439 - Percy Mayfield: zanger en componist van ‘Hit The Road Jack’
De afgelopen jaren ben ik me gaan interesseren voor rhythm & blues-artiesten die in Amerika lang geleden beroemd waren in eigen, ‘zwarte’ kring. In eerste instantie werd ik op hun spoor gezet door het boek van Eddy Determeyer, Backbeat. De gouden jaren van de rhythm & blues uit 1991. Later was meer over hen te vinden in de stroom publicaties die sinds die tijd op gang is gekomen en het verschijnen van tientallen jaren oude tijdschriften op internet-sites als World Radio History. Zo kon ik op basis daarvan schrijven over Louis Jordan, Roy Brown, Bessie Smith, Clyde McPhatter en anderen.
Percy Mayfield is de volgende op mijn lijstje. Als zanger nam hij in 1950 het door hem zelf geschreven ‘Please Send Me Someone To Love’ op voor het Specialty-label van Art Rupe. Billy Vera publiceerde in 2019 het boek Rip It Up. The Specialty Records Story, met daarin een hoofdstuk over Mayfield. Art Rupe is momenteel 104 jaar.
Jonge jaren
Eddy Determeyer sprak met Percy Mayfield (1920-1984) toen de artiest begin jaren tachtig in ons land optrad. In het Backbeat boek liet hij hem aan het woord. Mede op basis daarvan zette hij de artiest neer als een ‘laatbloeier’: “Hij werd als zoon van een danser [Penn] en een danseres [Adis] op 12 augustus 1920 geboren in Minden, Louisiana – het Amerikaanse zuiden”. In het stadje was eerder de blanke crooner Gene Austin (1900-1972) opgegroeid, die in 1927 beroemd werd met zijn vertolking van ‘My Blue Heaven’.
Mayfield: “Ik zong op schoolfeestjes en in de kerk toen ik zes, zeven jaar was. Daarna kwam ik in het kerkkoor – ze noemden me ‘the little tenor’ – en begon eigen dingetjes te schrijven”.
Eddy: “Op z’n veertiende liep Percy van huis weg. Drie jaar lang zwierf hij door het midden-westen en het westen van de Verenigde Staten. In Houston bleef hij hangen, hield zich in leven met losse klusjes. In 1942 reisde hij, het voorbeeld van vrienden volgend, naar Los Angeles. Die stad onderging op dat moment een ware invasie van zwarte arbeidskrachten en het nachtleven was al even bruisend. Percy Mayfield zelf werkte in een stomerij en als taxi-chauffeur”.
Ook nu moest hij alles aanpakken. Percy: “Vrachtwagen-chauffeur, controleur bij Southern Pacific, privé-bediende, magazijnbediende bij Grayson’s, dat doort dingen deed ik”. In die tijd trad hij als zanger op bij het orkest van George Como.
In 2016 wist Geoffrey Himes meer en heel andere gegevens boven water te halen. “He lived on a farm, doted on by a mother who encouraged him to sing solos in church and by teachers who praised the poems, plays and songs he wrote for school competitions.
But that idyllic world came crashing down when his mother suddenly died in 1932 when the son was twelve. The shattered teenager soon took to hopping freight trains and getting off at whatever big city they carried him to. He survived by shining shoes, selling newspapers and panhandling. He would return for short stays to Minden or Houston where his sister Jessie Mae lived, and then he’d be off again.
In 1942, he followed his sister out to Los Angeles and went to work pressing clothes and driving a cab for his uncle. He had kept his literary ambitions under wraps, but in California, he joined Al-Mus-Art (Allied Music & Art), a volunteer group of writers, singers, dancers and musicians”.
Naar eigen zeggen dook Percy vanaf 1945 de muziek in. Voorlopig met weinig succes. “Ik werkte, maar het stelde niet zoveel voor”.
