was he had his pressing plant and when the stores would call up and want to buy so much of one record he’d say, ‘Well, you have to buy so much of Haley too’”. In zijn biografie van Haley werd Miller min of meer de uitvinder van het omkopen van diskjockeys (payola) genoemd.
Toen de Comets de wereld veroverden met ‘Rock around the clock’ bleef Dave doorgaan met het verkopen van zijn Haley-platen, zonder royalties af te dragen. Dat leverde hem een hoop problemen, zelfs het faillissement op. Een paar jaar later begon Dave Miller opnieuw, nu met budget-platen van de hoogste (stereo)-kwaliteit. Ze werden in Europa uitgebracht op de labels Somerset en Europa. Iramac verwierf de distributie. De verkoopprijs in Nederland werd vastgesteld op ƒ5.95 voor Europa en ƒ7.95 voor Somerset.
Hoorde een label als Europa wel bij Iramac, een bedrijf dat zich een paar jaar eerder nog uiterst elitair opstelde? Willem Duys, het boegbeeld voor de media, had soms moeite om het uit te leggen. Maar had Iramac überhaupt wel een toekomst? Het aanvangskapitaal was immers snel in rook (dure, onverkoopbare platen) opgegaan. Ook op het terrein van de popmuziek kon nauwelijks geïnvesteerd worden. In zijn ‘memoires’ stelde Majoor het als volgt:
“Op een dag zaten Willem en ik met Pim Jacobs te praten over muziek en de mogelijkheden om ooit zelf eens iets te gaan beginnen. Wij hadden geen concurrentiebeding en gedachten zijn vrij. Er werd een glaasje gedronken en een hapje erbij door Mary, dus thuis, geserveerd. En vrolijk scheidden onze wegen. De volgende dag, op kantoor gekomen, werd ik verzocht in de grote kamer te komen en daar zaten Duys, Samama en de boekhouder [D.O. Bijl] , die mij beschuldigden van een poging een eigen zaak te beginnen met o.a. de labels van Iramac. Ik werd zo kwaad dat ik Duys en zijn oneigenlijk gebruik van onze gedachten voor schoft of iets dergelijks uitmaakte. Het was met Jacobs een booby trap, gevoed door de jaloezie van Willem op mijn succes. Het werd een rechtszaak, die ik glansrijk won, maar ik was toch zonder werk. Pim Jacobs zat op mijn stoel, men ging weer domme dingen doen”.
De comeback van Henk Majoor
In het voorjaar van 1969 werd Iramac geliquideerd. Het grootste gedeelte van de catalogi ging naar Ger Oord van EMI. Henk Majoor was intussen verhuisd naar Sleen in Drente. “Er kwam een telefoontje uit Quickborn bij Hamburg. “Iramac geht Pleite, was machen wir jetzt?” Majoor bedong een contract voor vijf jaar met Harald Kirsten, de directeur van Miller in Duitsland, en zette vervolgens een Nederlandse vestiging in Weesp op. Van Iramac nam hij een gedeelte van het personeel over, onder wie de vertegenwoordigers Kees Becker en Frank Muyser, voormalig zanger van Les Baroques. Het Nederlandse bedrijf verkocht pallets vol budgetplaten inclusief sprookjes die Henk produceerde. “Het was een business van gouden platen”.
Dave Miller, een meer dan stevige drinker, kwam nog wel eens op bezoek en logeerde dan bij Majoor thuis. Andere bezoekers namens het Amerikaanse moederbedrijf waren Mike Maitland en Lou Cook (eerder: Koch), voormalige corifeeën van de Amerikaanse muziekbusiness. De Amerikanen waren er duidelijk op uit het Nederlandse bedrijf na vijf jaar te verkopen. “Terwijl de markt eigenlijk verzadigd was, wisten we een heleboel geld te vangen van Delta, het budgetbedrijf van EMI. Ik kreeg er nog een baan aangeboden, maar daar zag ik vanaf”. Majoor ging zich met andere dingen in het leven bezighouden.
Terugkijkend op Iramac (1965-1969) waren Henk en ik het erover eens dat Iramac, waar ik zelf vanaf 1967 werkzaam was, in wezen heel wat mogelijkheden had. Na 1969 werden er honderdduizenden albums van Thijs van Leer met Rogier van Otterloo verkocht. Relax-artiest Marco Bakker werd een ster, evenals Iramac-zangeres Christine Deutekom. Creedence Clearwater Revival kwam niet bij Iramac maar bij EMI terecht en scoorde gigantisch. Jammer dat al het geld op was, toen het nodig was de organisatie uit te bouwen.
Voor Anneke en Henk Majoor in Eemnes doet dat er allemaal niet meer toe. Henks voorkeur gaat nog steeds uit naar goed luisterbare klassieke muziek. “Ik was geen echte liefhebber van populaire muziek, maar ik wist wel of een bepaalde plaat of artiest het had”. Hij liet me zijn collectie cd’s zien, met onder anderen Paul Simon, Neil Young, Diana Krall en Norah Jones.
Harry Knipschild
27 september 2010
* Henk Majoor is op 16 april 2015 overleden
Clips
Literatuur
Pim Oets, 'John B. van Setten over Outsiders, Short 66, Maskers etc.', Kink, 16 december 1966
John Swenson, Bill Haley, Londen 1982
Hubert Bücken, Die Miller-Story. Das 200-Millionen-Ding, Quickborn 1986
Jerome Blanes¸ Outsiders door Insiders. De Amsterdamse legende in woord en beeld, 1997
Harry Knipschild, 'Kees Becker, verkoper van grammofoonplaten in de Sixties', website Harry Knipschild, 2 februari 2010
Harry Knipschild, 'Diana Ridderikhoff en het 'pluggen' in Hilversum', website Harry Knipschild, 18 augustus 2010
- Raadplegingen: 22595