42 - Aankomst in Indonesië: Medan (Sumatra, 1999)
In september 1995 ging ik voor de tweede keer studeren. Deze keer als deeltijdstudent geschiedenis in Leiden – overdag werken en ’s avonds in de collegebanken. In 1996 maakten Greetje en ik een reis naar China. Dat moedigde me aan om me in de Aziatische geschiedenis te bekwamen.
In Leiden had men speciale belangstelling voor de geschiedenis van de Europese expansie, zoals het indertijd heette. Het voormalige Nederlandse Indië, tegenwoordig Indonesië, stond hoog op de agenda. Door het volgen van werkcolleges schreef ik scripties over onder meer het optreden van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de theecultuur op Java en de activiteiten van de familie Couperus.
In 1999 besloot ik af te studeren op het Indische bestuur van Herman Willem Daendels (1808-1811). In november stapten Greetje en ik – samen met onze vriend Bert Postma – in het vliegtuig naar Indonesië. Het werd tijd om het land eens met eigen ogen te verkennen. Met z’n drieën trokken we om te beginnen per auto door het noordelijk deel van het eiland Sumatra. Reisbureau Aurora in Amsterdam (Baden Powellweg) regelde vooraf alles tot in de kleinste details.
Tijdens de reis maakte ik notities, die de basis vormen van dit artikel over onze eerste pleisterplaats.
Notities over de vliegreis (2 november 1999)
Met Singapore Airways vlogen we over Berlijn, Warschau, Kiev (grondstation Grozny), Baku, langs Perzië bij Tashkent en Samarkand, Afghanistan (grondstation Herat), Pakistan, India, Delhi, Agra, langs Nepal, Golf van Bengalen, Kuala Lumpur. Vanuit de lucht zag ik de lichtjes langs de haven van Malakka. We landden op vliegveld Changi (Singapore). Op deze plek moest het concentratiekamp geweest zijn dat James Clavell als uitgangspunt genomen had van zijn roman King Rat.
In de boekwinkel op het vliegveld lag een grote stapel exemplaren van het boek dat Stefan Landsberger maakte met propagandaposters van de Chinese revolutie. Verder een biografie van Raffles (Maurice Collis), diverse boeken over Churchill van Martin Gilbert, Life and death in Shanghai van Nien Ching (ze was er mee in het programma van Adriaan van Dis). Op het vliegveld lagen al folders over de viering van het nieuwe millennium. Het vliegveld was een gigantische ruimte, met in het midden een rustpunt in de vorm van een vijver.
Met Silk Air (dochter van Singapore Airways) vlogen we door naar Medan. De Riouw Archipel met al zijn eilandjes (een soort wadden) waar vroeger ‘zeerovers’ zaten, was goed waar te nemen. Langs de oostkust van Sumatra gingen we naar het noorden. Glinsterende langwerpige plekjes wezen op sawahs. Bij de landing in Medan vlogen we over vele huisjes, bedekt met verroeste golfplaten – de armoedige wijk?
Medan
In zijn boek Het rijk van Insulinde (1996) omschreef Wim van den Doel de stad als een van de weinige plaatsen in Indië waarvan de bloei volledig aan koloniale activiteiten te danken was. Oorspronkelijk een armoedige kampong, werd het aan het eind van de negentiende eeuw, een eeuw voor onze komst dus, de hoofdstad van Deli, met rechte lanen, elektrische straatverlichting en gebouwen opgetrokken in rococo, art deco en jugendstil. Het was een stad waar migranten uit velerlei streken en verschillende continenten het straatbeeld bepaalden.
In zijn reisverhaal Uit onze koloniën (1903) noteerde de socialist Henri van Kol: “Weinig steden op de aardbol bevatten zulke rijke verscheidenheid van volken en rassen als deze stad, die haar gehele opkomst aan de tabakscultuur heeft te danken”. Op een bevolking van 36.000 personen konden in die tijd slechts tweeduizend Europeanen gevonden worden. Het straatbeeld van Medan had nog een ander opvallend kenmerk, aldus Van den Doel: de vrijwel volledige afwezigheid van Europese vrouwen.