Zijn grote voorbeeld was de blinde, zwarte zanger Al Hibbler (1915-2001), vertelde hij in het interview. “Hibbler kon de noten buigen. Kopiëren wilde ik hem niet. Dan zou ik alleen maar buiten adem raken”. Al trad halverwege de jaren veertig op als vocalist bij het orkest van Duke Ellington. In die tijd bereikten opnamen als ‘Trees’, ‘Lover Come Back To Me’ en zijn uitvoering van ‘Danny Boy’ de toptien van de ‘race’ hitlijst in Billboard.
Jimmy Witherspoon
Maxwell Davis
Arrangeur en saxofonist Maxwell Davis (1916-1970) hielp Percy op weg. “Die woonde bij me in de buurt. Ik ging bij hem langs. Hij kende mijn stem.
Ik vroeg Maxwell of Jimmy Witherspoon niet iets met me kon opnemen. Hij had twee jaar eerder voor Supreme Records een opname gemaakt van Bessie Smith’s oude hit ‘Ain’t Nobody’s Business’. Het label werd beheerd door Al Patrick, in het dagelijks leven tandarts. Het nummer werd een smash. Het stond niet minder dan 34 weken in de charts, een record voor een r&b-plaat.
De zanger had een bescheiden flat fee gekregen, plus een belofte van royalties – die nooit werd nagekomen. Maar Witherspoon kreeg er in ieder geval naamsbekendheid mee. Dat zou hem nooit gelukt zijn als ze hem geen plaat hadden laten maken”.
Maxwell Davis zag blijkbaar wel wat in de nummers die Percy aangeboden had.
Mayfield vertelde in het interview dat Jimmy Witherspoon niet kwam opdagen toen deze enkele van zijn songs voor de plaat zou gaan vastleggen. “De sessie was al helemaal geregeld. Een achtmans-orkest onder leiding van pianist Monroe Tucker zat klaar”.
Percy werd onverwacht uitgenodigd om zijn eigen nummers te zingen. “In plaats van Spoon deed ik zelf ‘Two Years Of Torture’, met op de andere kant ‘Half Awoke’”.
Meer zat er voorlopig niet in, volgens Determeyer. “Supreme ging failliet. Alle opnamen, zelfs de matrijzen, werden opgekocht door Swing Time”. Jack Lauderdale bracht ze in 1949 opnieuw in de handel, met succes. “‘Two Years of Fortune’ werd veel op de radio gedraaid en stond aan de westkust nummer één. Er kwamen package tours door Californië”.
Ook nu gaf Himes een wat andere draai aan de woorden van de artiest: “In 1949 he volunteered to take four songs from Al-Mus-Art (two and a half by him, one and a half by Ida Bravo) to Supreme Records in L.A. in hopes of convincing his idol Jimmy Witherspoon to record them. Witherspoon was fighting with the label over unpaid royalties, however, so owner Al Patrick told Mayfield that he would accept the songs only if the newcomer would sing them himself.
‘I didn’t decide to be a singer; it was forced on me’, Mayfield told Barry Hansen in 1969. ‘I always just wanted to write. But every time I took a song to a recording company to present it, to audition it for other artists, the company would only accept it if I would sing it. I couldn’t very well refuse and let those people in the talent club down, so I accepted. I went in and cut those four songs, and that’s how it started’”.
Determeyer gaf een verklaring voor het succes van Jimmy Witherspoon en Percy Mayfield tegen het einde van de jaren veertig en begin jaren vijftig. “Zwarte crooners hadden de wind onmiskenbaar in de zeilen. Billy Eckstine had in 1949 Frank Sinatra onttroond als de populairste zanger. Het jaar daarvoor was Nat ‘King’ Cole te voorschijn gesprongen met de million-seller ‘Nature Boy’. Die werd tot plaat van het jaar uitgeroepen. Ook Bull Moose Jackson en Arthur Prysock verkochten miljoenen platen en trokken overal in het land volle zalen”.
Art Rupe
De mensen van Specialty Records, het bedrijf van Art Rupe, waren volgens Himes op de hoogte van de verkopen van ‘Two Years Of Torture’ en de kwaliteit van Mayfield. Himes: “‘Two Years of Torture’, a song about a man remembering a cherished lover who departed 24 months earlier, became a West Coast hit, and Art Rupe came looking for Mayfield. Rupe owned Specialty Records, the L.A. home of jump-blues star Roy Milton, and he signed Mayfield”.
