122 - Ildefonse Dordillon in 1845 naar de Stille Zuidzee
Missionarissen moesten meestal enorme reizen maken om hun bestemming te bereiken. Wat ze onderweg meemaakten legden ze vast in soms interessante brieven en reisverslagen. Die werden regelmatig afgedrukt in missiebladen, al dan niet bewerkt en/of vertaald. Hun informatie is tot op de dag van vandaag vaak de moeite van het lezen waard, vind ik.
Sainte-Maure-de-Touraine
Eén van die brieven werd op 27 januari 1846, 178 jaar geleden, geschreven door de Franse pater René Ildefonse Dordillon, op 11 oktober 1808 geboren in Sainte-Maure-de-Touraine, een dorpje ten zuiden van de stad Tours. Het staat tegenwoordig bekend om zijn kaas.
Ildefonse was vernoemd maar de Spaanse heilige Ildefonsus (607-667), afkomstig uit Toledo en aartsbisschop aldaar in de laatste tien jaar van zijn leven. Op de uiterste punt van Zuid-Amerika, bij Kaap Hoorn, bevindt zich een eilandengroep: de Ildefonso-eilanden. Mensen wonen er niet.
Een andere bewoner van het dorpje, Jozef-Frans-Paul Baudichon, neef van Ildefonse, geboren op 18 september 1812, was in 1839 de wijde wereld ingetrokken om er het ware geloof uit te dragen als lid van de Picpus-congregatie (die van de Heilige Harten van Jezus en Maria), in 1800 gesticht door Pierre Coudrin. Hij werd al snel vanuit Rome tot apostolisch vicaris benoemd (‘bisschop van Basilonopolis’) en belandde op de Markiezen Eilanden in de Stille Zuidzee.
Markiezen (Marquesas)
Ook Ildefonse kwam op die eilandengroep terecht. Na aankomst schreef hij vanuit Nuku Hiva: “Zo ben ik dan eindelijk, na zes maanden en drie dagen de beurtelings kalme en onstuimige zeeën bevaren te hebben, onder die arme wilden der Markiezen Eilanden aangekomen”.
De nieuwe missionaris had onderweg heel wat meegemaakt, gaf hij aan in de brief, die pas twee jaar later, in 1848, werd afgedrukt in de Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs. Die langdurige reis was zeker niet ongemerkt verlopen, maakte hij duidelijk. “De voorvallen bestaan uit een aaneenschakeling van gevaren en ontberingen. Ik heb gemeend mij te moeten beperken tot de voornaamste, welke ons op onze zeetocht wedervoeren”.
Van Brest naar Kaap Hoorn
In 1845 was hij in Brest op de boot gestapt, richting Markiezen. Pas drie maanden na vertrek arriveerde hij op de zuidpunt van het Amerikaanse continent. “Wij bevonden ons in die onstuimige zeeën, die de treurige rotsen van Vuurland bespoelen”.
Het zag er niet goed uit. “Hoe dichter wij Kaap Hoorn naderden, des te sneller schenen wij een onvermijdelijke schipbreuk tegemoet te lopen”.
Kaap Hoorn
Grote ijsschotsen en veel licht
Het duurde geruime tijd voor men er in slaagde levend de westkust van Zuid-Amerika te bereiken. “Zelden verliep er een week, in welke wij niet vier of vijf dagen onder het schoverzeil lagen: dat wil zeggen, dat wij zonder enige weerstand aan de woede der stormen en golven waren prijs gelaten. Daarbij was doorgaans de lucht door een ondoorzienbare sneeuwjacht verduisterd. Aldus werden wij tot aan de 62ste graad en tot in het midden der drijvende ijsschotsen zuidwaarts voortgezweept”.
De schipper moest er alles aan doen om gigantische ijsschotsen te vermijden. De botsing van de Titanic met zo’n ijsschots (in 1912), die slechts gedeeltelijk boven het water uitstak, bewees wat voor consequenties dat kon hebben.