De snelle veranderingen werden door Van Kol als volgt getypeerd: “Nauwelijks acht jaar geleden [in 1895 dus] huisden hier nog wel eens olifanten en tijgers. Medan was voor een deel nog oerwoud of moeras. Nu bewegen zich over brede straten mensen van allerlei huidskleur, zeden en godsdienst tussen grote en fraaie huizen”.
Hotel De Boer
In zijn boek plaatste Van den Doel een foto van ‘het befaamde Hotel de Boer’. In de brochure De millioenen uit Deli (1902) schreef ook Mr. J. van den Brand over ‘de hotels van de eerste rang’ en de ‘elektrische verlichting’. Maar verder was het er niet pluis in die tijd. “Deli is welvarend, zeer welvarend. De Europeanen verdienen er grof geld”. Maar achter een schitterende spiegel was er de ‘zedeloosheid, de verdorvenheid en het onrecht’.
De knechten van de planters die de baas speelden, de koelies, werden hard behandeld, legde Joop de Jong vast in De waaier van fortuin (1998). De Tweede Kamer, in Den Haag, weidde er in 1904 zelfs een uitgebreid debat aan. “Er werden maatregelen genomen om aan de misstanden een einde te maken. De politiemacht en het bestuur werden versterkt en arbeidsinspectie ingevoerd”.
Ons verblijf
Vermoeid van de lange reis uit Nederland arriveerden wij in de voormalige koloniale hoofdstad. Meteen moesten we ons met triviale zaken bezig houden, zoals het wisselen van Nederlands in Indonesisch geld. Dat bleek enigszins problematisch te zijn en verliep anders dan Bert, met (te?) veel Indonesische reiservaring, ingeschat had. De koers bleek 2500 roepiahs tegen één gulden te zijn, veel ongunstiger dan hij altijd gedacht had. Hadden we wel genoeg geld bij ons? Op zijn aanwijzing hadden we girokaarten meegenomen, waar je mee bij het postkantoor tegenover ons hotel terecht kon. En dat zou wel eens vroeg dicht kunnen gaan.
In Medan waren we ondergebracht in de oude koloniale vleugel van Hotel de Boer (inmiddels onderdeel van de Natour-keten en het Dharma Deli). Het waren grote kamers. Het sanitair was evenwel verwaarloosd. De gevolgen lieten zich raden: Bert had een kakkerlak op zijn kamer. Aan de achterkant van onze kamers een zwembad met warm water, aan de voorkant ieder een terras met grote vierkante fauteuils. In een vitrine in de lobby lag nog het oude zilver, glas en aardewerk van hotel De Boer uit de koloniale tijd. Er werd muziek gemaakt door ‘Kwartet De Boer’.
koloniaal glaswerk (foto 1999)
Verkenning van Medan
Als je op een verkenningsreis bent, wil je je tijd zo goed mogelijk besteden. Dus maakten we die middag al een wandeling, in eerste instantie naar het postkantoor (uit 1911), een belangrijk gebouw in een tijd dat de telegraaf voor de snelste verbinding zorgde, verbindingen die vanuit onze tijd bekeken nog in de kinderschoenen stonden. Het PTT-kantoor (kantor pos; de tweede t was een afkorting van de zo belangrijke telegraaf) was voorzien van allerlei jugendstil-versieringen. De toenmalige vooruitgang werd gesymboliseerd in de vorm van ‘duif en elektriciteit’, noteerde ik in mijn notities.
postkantoor Medan (foto uit 1999)
Het behandelen van de gewone post was van groot belang. Diverse kranten, inclusief de Indonesische Jakarta Post, werden met post aangeduid. Ze verschenen soms met twee edities per dag om iedereen zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van al het nieuws. Radio en televisie bestonden nog niet in die tijd.
