339 - Een popartiest zonder succes - Richard Neal
In 2010 publiceerde Kees de Bakker (eigenaar van uitgeverij Conserve) het door mij geschreven boek Money Money Money? Verhalen uit de geschiedenis van de popmuziek, deel 1. Opvallend veel en positieve reacties kreeg ik op mijn tekst over het levensverhaal van Frans Bronzwaer, die zich als singer-songwriter manifesteerde onder de naam Richard Neal.
Hieronder die tekst.
Een popartiest zonder succes – Richard Neal
De laatste jaren worden er dikke boeken geschreven over succesvolle popartiesten. Het lijkt wel of ze steeds dikker worden. Boeken over en geschreven door beroemdheden worden in vele gevallen tegen hogere bedragen en in grotere aantallen verkocht dan de cd’s of andere geluidsdragers van diezelfde artiesten. Het aantal publicaties over Beatles, Stones, Eric Clapton, Jimi Hendrix, Elvis Presley etcetera neemt steeds meer toe. Soms denk je dat over iemand alles gezegd is, maar dan komt er weer een nieuw boek, nog dikker dan het vorige. En, in tegenstelling tot de muziek zelf, wordt het weer verkocht.
Over de filosofie van het al of niet succesvol worden wordt minder geschreven. Veel artiesten worden trouwens pas écht succesvol na hun dood. Bekende voorbeelden zijn Buddy Holly, Janis Joplin en recentelijk Eva Cassidy. In de kunst en literatuur is dat trouwens geen uniek verschijnsel. We kennen allemaal het tragische verhaal van Vincent van Gogh, de boeken van Kafka, Anne Frank en in onze tijd Sandor Marai.
Aardappeleters (Vincent van Gogh)
Zijn artiesten die het niet maken minder goed, slechter, dan die het wel maken? Dat hoeft helemaal niet het geval te zijn, zoals het verleden regelmatig heeft aangetoond. Zie boven. Goed en slecht zijn trouwens subjectieve begrippen. Wie kan dat bepalen? Ik niet.
Ik begrijp dan ook niet waarom recensenten zich vaak in zo extreme beoordelingen uitdrukken. Een recensent is ook maar een mens. Om den brode moet hij/zij naar muziek luisteren en is niet altijd in de stemming om überhaupt een ‘neutraal’ oordeel te geven.
Aandacht krijgen op de radio of televisie is vaak een kwestie van relaties en/of geld en het is dus evenmin een objectieve graadmeter voor kwaliteit of je muziek bijvoorbeeld al of niet via ‘Hilversum’ (of buitenlandse zenders) aan bod komt.
Een hit heeft vele vaders, een flop is een weeskind
Als je bij een platenmaatschappij werkt sta je continu voor de keuze om ja of nee te zeggen tegen wat je wordt aangeboden of waar je tegen aan loopt. Nee zeggen tegen wat later succesvol wordt lijkt een blamage van de eerste orde. Toch is het in de meeste gevallen onmogelijk te overzien wat de consequenties van ja of nee inhouden.
Elders [in het boek, HK] heb ik geschreven over mijn ervaringen met ABBA. Blijkbaar had ik het bij het juiste eind toen ik in 1968 met de Hep Stars in zee ging en een paar jaar later met Björn, Benny, Anna en Frieda die onder de naam ABBA tot en met de dag van vandaag aan de top staan. Ook al is hun manager Stig Anderson al in 1997 overleden, hebben de meeste mensen de groep nooit live gehoord en werken de vier leden sowieso sinds ruim een kwart eeuw niet meer samen. Het nieuwste succes, de verfilmde musical ‘Mamma Mia!’, is gebaseerd op liedjes die tientallen jaren geleden geschreven zijn.
“Een hit heeft vele vaders, een flop is een weeskind”. Het is een gevleugelde uitdrukking in de muziekbusiness. Over artiesten die het niet gemaakt hebben, wordt weinig of niets geschreven. En al zeker niet door de mensen die er direct bij betrokken waren. Die schamen zich er meestal voor dat ze hun geld verkeerd besteed hebben of de verkeerde beslissing hebben genomen.
Toch lijkt het me de moeite waard eens aandacht te besteden aan het leven van een artiest die nooit is doorgebroken. Zijn naam is Frans Bronzwaer. Hij maakte enkele plaatjes onder de naam Richard Neal. Hij is nu 65 jaar oud. Nadat ik hem tientallen jaren niet meer gezien had bezocht ik hem op 24 september 2008 thuis in Brunssum.