Ildefonse: “Het grootste ijsgevaarte, dat wij gezien hebben, scheen ons een lengte van nagenoeg drie-vierde mijl [meer dan een kilometer!] te hebben. Ver genoeg bleven wij verwijderd, om ons voor haverij te behoeden. Enige kleinere schotsen dreven schavend langs de bodem van ons schip”.
Het was winter in Europa, zomer dus op het zuidelijk halfrond. In het zuiden van het Amerikaanse continent ging de zon nauwelijks onder. Een voordeel voor een priester van wie verwacht werd dat hij elke dag in zijn brevier zou lezen. “Op die tijd waren de dagen zo lang, dat wij slechts een paar uren nacht hadden; om tien uur ’s avonds was het zo licht, dat wij gemakkelijk onze getijden lazen”.
Chili
Op 26 november 1845 had het schip met Dordillon erop eindelijk de ronding van Zuid-Amerika weten te verlaten. Ze bevonden zich nu voor de lange kust van het huidige Chili. “Eindelijk, na een maand lang onafgebroken tegen de kou, de storm en de golven geworsteld te hebben, lukte het ons om Kaap Hoorn achter ons te laten”.
Het moeilijkste deel van de reis was eindelijk achter de rug. “Enige uren van gunstige wind deden ons weldra het doorgestane leed te vergeten”.
Het was nog twee volle weken van zeilen langs de lange kust voordat de missionaris weer eens echt aan land kon gaan. Dat was in de haven van Valparaiso, op ruim 100 kilometer afstand van de huidige Chileense hoofdstad Santiago. “Op 10 december liepen wij ’s avonds om 10 uur ter rede van Valparaiso binnen, waar wij enigen van ons moesten achterlaten. Zodra het anker was geworpen, begaf ik mij aan wal, om onze vrienden van Chili te boodschappen, dat de missionarissen, waar zij met zoveel ongeduld naar uitkeken, in de haven waren aangekomen. Ik zal het niet wagen, de vreugde te beschrijven, die ons aller harten vervulde: de onze steeg ten top, toen wij vernamen, dat onze beide benoemd-bisschoppen in de stad waren om ons af te wachten”.
Ildefonse Dordillon
Bisschopswijding in Santiago
Het lijkt erop dat Dordillon de papieren voor de officiële benoeming van zijn neef tot bisschop bij zich had. In zijn reisverslag nam hij immers op: “Ik was tegenwoordig bij de bisschopswijding van pater Franciscus de Paulo. Die had ruim een week later plaats: op zondag 21 december 1845 – in de kathedraal van Santiago, hoofdstad van geheel Chili”.
Na de wijding in de vroege ochtend werd feest gevierd. “Na de plechtigheid begaven wij ons naar het aartsbisschoppelijk paleis, waar een prachtig ontbijt was opgedist”.
De Franse pater moest constateren dat ze er op de westkust van Zuid-Amerika andere eetgewoontes dan thuis op nahielden. Dat vond hij kennelijk zo belangrijk dat hij er een groot gedeelte van zijn reisverslag aan wijdde. Zodoende kunnen wij er veel later kennis van nemen.
Zelf was Ildefonse er niet verrukt van. “Ik zal mij wachten er iets hoegenaamd in af te keuren. Het is natuurlijk dat de gebruiken van vreemde landen ons vreemd overkomen. Ik vermeld slechts enige bijzonderheden om een denkbeeld van een chilische maaltijd te geven”.
Feestontbijt
Het feestontbijt begon met een drankje. “Een ogenblik voordat wij aan tafel gingen zitten, bood men ons maté aan”. Ildefonse legde uit: “Het is een soort van afkooksel, dat veel lijkt op gewone thee. Kokend heet wordt het voorgediend in kleine potjes. Men zuigt de drank op met behulp van zilveren pijpjes. Naar de denkbeelden van het land moet dit een verfrissing heten”.
Zelf dacht hij er minder positief over. “Het is niet zonder gevaar om tong en verhemelte te branden”.
De volgorde van de gangen verschilde met die van zijn thuisland. Zo was het ook in het noorden van China, toen ik [HK] er met Greetje Suman in 1996 rondtrok. In China begon men met zoetigheden en eindigde met de soep. Niet overal in de wereld eet men zoals in West-Europa.