Percy deed in Nederland zelf geen uitspraak hoe hij met Rupe in contact kwam. “Ik kwam bij Specialty Records terecht”, meer was in het artikel van Determeyer niet te lezen.
Billy Vera stelde dat Mayfield zelf bij Specialty aanklopte. “Rupe may or may not have been previously aware of Percy Mayfield when he walked in off the street”.
De platendirecteur zou wel meteen onder de indruk geraakt zijn. “As a song man who loved a good lyric, there is no chance he could not have been impressed when he heard the first verse of Percy’s song: ‘Heaven please send to all mankind. Understanding and peace of mind. But if it’s not asking too much. Please send me someone to love’”.
Vera: “In that moment it was clear to the record man that here was a songwriter, a poet of the blues like no other. And this was no fluke, either. In song after song, the poetry of Percy’s words of pain, loss, hopelessness, suffering, despair, and madness struck home to anyone with ears to listen and a heart to hear.
Four days after the singer’s thirtieth birthday, Rupe took him into Universal Recorders with a band led and arranged by Thomas Maxwell Davis, who also took the tenor saxophone solos [16 augustus 1950].
Maxwell Davis was the top R&B arranger in town. His charts decorated recordings by artists of the caliber of Dinah Washington, T-Bone Walker, Charles Brown, Amos Milburn, and B. B. King on labels like Mercury, Imperial, Aladdin, and Modern, and they add many beautiful colors to Mayfield’s songs”.
Maxwell Davis, die ook bij de opname van ‘Two Years of Torture’ van de partij geweest was, bleef dus betrokken bij de muzikale loopbaan van Percy Mayfield.
Volgens Determeyer sloot de nieuwe Mayfield-compositie, ‘Please Send Me Someone To Love’, aan op de recente ontwikkelingen, te weten de oorlog in Korea. Zwarte landgenoten moesten daar waarschijnlijk nogal wat vuil werk doen. “In zijn song richtte de zanger zich rechtstreeks tot de hemel: ‘I lay awake nights and count the world trouble, and my answer is always the same. That unless man put an end to this damnable sin, hate will put the world in a flame. What a shame. Just because I’m in a misery, I don’t beg for no sympathy. But if it’s not asking too much, please send me someone to love’.
De oorlog had volgens hem ook andere artiesten tot de ‘Korea Blues’ (J.B. Lenoir) geïnspireerd, of tot werkstukken als ‘Back from Korea’ (Rose Brown en Jimmie Harris) en de vrolijke ‘H-bomb boogie’ (Charlie Singleton). Mayfield evenwel schetste op briljante wijze zijn ‘kleine’ persoonlijke probleem – someone to love – tegen het decor van een dreigende wereldbrand”.
Vanwege een hernia was Percy niet opgeroepen om in Korea te vechten.
Please Send Me Someone To Love
‘Please Send Me Someone To Love’ werd een zwarte nummer één hit en Percy een ster. Himes: “Mayfield was an overnight star, and he was soon touring the nation. His widow Tina Jermany [1929-2006] remembers seeing a concert when she was a teenager in Arkansas.
The headliners were Mahalia Jackson and Louis Armstrong, but the young girls were most interested in the opening act: Percy Mayfield & the May-Tones. He was the proverbial ‘tall, dark and handsome’ singer, slender as a reed with long fingers and a pencil-thin mustache.
He didn’t play an instrument on stage, but conducted his big band with body language. He would hunch his shoulders when he wanted the energy to pick up; he would wink at the saxophonist when he wanted a solo”.
Over die aanpak verklaarde de artiest: “Ik had een eigen band, maar daarmee heb ik nooit platen gemaakt. Ik liet Maxwell studiomensen gebruiken”. Determeyer gaf aan dat Percy een zwarte crooner was. Zijn vrouwelijke publiek luisterde. “Van mij krijgen ze nooit veel waar ze op kunnen dansen. Soms voer ik het tempo op, voor de afwisseling. Maar meestal zitten ze gewoon te luisteren. Tot een of andere knaap roept of het niet wat sneller kan. Dat doe ik dan”, noteerde de auteur van Backbeat.