Frans Bronzwaer
Frans Bronzwaer werd geboren in mei 1945, de maand waarin Nederland definitief bevrijd werd van de Duitse bezetting. Hij werd niet alléén geboren. Evenals Presley (en de gebroeders Versteegen van de Shoes) was Frans de helft van een eeneiïge tweeling. Samen met zijn (wat oudere) broer Jan vormde hij een muzikale eenheid. Als teenagers luisterden ze naar de idolen van die tijd, Fats Domino en de Everly Brothers.
Naar de radio luisteren of plaatjes kopen vonden ze minder belangrijk dan het samen maken van muziek. ‘Vooral de muziek van de broertjes Everly kweelden we noot voor noot tweestemmig na. ‘Bird Dog’, ‘Wake up little Susie’, en niet te vergeten liedjes als ‘Take a message to Mary’”.
De Zuid-Limburgse katholieke familie Bronzwaer was in goeden doen. “Ik was de jongste van zeven kinderen. Mijn ouders zaten in het onderwijs. Mijn oudste broer Wim werd hoogleraar literatuurwetenschappen in Nijmegen. Mijn moeder was een Savelberg. Er is een monseigneur Savelberg die nog eens zalig verklaard kan worden en in Heerlen is een burgemeester Savelbergstraat”.
Frans ontdekte dat zijn ouders hun jongste zoon voor het priesterschap bestemd hadden. “Ik moest de heeroom van de familie worden. Ik werd misdienaar. Ik kreeg een bijbel cadeau. Als jongen werd ik aangemoedigd heilige misje in kasuifel te spelen”.
De ambities van de familie Bronzwaer-Savelberg vielen echter in het water toen Frans, zoals hij het zegt, ‘voor het eerst vrouwenborsten zag’. Frans was op het gymnasium beland. Maar intussen had de popmuziek bezit van zijn leven genomen. Hij kocht een gitaar en ging muziek maken.
Van zijn studie klassieke talen op school kwam niet veel meer terecht. “Toen ik een vier voor Latijn kreeg, werd mijn gitaar in de klerenkast opgesloten. Dat was het ergste dat me kon overkomen”.
Frans was echter niet meer te houden. “In september 1961 was ik een band begonnen. De muziek was allesoverheersend, daar moest je bij zijn. Je zocht je favorieten uit. ‘I want to hold your hand’ van de Beatles draaide ik dertig keer per dag. Van het gym afmaken was geen sprake meer. De wereld stond op z’n kop”.
Frans kreeg nieuwe favorieten. De Rolling Stones, James Taylor, Elton John, Jimi Hendrix, Cream, het trio bestaande uit Eric Clapton, Jack Bruce en Ginger Baker. “The Cream is de beste groep die ooit bestaan heeft. Daar wilde ik op lijken. Met onze groep speelden we alles van die band. Een tijd lang wilde ik alleen The Cream horen. Een heleboel andere muziek kende ik niet eens”.
Bob Dylan en Crosby, Stills & Nash
Frans Bronzwaer ontdekte dat hij niet alleen liedjes kon uitvoeren maar ze ook kon schrijven. “Ik ben begonnen met Bob Dylan. Op de hoezen van zijn platen stonden allerlei teksten. Ze waren ook in een boekje te vinden. Ik heb de woorden van Bob Dylan van muziek voorzien. Op een Revox recorder nam ik de muziek op. Ik kreeg steeds meer ambitie. Ik wilde beroemd worden”.
In plaats van samen te werken met tweelingbroer Jan ging Frans in zijn eentje experimenteren. “Met behulp van mijn bandrecorder, later twee recorders om stereo te kunnen werken, was ik in staat om steeds nieuwe stemmen toe te voegen aan wat ik al had. In sommige gevallen was de basis een gitaar zoals ook Steve Stills dat deed in Crosby, Stills & Nash. Dan al die stemmen erover heen. Soms vijf, zes stemmen. En dan de muziek perfectioneren met het wah-wah-pedaal van een elektrische gitaar”.
Jan werd er bijgehaald om de drumpartijen in te spelen. Die samenwerking resulteerde in een kleine opnameruimte thuis, later zelfs in een echte huis-studio.