Op oude, bewaard gebleven foto’s van Medan, zag je veel nagenoeg lege straten. Het verkeer bestond uit wagentjes die soms door dieren, soms door koelies werden voortgetrokken. In november 1999 waren de straten zeker niet leeg. Het tegendeel was het geval. In de straat (in het Indonesisch: jalan) bij het postkantoor ging het verkeer als op een racebaan dag en nacht voorbij. Stoplichten waren er niet. Je moest assertief oversteken. Er werd afgeremd als je het waagde om je voet op de ‘snelweg’ te zetten en dan kon je doorlopen, zo bleek.
Omdat het verkeer in het land links reed – dat was, lazen we in onze gids – ingevoerd in de jaren 1811-1816 toen de Brit Raffles het voor het zeggen had, moest je op z’n Engels oversteken, dus eerst naar rechts kijken en aan het eind naar links. Bovendien, hoorden we, had links in Indonesië voorrang, anders dus dan in Engeland zelf.
Heel wat oude koloniale gebouwen stonden nog overeind in de straat bij hotel De Boer, de jalan Balai Kota. De witte gebouwen werden nu door anderen gebruikt, zoals de Bank Indonesia (vroeger: Javabank), het voormalige gemeentehuis en op een hoekje een pand waar allerlei Engelse kantoren gevestigd waren.
Nederlandse en Indonesische woorden en gebruiken
Tijdens de wandeling met Bert Postma en ons verdere verblijf was de betekenis van woorden steeds een thema van gesprek. Medan betekende letterlijk ‘veld’. Padang, een wat zuidelijker gelegen stad op Sumatra, had die zelfde betekenis in het bahasa Indonesia, de taal van het land.
Sommige oude Nederlandse woorden werden in het taalgebruik niet geschuwd, zo konden Greetje en ik dit zelf ervaren bij een werkplaats: knalpot, pispot, doorsmeer, aambeien.
Bij een spoorwegviaduct vonden we tientallen stalletjes met boeken, uiteraard in het bahasa Indonesia. Ik moest denken aan de boekverkopers langs de Seine in Parijs. Tijdens het vervolg van de reis – in Jakarta – werden we in het zeer drukke verkeer aangeklampt door een verkoper van woordenboeken die net zo lang naast onze taxi in een eigen auto meereed tot we bereid waren zo’n boek van hem aan te schaffen. Midden tussen de voortrazende voertuigen onderhandelden we met hem over de prijs. Het woordenboek staat hier nog steeds in de kast (en is gebruikt).
We werden geraakt door de vervallen staat van een monument dat gewijd was aan de opstand tegen de Nederlanders, kort na de Tweede Wereldoorlog (proklamasi). Het was schromelijk verwaarloosd en werd als urinoir gebruikt. Later vonden we een merdeka-monument (met vlam) in perfecte staat.
Ook in andere opzichten kregen we te maken met de gebruiken van het tropische land. We bevonden ons bijvoorbeeld in het land van de fooien. Iedereen verwachtte een bankbiljet in de (rechter)hand geduwd te krijgen - bij het openen van deuren, het dragen van koffers, het geven van goede raad, het regelen van iets, het brengen van een drankje of hapje – of wat dan ook. Bert, die op Java was opgegroeid, voelde zich weer ‘senang’.
Van alle kanten werden we toegeroepen. “Hello Mister, how are you?” Kinderen wilden Engels spreken, maar deden het toch niet als het erop aankwam. We werden soms ook ‘verwenst’ als ‘Australiërs’ (in verband met de toenmalige situatie in Oost-Timor) en ‘Multatuli’.
In allerlei winkeltjes was meer dan een overvloed aan personeel, dat niets te doen had. Toen we voor een paar gulden slippers voor Greetje kochten, werden we door een man of zeven geholpen. Een briefje moest ingevuld worden en iemand ging mee naar de kassa om alles in goede banen te leiden.