Percy bereikte de R&B top tien van Billboard bovendien met ‘Strange Things Happening’ (1950), ‘Lost Love’, ‘What A Fool I Was’, ‘Prayin’ For Your Return’ (1951), ‘Cry Baby’ en ‘The Big Question’ (1952).
Echte verkoopijfers
In zijn boek over platen waarvan een miljoen exemplaren verkocht werden, nam Joseph Murrells ook ‘Please Send Me Someone To Love’ op. Ten onrechte kon Billy Vera constateren toen hij later de administratie van Specialty Records onder ogen kreeg. In het boek over Specialty Records kwam hij voor de dag met de exacte aantallen.
“The reader may have seen elsewhere that this record sold ‘over a million’ copies. All we can say is beware of statements by fans who write articles.
The actual sales figures in Specialty’s files, dating from its release date of September 1, 1950, to October 31, 1952, were 294,887 78-rpm and 1,750 45-rpm records, which are still impressive numbers from an era when the average number-one R&B hit sold in the neighborhood of 100,000 pieces.
The 45-rpm speed, introduced by RCA Victor in April 1949, was still new to customers of rhythm and blues.
By contrast, the follow-up, ‘Lost Love’, at number two, sold 110,682 78s and 1,295 45s during roughly the same period.
Percy’s next four releases, ‘What A Fool I Was’, ‘Prayin’ for Your Return’, ‘Cry Baby’, and ‘The Big Question’, all top 10 hits, sold between 20,000 and 40,000 each, which shows how few copies a record had to sell to make it that high in those days”.
In zijn boek gaf Determeyer, verklaard liefhebber van zwarte muziek in die tijd, aan dat er in twee jaar vier miljoen exemplaren van ‘Please Send Me Someone To Love’ verkocht waren.
Einde carrière?
Zoals gezegd, Percy Mayfield was een ster geworden bij de zwarte muziekliefhebbers. “ Via het in Los Angeles gevestigde boekingskantoor van Ben Waller, dat grote namen als Roy Milton, Joe Liggins, Pee Wee Crayton, Jimmy Witherspoon en B.B. King onder contract had, ging Percy toeren. In juli 1951 was hij een van de top-attracties van de spectaculaire ‘Cavalcade of Jazz’, waarmee Mayfield, Billy Eckstine, Lionel Hampton, Wynonie Harris, Jimmy Witherspoon, Roy Brown en Joe Liggins meer dan twintigduizend bezoekers naar Wrigley Field bij L.A. lokten. Hij maakte een tournee door Europa. Percy Mayfield kon niet meer stuk. Hij leefde snel en was ‘jong, rijk en knap’.
En toen kwam in augustus 1952 het auto-ongeluk. Een aantal van zijn muzikanten raakte gewond. Percy zelf was er het ergst aan toe. Door de botsing werd het gezicht van de eens zo aantrekkelijke crooner deerlijk misvormd. Zijn schedel was gespleten, zijn kaak verbrijzeld”.
Op de website Find A Grave is over hem te lezen: “In 1952, at the height of his popularity, Percy was returning to Los Angeles from Las Vegas with his entourage in his brand new Chrysler with his chauffer and assistant at the wheel. It was a dark night with several hills on the old highway that was used back then.
When they topped a hill and began their descent, a large truck was stalled in the middle of the lane and his car plowed into the back of the truck at about 60 mph.
Percy was in the front passenger seat and was thrown forward as the engine came through the firewall, striking him in the face. Percy was actually pronounced dead at the scene until rescuers heard him moaning. He was horribly disfigured as a result and convalesced for over two years before regaining his spirit to return to performing”.