In het begin van de jaren zeventig was ik [HK] bij platenmaatschappij Polydor in Den Haag verantwoordelijk voor het aan de man brengen van Crosby, Stills & Nash (op Atlantic Records). Het eerste album van het nog onbekende trio kwam gewoon ongevraagd op mijn bureau. Ik nam de plaat mee naar huis en speelde hem zowat de hele avond. Het was genieten van heerlijke muziek, verpakt in een prachtige hoes. Ik realiseerde me echter niet dat ik een ‘historisch’ album in handen had. ‘Crosby, Stills & Nash’ verkocht goed, maar niet geweldig.
De echte commerciële doorbraak kwam pas met het verschijnen van ‘Déjà Vu’, toen het trio dankzij de komst van Neil Young, die samen met Stills eerder in Buffalo Springfield had gespeeld, uitgebreid werd tot een kwartet. Een collega bij Polydor vond ‘Déjà Vu’ zo belangrijk dat hij twee exemplaren in zijn bezit had, één om te draaien, en een tweede voor later.
Tijdens de tv-uitzending ‘De platenkast van Lex Harding’ liet de voormalige Veronica-deejay in de jaren negentig eveneens een onbeschadigde ‘Déjà Vu’ aan reporter Jan Rot zien. Het album met de hoes van namaak-leer. Er werden er in eerste instantie in Nederland bijna 100.000 van verkocht als ik me goed herinner.
Zou je dat soort muziek ook in Nederland kunnen maken?
Crosby Stills & Nash (album uit 1969)
Richard Neal, alias Frans Bronzwaer
Toen Freddy Haayen, directeur van Red Bullet en een van de meest succesvolle producers van Nederlandse popmuziek, in 1971 directeur van Polydor werd, vroeg hij mij om tijdelijk de rol op me te nemen van A&R-manager. Daarmee werd ik een tijdje verantwoordelijk voor het maken van platen met onder anderen Herman van Veen, Euson, April Shower, Snip & Snap, Harry Sacksioni, Jan Boezeroen, de Mounties, Joost Nuissl, Nico Haak, en Cock van der Palm, maar ook diverse popgroepen en -artiesten als Supersister, Sandy Coast, Earth & Fire, Alquin enzovoort.
Ik werd bovendien overstelpt met demobandjes. Uit die enorme stapel waar ik me steeds weer doorheen had te worstelen haalde ik een bandje met liedjes, geschreven en uitgevoerd door Frans Bronzwaer.
Ik was meteen enthousiast. Hier was iemand die in z’n eentje deed wat artiesten als Crosby, Stills, Nash & Young, The Flying Burrito Brothers, Byrds, en de Dillard & Clark Expedition in groepsverband deden. Die muziek vond ik niet alleen heel erg goed, maar, wist ik, was tevens populair bij de radio (Veronica en de VPRO) en het platenkopend publiek. Bronzwaer, begreep ik, noemde zich Richard Neal en had een heleboel liedjes in die stijl geschreven. Met zijn eigen groep, de Py-Set, trad hij regelmatig op.
Ik was vooral enthousiast over de song ‘Take me to the water’. Dat was een prachtig en herkenbaar nummer. Wie weet zou het wel eens een hit kunnen worden, en daarmee de opstap tot een album. Ik nodigde Frans uit voor een gesprek in Den Haag.
Een paar dagen later ontmoette ik een vriendelijke, bescheiden jongeman met een tongval van het zuiden des lands, lang haar en een baardje. Hij vond het prachtig dat ik hem complimenteerde en was uiterst coöperatief in alles wat ik voorstelde. Zonder aarzeling bood ik hem een platencontract aan. Ik vroeg hem of hij beroepsmuzikant was. Dat bleek niet het geval te zijn; hij had een baan bij Vroom & Dreesmann in Heerlen. Gedachteloos zei ik hem dat hij meer in petto had. De volgende dag, hoorde ik later, zei hij zijn baan op.
Topproducers maken geen hit met Richard Neal
Het kostte me geen enkele moeite voor Richard Neal een producer binnen Polydor te vinden. Hans van Baaren, die met succes werkte met Herman van Veen en Euson, had al eerder geëxperimenteerd met Harm Bremer (Alexander Curly) en het duo Alderman. Hij deelde mijn enthousiasme en nam ‘Take me to the water’ op in de viersporen studio van Jack Say in Brussel waar hij altijd werkte. Ik was behoorlijk enthousiast over het eindresultaat en bracht het nummer op een single uit.