Als je op reis bent in een vreemd land zijn eten en drinken belangrijk. Bert bracht ons in Medan naar eetzaakjes die hij van eerdere reizen kende en aanbeval. Zo kwamen we terecht in Tip Top, dat volgens ons reisboekje een oud-Hollands restaurant was. We vernamen er dat dit vroeger de lunchroom Epperlein was, van een Oostenrijker, die in 1940 vastgezet werd - de zaak werd toen een paar jaar overgenomen door de Chinees Yang Ki, die wegens het verspreiden van te positieve berichten over de Amerikanen geliquideerd werd. In een winkeltje erbij zagen we een VOC-bord.
In Tip Top dronken we Indonesisch bier (Bintang, met een ster op het etiket), het vervolg op de koloniale aanwezigheid van Heineken werd ons uitgelegd. Minstens even bijzonder en lekker waren de ‘fruitjuices’, in het Engels aangeduid, op basis van gekoeld vers fruit.
In deze straat, de jalan Ahmad Yani, barstte het van de, meestal vervallen, witte koloniale huizen, zoals een gebouw dat duidelijk deed denken aan een oude bioscoop. Een mooi gebouw was de Bank Modern, met ronde bogen.
Op de dag van onze aankomst hadden we al een heleboel gezien.
Bintang (etiket 1999)
Tweede dag in Medan
Medan was in zekere zin het opstapje van een lange reis door Indonesië, die ons een maand lang zou brengen naar plaatsen als het Toba Meer, de evenaar, Bukittinggi (Fort de Kock), Padang, Jakarta, Bogor, Bandung, Semarang, Yogyakarta, Surakarta, Borobudur, Japara, Bromo en Bali.
Toen we in Medan arriveerden waren Greetje en ik nog behoorlijk onervaren en lieten we ons maar welgevallen wat ons verteld en aangeboden werd. In het oorspronkelijk reisverslag legde ik de opgedane impressies vast. Bij het teruglezen en het bekijken van foto’s, ruim twintig jaar later, kostte het enige moeite om al die herinneringen te plaatsen.
Na het ontbijt in hotel De Boer (met onder andere nasi goreng) gingen we met z’n tweeën op stap door de voormalige koloniale stad. Eén plek wilden we zeker zien en bezoeken, het ziekenhuis Sint Elisabeth. Een medestudent geschiedenis in Leiden, Paul Huiswaard, was er geboren en hij zou maar wat graag een foto van het gebouw in zijn bezit willen hebben. In onze tijd is dat, dankzij het internet heel eenvoudig – in 1999 niet. Dus liepen we er heen en zo konden we Paul na onze terugkomst blij maken.
Veel dingen zijn tegenwoordig vanzelfsprekend, maar toen nog niet. Er is de laatste twee decennia nogal wat veranderd in de perceptie van de wereld. Tijdens de wandeling hoorden we, schreef ik, ‘loeihard vanaf een minaret de gezangen die oproepen tot het beoefenen van de islam’. Dat was een nieuwe gewaarwording bij de Mesjid Raya, de grote moskee uit het begin van de twintigste eeuw, een ontwerp van de Nederlandse architect A.J. Dingemans – naar Turkse en Marokkaanse voorbeelden.
“Naast de moskee een McDonalds met daaronder het woord ‘halal’”. Dat woord hoorde ik op 4 november 1999 voor het eerst en schreef: “Halal blijkt een garantie te zijn dat de spijzen op de juiste, dat wil zeggen islamitische manier, tot stand gekomen zijn en dat het slachten met het goede ritueel heeft plaatsgevonden”.
grote moskee Medan
Paleis van de sultan
In deze omgeving ontkwamen we er in zekere zin niet aan om het paleis van de sultan (Istana Maimoon) te bezichtigen. In plaats van een kaartje te kopen werd je geacht een donatie te geven. Het paleis was gebouwd in de tijd dat Medan een ‘boom town’ geworden was. In de reisgids die we bij ons hadden kon je lezen: “De opbrengsten van de plantages stelden de sultans in staat een groot gevolg te onderhouden, reizen naar Europa te maken en hun kinderen naar Nederlandse of Britse scholen te sturen”. Tabak, een product waar je heden ten dage niet meer mee mag aankomen, bracht het geld rond 1900 in grote hoeveelheden binnen.