Dordillon: “Toen in de eetzaal alles gereed was, plaatste men zich rondom een nauwelijks overzienbare tafel. Die was beladen met spijzen die in Frankrijk niet dan bij het nagerecht worden opgedragen. Men zag niets dan gebak, suikergoed en vruchten”.
De Europeaan had evenwel behoefte aan iets hartigs. “In deze eerste opdissing kon ik slechts een enkel kippeboutje in het oog krijgen – en nog was het diep uit de suiker op te halen”. Hij moest zich laten overhalen om op z’n Chileens te eten. “Ik had het gezag van veler voorbeeld nodig om mij van dergelijke lekkernijen te bedienen. Die waren meer geschikt om het oog dan om de maag te verlustigen”.
de kathedraal van Santiago
Van schone glazen was in Santiago geen sprake. “In alle landen, door mij vroeger bezocht, vond ik altijd voor elke genodigde een glas op tafel”.
In Chili ging het anders toe. “Hier heerste een andere mode: twee, drie of meer gasten gebruikten het zelfde glas om de dorst te lessen”. Het kostte hem moeite om zich aan deze gewoonte goedschiks te onderwerpen. En hij ging door met zijn relaas: “Zodra je je glas half leeg hebt, komt je buurman en ‘brengt het aan de bodem’”. Je moest een geoefend drinker zijn, want de ‘bokaal is van een ontzettende omvang’.
Alvorens de maaltijd te beginnen, werd elk gerecht door iemand voorgeproefd. “Een bediende die achter de gasten heeft postgevat, brengt vervolgens de voor iedereen bestemde portie”. Ildefonse viel het op dat die bediendes onder hun werk rustig sigaretten rookten.
Een van de genodigden had een cadeautje voor de belangrijkste leden van het gezelschap meegebracht: ‘enige oranjeappelen, die prachtig met zilveren bloemen opgesierd waren’. Ook Dordillon viel die eer te beurt. “Op de mijne was een allerliefst klein vogeltje verwerkt. Men neemt deze oranjeappelen en verdere natuurlijke bloemen, die men ons tot gedachtenis vereerd heeft, in de hand mee”.
Het ontbijt eindige met iets kouds in het warme weer op het zuidelijk halfrond: “Van tafel opgestaan, gingen wij een andere zaal binnen. Daar werd ons ijs voorgezet. Ondanks dat het 21 december was, kwam ons dit niet ‘ontijdig’ voor”. Om aan te geven hoe warm het in die streken was, liet hij zijn lezer weten. “Hier op de Markiezen Eilanden is het sedert onze aankomt 29 graden Réaumur” – ruim 36 graden Celsius.
Van Santiago terug naar Valparaiso
Na het feest in Santiago was het tijd om terug naar de kust te gaan en van daaruit naar zijn definitieve bestemming: de Markiezen Eilanden.
Dordillon: “Na aan alle vorderingen van ’s lands gewoonten in soortgelijke plechtigheden voldaan te hebben, keerden wij naar Valparaiso terug.
De missionaris besteedde nogal wat aandacht aan die tocht. Dat was blijkbaar een uiterst belangrijk onderdeel van zijn reis uit Brest naar het eindpunt van de onderneming. Of schreef hij maar op wat hem later te binnen viel, toen hij zijn eindverslag maakte?
“De reis van Santiago naar Valparaiso is even vreemdsoortig als kostbaar. Elk rijtuig voor twee personen kost doorgaans van dertig tot vijftig gulden naar gelang de toevloed der reizigers.
Deze karretjes, birlotchos geheeten, zijn eenvoudig oude cabrioletten, die na misschien twintig jaren dienst rondom de barrières van Parijs, thans rammelend langs de bergtoppen en de steilten der Cordilleras heen rollen. Zij waren met twee paarden bespannen, op een van welke de birlotchero of postiljon gezeten is”. Als het waar is wat de reiziger opschreef, waren de oude rijtuigen dus helemaal vanuit Frankrijk overzee naar Chili overgebracht.
birlotcho
Dordillon reisde die honderd kilometer niet in zijn eentje. “Nabij het rijtuig draafden twee andere postrijders met een tien- of twintigtal paarden, die tot verwisseling dienen moesten.