Aan Determeyer vertelde Percy later: “Ze hadden een pijp in mijn keel geplaatst zodat ik kon ademen. Ik lag twee weken in het ziekenhuis voordat ik dat überhaupt door had. De enige pijn die ik gevoeld heb, was die van een injectie in mijn nek. Mijn zus kwam me ophalen. Ik had zo’n elektrisch scheerapparaat, ik zal het nooit vergeten. Ik zei nog, met het opstaan hoef je me niet te helpen. Ik ben niet ziek, alleen maar gewond. Ik stak de stekker in het stopcontact en toen zag ik m’n gezicht voor de eerste keer. Ik ben hard weggelopen! Hunter Hancock en andere disc-jockeys kwamen bij me langs, Maar ik wilde niemand zien”.
Impresario Ben Waller organiseerde een benefietconcert zodat de medische kosten betaald konden worden. En daarna moest de succesvolle crooner zijn loopbaan weer zien op te pakken. “De eerste keer dat ik weer ging werken, was tijdens de kerstweek [1952]. Aan de manier waarop de mensen naar me keken, kon ik zien dat ze medelijden met me hadden – dat zag ik helemaal niet zitten! That’s when I started singing heavier blues. Daardoor ging ik meer de kant op van de diepere, ernstiger bluesmuziek”.
Had hij geen medelijden met zichzelf, werd hem gevraagd.
‘Dat kun je wel zo stellen, ja. Ik had het gevoel dat het een straf van God was. Hij had me een klap in mijn gezicht gegeven, mijn glamour aan diggelen geslagen. Elke keer wanneer ik langs een spiegel liep, werd ik daaraan herinnerd. Ik wilde ook niet dat iemand me zielig vond. Maar ik lag ’s nachts te janken – I need your love so bad, dat soort dingetjes kwam daaruit voort’”.
Op 31 januari 1953 kon je een klein berichtje in Billboard lezen: “Percy Mayfield (Specialty) is back at work after a five-month convalescence from a serious auto accident. Ben Waller, Los Angeles agent, has him working Coast dates”.
Veel leverde dat niet op.
Percy Mayfield na het ongeluk
De loopbaan van Mayfield als zanger duurde niet lang. Percy trok zich regelmatig terug in Minden, waar hij was opgegroeid. Het was zaak voor hem voldoende inkomsten te verwerven om in leven te blijven.
Percy Mayfield probeert van alles
Af en toe nam Mayfield nog wel eens een single op voor Art Rupe (‘Loose Lips’, ‘Memory Pain’), maar zoals Vera constateerde: “He never again charted for Specialty, leaving the label - for the first time – in 1954. The following year, he was scuffling again and headed for Chicago, where he did one session for Chess, resulting in the single ‘Double Dealing’, and wrote a song for former Specialty label mate Camille Howard, ‘Business Woman’”.
Intussen was Percy in contact gekomen met Ray Charles, de zanger van ‘What’d I say’. Samen schreven ze ‘Tell Me How Do You Feel’ voor een Charles-sessie in 1959, nog op het Atlantic label.
Mayfield, de ster van weleer, mocht het af en toe zelf nog wel eens proberen bij labels als Cash (‘Look The Whole World Over’) en Imperial (‘My Heart Is A Prisoner’), maar zonder het gewenste resultaat. Ook probeerde hij het contact met Specialty in stand te houden.
In de archieven van de platenmaatschappij vond Billy Vera een aantal brieven, waaruit volgens hem bleek dat Percy het vreselijk moeilijk had. In een daarvan (26 januari 1959) verwees hij naar zijn misvormde uiterlijk. “I had glamour to help my appearance. Now I don’t have, so ugly as I am”. Omdat Percy zich maar moeilijk kon vertonen was hij naar eigen zeggen in grote financiële problemen geraakt.
Af en toe was Art Rupe bereid hem wat geld over te maken. Maar niet genoeg om hem echt uit de brand te helpen. Op 25 augustus 1960 vroeg Percy met schroom opnieuw om steun. “The people I owe want their money. Please get me out of this strain, Pappy [Art Rupe]. I’m still depending on you”.