In het zelfde boek werd meer aandacht besteed aan de ontwikkeling van het gebied. “De moderne geschiedenis begon in 1862, toen een Nederlandse ondernemer, Jacob Nienhuys, zich de mogelijkheden realiseerde van de vruchtbare vulkanische grond in deze streek en de sultan van Deli overhaalde toestemming te verlenen voor het verbouwen van tabak.
Dekbladen uit Deli werden al gauw wereldberoemd en vanaf het eind van de negentiende eeuw stroomde buitenlands kapitaal het gebied binnen. Zo begon de spectaculaire transformatie van een gebied, dat tot dan toe grotendeels uit ongerept regenwoud had bestaan, rijk aan olifanten, herten, wilde zwijnen, tijgers, vliegende eekhoorns, apen en vele andere dieren”.
Ook werd duidelijk gemaakt waarom er sprake was van een ‘multiculturele’ samenleving: “Omdat de autochtone bevolking gering in aantal was en niet voor Europese meesters wilde werken, werden er duizenden gastarbeiders naar de plantages gehaald, eerst uit China en India, later uit Java en Madura. De verbouw van tabak bereikte een piek in 1890”.
Na 1890 was de ontwikkeling nog lang niet afgelopen, zoals wel bleek uit de hotels, het postkantoor, ziekenhuis en al die koloniale gebouwen van de vroege twintigste eeuw. “Tabak werd gevolgd door rubber, palmolie, sisal [touw] en thee. Tegen 1925 was er meer dan een miljoen hectare oerwoud gekapt en gecultiveerd. De populatie van het zogeheten cultuurgebied rond Medan groeide tot 1,2 miljoen in 1920”.
Tegenwoordig lopen bezoekers van tentoonstellingen en historische gebouwen veelal rond met een apparaat tegen een oor, waarop een en ander verantwoord maar saai wordt uitgelegd. In Medan anno 1999 was dat nog niet het geval.
Een ‘menselijke’ gids – hij had nog een beetje Nederlands geleerd – leidde ons rond door het gebouw en vertelde zelf over hetgeen zich in Medan en omgeving had afgespeeld. De man adviseerde zelfs om op de troon van de sultan en zijn vrouw te gaan zitten en ons op die plek door hem te laten fotograferen – dat kon je gewoon doen, en we deden het. Hij vertelde niet alleen over de geschiedenis van het sultanaat, maar ook dat de bevolking voor veertig procent uit moslims bestond en voor drie procent uit Chinezen.
Uit zijn mond hoorden we tevens dat Nederlanders berucht waren om ‘veel kijken, niet kopen’ en dat het in Indonesië gespecialiseerde reisbureau De Boer & Wendel tevens bekend was onder de minder fraaie naam De Boer & Zwendel. Dat soort opmerkingen hoor je niet als je met een ‘hoorapparaat’ door een museum loopt.
troon van de sultan
Het aantal indrukken stapelde zich op, zo kort na onze aankomst in het land. We zagen een standbeeld dat was opgericht voor generaal Jenral A. Yani, die in 1965 door de ‘communisten’ was vermoord. Zijn dood zou aanleiding geweest zijn tot de coup waarbij Suharto in 1966 de macht greep. Tot in 1998, een jaar vóór onze komst, wist Suharto als president Indonesië naar zijn hand te zetten.
Wie zou er niet moe worden van alles wat we zagen en hoorden. Per fiets-becak lieten we ons nog voor een luttel bedrag rijden naar de Vihara Gunung Timur, een Chinese tempel. “We waren er duidelijk welkom. Het gebouw zag er vooral aan de achterkant schitterend uit (daar was misschien minder kwaad van de Indonesische bevolking te duchten) en van binnen was het heel sfeervol. Was het hier nu boeddhistisch of hindoeistisch? Er werd ook een vrouw vereerd. We kregen een boekje mee met uitleg over de banden tussen opeenvolgende levens. Doodmoe van dit alles stonden we buiten”.