Resultaat was er nauwelijks. Radio Veronica pakte ‘Take me to the water’ niet op en ook bij de publieke omroep was er weinig belangstelling. In een of ander obscuur tv-programma van de VARA mocht Bronzwaer zijn nummer komen playbacken en heel af en toe werd hij uitgenodigd voor een radio-interview.
Dat laatste kon een probleem zijn. Op een maandagmorgen hoorde hij dat hij ’s middags een praatje bij de AVRO-radio op Hilversum III mocht maken bij Meta de Vries. Frans begaf zich meteen naar het station van Heerlen. Urenlang was hij onderweg en arriveerde kort voor het einde van het programma in de radiostudio. Het interview was korter dan een minuut en daarna hoorde je nog een stukje van ‘Take me to the water’. Vervolgens kon Frans weer terugreizen naar Zuid-Limburg.
Hoe vond je het, vroeg hij me na afloop aan de telefoon, vriendelijk als altijd.
Het eerste plaatje van Richard Neal werd dus geen succes. Dat was wel jammer, maar een platenmaatschappij als Polydor had gelukkig een heleboel andere platen die wél bestsellers waren. Dus geen man overboord. Bovendien bleef Frans mooie liedjes schrijven. Ik bleef enthousiast. In een column die ik voor het blad van Veronica verzorgde schreef ik bij de komst van het nieuwe jaar optimistisch: “Ik ben er niet in geslaagd om met hits te komen van 2 mensen waar ik veel in zie, namelijk Marianne Nobel en Richard Neal (zie 1972)”. Er zouden betere tijden komen, daar was ik van overtuigd.
Het beste nieuwe nummer dat ik hoorde heette ‘You make me feel like a special kind of man’. Dat vond ik nog beter dan ‘Take me to the water’.
Freddy Haayen, de jonge directeur van Polydor, maar tevens producer van de hits van de Golden Earring(s), Shoes en Earth & Fire, luisterde en bood aan het zelf te produceren. De topproducer van Nederland en toonaangevend in de Nederlandse wereld van de popmuziek was bereid de tweede single van Richard Neal te maken! Een betere producer kon je je niet voorstellen. Ik was erbij toen het nummer in de GTB-studio werd opgenomen.
Haayen leek volkomen ontspannen. De opname was dankzij Freddy een feest. Haayen genoot van de muziek van Richard Neal, dat voelde je. Frans had zijn tweelingbroer Jan meegebracht voor ritmische elementen en Cees Schrama, die eerder had meegespeeld op tal van Earrings-nummers en op ‘Venus’ van Shocking Blue, vulde de muziek met zijn toetsenspel op.
Het was verrukkelijk erbij te zijn. Zoals het nummer op de band kwam duurde het vier minuten, maar het had voor mij nog veel langer mogen doorgaan. ‘Special kind of man’ moest de doorbraak worden.
Maar ook dit plaatje werd in Hilversum niet of nauwelijks gedraaid. Weer een flop. Hoe was het mogelijk vond ik.
Zou er dan nooit een doorbraak voor Richard Neal komen?
Frans bleef maar mooie liedjes schrijven. Het ene nog mooier dan het andere, leek het in die tijd. Zoals bijvoorbeeld ‘Eleanor’. Hans van Oosterhout, succesvol met Supersister, Astrid Nijgh en Alquin, was even enthousiast als Hans van Baaren en Freddy Haayen. Maar ook hij slaagde er met ‘Comfort me’ niet in het zo noodzakelijke hitnummer te produceren. We hadden een geweldige artiest onder contract, vond iedereen, en toch lukte het niet.
Cees Schrama volgde mij op als A&R-manager. Hij probeerde het nog een keer met Frank Klunhaar als producer, maar toen dat evenmin een hit opleverde, beëindigde hij het contract. Ik bracht Frans nog in contact met de organisatie van Herman van Veen. Zo werkte hij mee aan opnames met Loeki Knol, de zangeres van het liedje ‘Algebra’.
Daarna werd het stil rond Richard Neal. Het leek alsof zijn muziek voor altijd in de vergetelheid zou raken.