Rupe deed wat hij kon, maar ook bij hem waren er grenzen voor steun. “To say that I am truly sorry for your plight isn’t enough to help solve your problems, but I’ll do what I can. The record business is rougher than I have ever seen it”. Toch was hij bereid om driehonderd dollar te fourneren. Rupe besefte dat Percy het geld goed kon gebruiken. Bovendien gaf hij hem alle vrijheid om voor welke platenmaatschappij dan ook opnamen te maken.
Art Rupe met Little Richard
Als Percy weer nieuwe nummers geschreven had, stuurde hij die desondanks naar de eigenaar van Specialty Records (en niet te vergeten: muziekuitgeverij Venice Music). “He wrote songs for an imagined stage musical and taped them on a home recorder, sans musicians, and submitted them to Rupe for his consideration”.
Een van die songs was ‘Hit The Road Jack’, op de thuisopname gezongen door een onbekende artiest, ontdekte Vera. Voor Rupe geen aanleiding om een nieuwe single op te nemen. Op het internet is te lezen dat Rupe als muziekuitgever contact opnam met Ray Charles. Misschien kon die er wel iets mee doen.
In april 1961 liet Mayfield opnieuw van zich horen. Aan Rupe liet hij nogal onderdanig weten: “I will always be grateful for your guidance and your friendship. If I ever amount to anything again, I have you to thank for it”.
Intussen was Mayfield niet gelukkig. Hij zocht zijn heil bij de fles. Popjournalist Richard Williams: “Songs such as ‘My Jug and I’ and ‘My Bottle is My Companion’ reflected his problems with alcohol”.
Ray Charles
Percy Mayfield en Ray Charles
De samenwerking met Ray Charles hielp Percy Mayfield aan een tweede carrière, deze keer als liedjesschrijver. De blinde artiest zette ‘Hit The Road Jack’ op de plaat bij ABC Paramount, zijn nieuwe label. De single bereikte op 9 oktober 1961 de nummer één positie, deze keer niet alleen die van de R&B-lijst maar tevens die van de gewone popplaten.
Op het label is te zien dat de rechten van de Mayfield-song niet bij Rupe (Venice), maar bij Tangerine Music, de uitgeverij van Ray Charles, waren ondergebracht. Blijkbaar was de actieve rol van Rupe in de loopbaan van Percy ten einde gekomen.
Vera noteerde een uitspraak over Mayfield van Art Rupe, die volgens hem grote bewondering had voor de artiest en songwriter: “He was uneducated but highly intelligent. If he could have been encouraged more, he would have been seen as great as Langston Hughes [dichter, 1901-1967]”.
Ray Charles nam de supervisie van Rupe over. Hij liet Percy een contract als songwriter tekenen en nam hem bovendien als zanger onder zijn hoede (op het Tangerine-label).
Determeyer: “Percy had met Charles een vijfjarig contract, waarin stond dat hij twaalf songs per jaar moest leveren. Deze samenwerking legde geen van beide artiesten windeieren. Ook ‘Danger Zone’, ‘But On The Other Hand’ en ‘Hide Nor Hair’ werden hits”.
Billboard hitlijst 9 oktober 1961
Latere jaren
Mayfield was blijkbaar tevreden dat hij voortaan wat op de achtergrond kon blijven, vertelde hij tijdens zijn verblijf in Nederland, begin jaren tachtig. “Als ik moest kiezen zou ik voor het schrijven kiezen. Ik moet schrijven, ik ben een schrijver, een dichter. Ik heb heel wat dingen die de mensen nog nooit hebben gehoord. Op veel van mijn songs word ik verliefd en dan berg ik ze weg. Zo gaat dat.
Soms word ik om een uur of twee, drie ’s nachts wakker. Dan hoor ik iets en dan ga ik aan de piano zitten, leg de melodie op tape vast en ga weer naar bed. Het stroomt gewoon. Alsof er een dwang achter zit. Ik moet schrijven. Dat is al twintig, dertig jaar zo. Als klein jongetje schreef ik al gedichten. Zingen is makkelijker dan schrijven. De titel moet de inhoud dekken. Soms schrijf ik iets en dan komt de titel daaruit voort. Soms begin ik met een titel. Het is maar net hoe de wind waait.