Met onze vriend Bert Postma aten we ’s avonds in restaurant Jumbo. Evenals in de winkel werden door een groot gezelschap bediend – bovendien openlijk en uitgebreid gadegeslagen.
Chinese tempel Medan (1999)
Niet naar Atjeh
In anderhalve dag hadden we even geroken aan het oude en hedendaagse Medan. Hoe nu verder? In alle eerlijkheid wilde ik het liefst een bezoek brengen aan Atjeh, helemaal in het noorden van het eiland. Er was zelfs een spoorlijn aangelegd schreef Wiecher Hulst in 1999 in de Volkskrant. “In 1886 opende de Deli Spoorweg Maatschappij (DSM) een lijn van Medan noordwaarts naar Labuhan. In 1919 vond er een aansluiting plaats met het Atjehs Staats Spoor (ASS). Daardoor werd het mogelijk van Medan naar Koeta Radja (nu Banda Aceh) te reizen, een afstand van zeshonderd kilometer”.
In de dagen dat wij door Sumatra trokken was Atjeh echter een gevaarlijk gebied. Na de val van Suharto en het tijdelijke aantreden van Habibie had Jakarta weinig in te brengen in de regio die moeilijk onder controle te krijgen was. De Nederlanders waren er sinds de Atjeh-oorlog (vanaf 1873) nauwelijks in geslaagd om ten volle macht uit te oefenen. De Indonesiërs evenmin.
Op 20 oktober 1999, kort voor onze komst, werd Abdurrahman Wahid (1940-2009) de nieuwe president van het land. De Gerakan Aceh Merdeka (GAM), niet meer onder de duim gehouden door de troepen van Suharto, streefde naar (een zo groot mogelijke) onafhankelijkheid. Aan geweld ontbrak het niet. Op 21 augustus meldde NRC Handelsblad: “Volgens schattingen zijn de afgelopen tijd 140.000 mensen in Atjeh op de vlucht geslagen om aan de gewelddadigheden tussen het Indonesische leger en de onafhankelijkheidsstrijders te ontkomen”.
Een reis naar Atjeh was helaas verre van wenselijk. De Jakarta Post deed tijdens ons bezoek dagelijks uitgebreid mededelingen over de gespannen situatie. Het leek in die weken wel of Atjeh erin zou slagen een eigen staat uit te roepen. De verwarring duurde totdat een zware tsunami op tweede kerstdag in 2004, met het epicentrum dichtbij de kust van Atjeh, bijna honderdduizend slachtoffers eiste in het gebied. De aangerichte vernielingen brachten een totaal nieuwe situatie teweeg.
Enkele citaten uit de Engelstalige Jakarta Post tijdens ons verblijf. Op 16 november: “Coordinating minister for political and security affairs, general Wiranto, stated that any solution of the Aceh problem must be within the framework of the unitary state. The unitary state of the republic of Indonesia is final. It was designed as such by our founding fathers”.
Die zelfde dag werd een foto van vrouwen met hoofddoeken, vlag en automatische wapens in de krant afgedrukt met - eronder: “Acehnese women in the Perlah district undergo training in using automatic weapons. The Free Aceh Moverment [GAM] are recruiting civilians to prepare for war if a referendum for independence is rejected by the government”.
Jakarta Post 16 november 1999
Op 26 november: “A climate of uncertainty prevailed in the province of Aceh as thousands of demonstrators clamored for independence and government services in several regencies ground to a halt”. Op de voorpagina: “The province has been wracked by violence after a decade of strong military control was implemented to crush separatist rebels”.
Op 27 november: “The Indonesian Military (TNI) kept up its talk against separatists by warning it would not tolerate actions which could undermine the state’s integrity”.