De wereld van Richard Neal/Frans Bronzwaer
In 2008 hoorde ik hoe Frans Bronzwaer die tijd beleefd had. Bijvoorbeeld het liedje ‘You make me feel like a special kind of man’. Wij bij de platenmaatschappij kenden het slechts als een prachtige song.
Er zat meer achter. Frans had het, vertelde hij aan journalist Jan Vollaard, geschreven nadat zijn relatie beëindigd was. “Ik was hopeloos verliefd op een meisje, Annemarie. Voor haar heb ik dit lied gemaakt. We hadden verkering, maar op het moment dat ze naar de kunstacademie ging, koos ze voor een ander. Toen ze het uitmaakte, ben ik op blote voeten naar huis gelopen. Om vooral díe pijn maar harder te voelen dan de pijn dat ik haar kwijt was. Muziek was mijn enige troost. Ik heb nog drie maanden elke dag in haar tuin gestaan, alleen maar om een glimp van haar op te vangen”.
Voor Polydor was Richard Neal een flop. Maar niet voor Frans Bronzwaer. Mede door het maken van een paar singletjes voelde hij zich erkend. Het was voor hem en zijn groep, de Py-set, een geweldige kick. Maand na maand, drie jaar lang, stonden ze met groot succes op de bühne. “Het ging fantastisch, we verdienden geld genoeg om er goed van te kunnen leven”.
Voor ons was Frans een vriendelijke jongeman uit Zuid-Limburg. Voor hem waren het wilde jaren, vertelde hij. Hij experimenteerde met middelen als hasjies, cocaine en lsd. In die dagen stimuleerden die hem om door te gaan. “Drie jaar lang heb ik gerookt, geblowd en gedronken. Je moet het echter niet overdrijven”, voegde hij er na enig nadenken aan toe.
In die roes schreef Richard Neal ook allerlei songs, maar hij kwam er achter dat je beter repertoire uit je pen kreeg als je nuchter was. En nuchter werd hij na verloop van tijd.
Hij had er alle begrip voor toen hij van zijn platenmaatschappij te horen kreeg dat er een einde aan de verbintenis kwam. “Ik heb het gelaten geaccepteerd, ik ben niet tekeer gegaan. Ik wist dat het alleen maar geld had gekost”.
Frans ontdekte de roots van zijn familie. “Ik was toch geen echte hippie. Die zitten in een kraakpand te roken. Ik ging pedagogiek studeren. Ik leerde mijn vrouw Annie kennen. Studeren werd leuk. Toen ik m’n examens haalde kreeg ik erkenning van mijn vader. Ik was toch een nette jongen uit een onderwijsniveau”.
Py-Set met Jan en Frans Bronzwaer
Frans Bronzwaer had wellicht te weinig muzikale ambities, bevestigde hij achteraf. Hij had het altijd als een handicap gevoeld dat hij ver weg van de randstad woonde en het Nederlands met een zuidelijke tongval uitsprak. “Ik moest lang reizen om aan de bak te komen. Het was niet alleen een kwestie van afstand, maar ook van mentaliteit. Ik had een verborgen angst om voor dom versleten te worden. Dat was niet terecht, maar het speelde wel een rol”.
Hij was nog regelmatig in Hilversum en vond dat hij bij die gelegenheid zijn best moest doen om zijn zachte g te verbergen. Als hij met plaatjes in het mediacentrum aankwam moest hij in de rij staan bij allerlei diskjockeys in de hoop dat de muziek waar hij bij betrokken was gedraaid zouden worden. “Eerst de minder belangrijke platendraaiers en aan het einde van de rij Frits Spits, de koning van de radio. Zo ver kwam ik meestal niet. Ik ben ermee opgehouden”.
Ferdinand Bakker, die bij hem in de Py-set gespeeld had, legde meer ondernemingslust aan de dag. Bakker verhuisde naar Delft en werd een prominent lid van de succesvolle band Alquin (en later The Meteors). Een aantal jaren later mocht Frans met zijn groep in het voorprogramma van Alquin optreden. Frans was niet verder gekomen; Ferdinand had het in Holland gemaakt. Dat deed pijn.
Muziek maken was en bleef toch het centrum van zijn leven. Annie en Frans kregen dan wel vaste en goed betaalde banen in het onderwijs, maar de muziek is nooit uit zijn leven verdwenen.