Sinds 1972 heb ik geen platen meer opgenomen. Afgezien van het album ‘Hit The Road Jack’ voor Timeless”.
Naar eigen zeggen had Percy niet te klagen in die tijd. “De jonge mensen van nu houden van mijn oudere spul. Daardoor blijft het allemaal lopen. Ik vang nog altijd tussen de vijftienduizend en twintigduizend dollar per jaar aan royalties. Er zijn zoveel mensen die dingen van mij op de plaat zetten.
Ik stond laatst in Los Angeles vijf weken in een en dezelfde club. Om en om met Little Milton. Op een gegeven moment hadden wij een repetitie en toen zei de baas: ‘Hoe komt het dat jij en Little Milton allebei een volle tent trekken, maar dat ik aan jou meer verdien dan aan Little Milton?’
Toen zei een van de kelners: ‘Als Little Milton zingt wil iedereen een glas bier om gezellig mee te rocken. Als Percy zingt neemt iedereen whisky en wordt dronken’”.
De songs van Mayfield hadden een sentimenteel, een droefgeestig karakter.
Tot op de dag van vandaag is er weinig op YouTube te zien van Percy Mayfield als artiest. Een uitzondering is een optreden, in 1982 bij hem thuis gemaakt.
In de San Francisco Chronicle schreef Lee Hildebrand hoe het gegaan was: “During a jovial 1982 living room rendition of ‘Hit the Road Jack’, a tune he composed for Ray Charles, Percy Mayfield sways from side to side, snapping his fingers to the pumping piano rhythm of Mark Naftalin. Still singing, he dances into the adjacent kitchen, where he pours himself a brandy separator.
Taped during an informal two-man jam session at Mayfield’s Los Angeles, the scene is a highlight of the documentary ‘Percy Mayfield - Poet Laureate of the Blues’”.
Mark Naftalin, eerder lid van de Paul Butterfield Blues Band, was actief in het verzamelen van materiaal van de artiest, die hij bewonderde. Wellicht komt het alsnog boven water.
Begin jaren tachtig was Mayfield nog optimistisch over zijn toekomst. “Misschien ga ik nog twee gouden platen maken”, opperde hij.
Maar dat gebeurde niet, schreef Determeyer: “Kort na zijn thuiskomst uit Nederland werd Percy Mayfield door een hartaanval getroffen en hij overleed op 11 augustus 1984, een dag voordat hij 64 jaar zou zijn geworden”.
Little Richard, een latere Specialty-artiest, zong gospels tijdens de uitvaart in California. Etta James, Lowell Fulson, Bumps Blackwell, Lee Allen, Paul Gayten en Billy Vera waren bij de begrafenis aanwezig. Vera: “More than one woman made a scene at the sight of Percy in his open casket”.
Harry Knipschild
22 oktober 2021
Clips:
Literatuur
‘Percy Mayfield back at work’, Billboard, 31 januari 1953
Joseph Murrell, Daily Mail Book of Golden Discs, Londen 1966
Lee Hildebrand, ‘Mark Naftalin documents the blues’, San Francisco Chronicle, 2 mei 1999
Richard Williams, ‘Percy Mayfield, His Tangerine and Atlantic Sides’, Guardian, 19 december 2003
Mike Evans, Ray Charles. The Birth of Soul, Londen 2005
Geoffrey Himes, ‘Percy Mayfield: The Poet of the Blues’, Paste, 3 juni 2016
Billy Vera, Rip It Up : The Specialty Records Story, BMG Books, 2019
Johnny Wessler, ‘Famous Singer/Songwriter Percy Mayfield, behind hits like ‘Please Send Me Someone to Love’ and ‘Hit the Road Jack’, was born in Minden’, Minden Press-Herald, 2 juli 2021
Website ‘Find A Grave’: Percy Mayfield, zj
- Raadplegingen: 4147