In zuidelijke richting (notities)
Op 5 november reisden we derhalve in zuidelijke richting – de kant op van het Toba-meer. Dat deden we per auto, met een Indonesische chauffeur. Elke ochtend vroeg waste hij ons rijtuig. Het leek erop dat hij er zelf in sliep.
Dagelijks maakte ik notities. Zo schreef ik: “We hoorden dat een liter benzine slechts dertig cent [14 eurocent] kostte en een pakje sigaretten drie kwartjes [ruim dertig eurocent]. Voor sigaretten werd opvallend veel reclame gemaakt. Overal hingen posters die meestal een Amerikaanse sfeer moesten oproepen: ‘Kansas. Feel the taste of freedom’. Andere merken: Kennedy, Marco Polo, Mona Lisa.
Op het programma stond een bezoek aan diverse plantages. Een nieuwe ervaring. Dat betekende dat we langs de weg stopten en een boomgaard binnenstapten. Cacao groeide in grote vruchten aan de stam en takken van een boom; er was een witte brei die zuurzoet smaakte. Rode vruchten met stekels heetten ramboetan. Rubber kwam na steeds weer een nieuwe streep in de bast van een boom terecht in kleine ronde plastic potjes, die nogal eens gescheurd waren of overliepen. Het leek weinig efficiënt. Palmpitten leverden verschillende soorten olie op.
rubber (1999)
Onderweg werd op de weg regelmatig gecollecteerd voor de bouw en restauratie van een moskee. Jongelui, vaak met hoofddoek, hielden een net voor de auto, maar je kon gewoon doorrijden. De steden en dorpjes hadden een welkomstpoort. We reden ook langs een Chinees kerkhof. In Pematang Siantar dronken we Sumatra-koffie (van de westkust) in het gerestaureerde vooroorlogse Siantar Hotel. Je kon er tevens ouderwetse pannekoeken en pisang goreng eten.
Behalve moskeeën zagen we er dichtbij christelijke kerken. We waren gearriveerd in het gebied waar de Duitse zendeling Ludwig Nommensen (1834-1918) vanaf 1862 geopereerd had onder de Bataks. We zagen de traditionele Batak-huizen met kromme en spitse daken.
In Prapat, aan het Toba-meer, werden we begroet door beelden van de oorspronkelijke bewoners. In een hotel op een heuvel met uitzicht op het meer werden Soekarno en Shahir na de tweede politionele actie vastgehouden. Je zag nog de oude wastafel en stoelen. Er was een garnizoen aanwezig om hen in de gaten te houden.
Aan het meer ontbrak het volledig aan toeristen. Geen mens was te bekennen in de straten met souvenirwinkeltjes. De boot naar het eiland Samosir (‘eiland der doden’) kwam alleen voor ons drieën. In hotel Silitonga II, met uitzicht op het meer en de bergen, waren wij de enige gasten. Ons welkomstdrankje was gemaakt van de passievrucht, die hier ‘marquisa’ heette. Het was er goed toeven, maar tijdens de maaltijd proefde je de stilte. ’s Avonds maakten Greetje en ik een wandeling met z’n tweeën en hoorden we muziek over de baai”.
Door de onstuimige politieke ontwikkelingen in Indonesië was een bezoek aan het land onaantrekkelijk geworden. Potentiële bezoekers gaven de voorkeur aan andere landen. Zo ging en gaat dat. Vanwege mijn historische belangstelling hadden wij een uitzondering gemaakt.
Harry Knipschild
2 september 2020
Clips:
Literatuur
H. W. van den Doel, Het rijk van Insulinde, Amsterdam 1996
Sumatra. Indonesië Reisbibliotheek, uitgeverij Periplus, 1996
Joop de Jong, De waaier van fortuin, Zoetermeer 2000 (1998)
Wiecher Hulst, ‘Acher een BB-loc uit Kassel door Sumatra’, Volkskrant, 19 juni 1999
- Raadplegingen: 6498