Behalve deze drie rijknechten, had men nog een vierde bij zich, die men de gids noemt: zijn bestemming was, meen ik, zorg te dragen, dat geen der reizigers onderweg bleef. Dit alles maakte echter nog niet het gehele personeel uit; en gelukkig, want behalve de hoge bergen, moesten ook diepe rivieren worden overgetrokken. Wij hadden dus allernoodzakelijkst een loods nodig.
Voorts vergezelde ons nog een vijfde ruiter, die de bedding der rivieren kende en de gevaren aanwijzen moest. Hij reed enige schreden voor de kar en, door zijn behendigheid, was het minste ongeluk, dat je wedervaren kon, dat je tot aan de knieën in het water zat”.
De haven van Chili werd veilig bereikt. “Ondanks al die moeilijkheden maakten wij dertig mijlen in 24 uur, en kwamen heelhuids en op 22 december, ’s namiddags om drie uur in goede gezondheid te Valparaiso aan.
Nog dezelfde avond scheepten wij ons in met Mgr. van Basilinopolis” – zijn neef en dorpsgenoot dus.
Weg uit Chili
Dordillon was op tijd uit Chili vertrokken, op weg per schip naar de Markiezen Eilanden. In het verre Europa kon men veel later lezen: “U mocht het soms afkeuren dat wij Chili zou snel hadden verlaten. Wij werden er immers zo hartelijk ontvangen door onze vrienden”.
Het bestaan in Chili was niet zonder gevaar, legde hij uit. “De dag na onze aankomst in Valparaiso werden we overvallen door een aardbeving. Die was sterk genoeg om ons op onze bedden wakker te doen rillen. Wij kwamen er met enige ogenblikken van angstige verslagenheid af”.
Maar zijn conclusie was duidelijk: “In Chili, evenals op zee, is het noodzakelijk om je steeds tot sterven gereed te houden”.
In tijden van gevaar gingen paters vaak bij elkaar biechten. Zo ko
nden ze, verlost van hun zonden, eventueel meteen in de hemel worden opgenomen.
Veilige aankomst op Nuku Hiva
Aan het einde van de brief, in het Nederlands vertaald, schreef Ildefonse Dordillon dat hij veilig op zijn bestemming was aangekomen. “Onze vaart van Valparaiso herwaarts is allervoorspoedigst geweest. De wind is ons onophoudelijk gunstig gebleven”.
Hij beloofde om over niet al te lange tijd verslag te doen van zijn eerste ervaringen. De bewoners in zijn missiegebied omschreef hij met ‘onze wilden’. “Ik heb er veel van te zeggen”.
***
In de Annalen van het Genootschap van de Voortplanting des Geloofs heb ik over het onmiddellijke gevolg geen nieuwe brief kunnen vinden. De PicPus-missionaris maakte carrière in de Stille Zuidzee. In 1856, op 48-jarige leeftijd, werd hij tot missiebisschop benoemd als opvolger van zijn neef. Vanaf 4 februari 1857 mocht hij zich nu bisschop van Cambysopolis noemen. Op 11 januari 1888 overleed Ildefonse in Taiohae, hoofdplaats van Nuku Hiva.
De Markiezen Eilanden (en omgeving), zijn sinds 1842 Frans gebied. Op het eiland Nuku Hiva wonen in onze tijd nogal wat katholieken. De missie is dus niet zonder resultaat gebleven.
Herman Melville (1819-1881), vooral bekend geworden door Moby Dick, deed er inspiratie voor het schrijven van zijn eerste boeken. Thor Heyerdal (1914-2002) deed er onderzoek met zijn schip, de Kon-Tiki. De schilder Paul Gaugain (1848-1903) trok er heen en is er begraven. Jacques Brel (1929-1978) volgde in diens sporen en ligt er eveneens begraven, niet ver verwijderdd van het graf van Gaugain.
het graf van Jacques Brel
Harry Knipschild
2 juli 2024
- Raadplegingen: 420