Frans kon zich niet verplaatsen in muzikanten waarmee hij had gewerkt en die hun gitaren aan de wilgen opgehangen hebben. Hij begon een studio, die hij op het juiste moment voorzag van de nieuwste technieken. Allerlei bekende en minder bekende Limburgse artiesten kwamen bij hem opnemen, zoals René Shuman en Pussycat. Hij produceerde commercials, onder andere voor de Open Universiteit in Heerlen. Hij maakte masterbanden voor André Rieu. En zelfs Lenny Kravitz werkte in zijn ‘Twin’-studio.
Alleen de Rolling Stones niet, zijn grote frustratie. “Ze gaven in de buurt een concert en toen gingen ze naar Amsterdam om er wat nieuw materiaal akoestisch op de band te zetten. Dat hadden ze ook hier in Brunssum kunnen doen. Maar ze deden het niet”.
Frans Bronzwaer in 2008
Frans in de Twin Studio
Toen ik de singer-songwriter uit de jaren zeventig in september 2008 opzocht in Zuid-Limburg werd ik op het station van Heerlen door hem opgehaald in een gerieflijke auto. Hij bleek te wonen in een riante bungalow in een van de betere buurten. In zijn tuin bevond zich een fraaie vijver. Achter zijn ruime woning liep ik met hem naar zijn studio, met daarin moderne apparatuur. Voor dat soort panden betaalde je in de randstad misschien wel een miljoen euro.
Op een plankje tegen de muur stonden zijn drie Richard-Neal plaatjes achter elkaar. Op een foto zag je Lenny Kravitz in de Twin-studio.
Trots vertelde Frans dat hij goed geïnvesteerd had. Op zijn studio zat geen schuld, geen hypotheek. Alles was betaald. Annie en hij hadden langdurig goede banen in het onderwijs gehad en zijn studio had de laatste jaren een heleboel geld opgeleverd. Het ging Annie en hem zelfs zo goed dat hij besloten had over een jaar te gaan stoppen met werken. Dan kon hij zich eindelijk opnieuw storten op zijn passie, het maken van de muziek die hij zelf mooi vond. Want zijn liefde voor popmuziek is altijd het centrum van zijn leven gebleven, zei hij nadrukkelijk.
Eindelijk erkenning in Hilversum
Alle goede dingen waren in 2008 samengekomen. Leo Blokhuis had zich verdiept in de geschiedenis van de popmuziek en vond het filmpje dat de VARA-televisie in 1971 van ‘Take me to the water’ gemaakt had. In een marathon televisie-uitzending over nederpop werd dat filmpje voor de tweede maal vertoond, bijna veertig jaar nadat het gemaakt was. Bovendien kwam Richard Neal live in de uitzending.
Jan Vollaard van NRC Handelsblad reisde naar Brunssum om de voormalige popartiest te interviewen. Op 3 mei 2008, de dag van de uitzending, besteedde het NRC bijna een hele pagina aan hem. Richard Neal werd overladen met loftuitingen. Hij was altijd een geweldige artiest geweest. De platenmaatschappij had harder moeten werken, meer moeten investeren, een album met hem moeten maken. In plaats daarvan had die hem als een baksteen laten vallen, dat was ongeveer de boodschap op 3 mei 2008.
Daarmee was het verhaal nog niet afgelopen. 2008 was het jaar van 50 jaar nederpop. Op 25 september werden twee dozen met cd’s in Hilversum gelanceerd, samengesteld door Leo Blokhuis. In de ene doos waren op vijf schijfjes de hoogptepunten van de Nederlandse popmuziek te vinden, met bekende groepen als Shocking Blue, Tee Set, Diesel, Klein Orkest, Doe Maar, Earring en ga zo maar door.
In een tweede doos maar liefst vier cd’s onder het mom ‘rare & obscure’. In de inlay schreef de coryfee van de publieke omroep: “Bij de voorbereidingen op het tv-programma ‘De Nacht van de Nederpop’ stuitten we bij de research op een zingende man, gefilmd ergens aan de Amsterdamse Bosbaan. Richard Neil, stond er op de begeleidende documentatie. We vonden hem en belden hem in de uitzending. Al tijdens de uitzending werden we overspoeld met reacties”.
‘Take me to the water’ van Frans Bronzwaer was de aanleiding geweest voor het samenstellen van een set schijfjes met minder bekende muziek van Henny Vrienten, Euson, Arnie Treffers, Mariska Veres en vele anderen.
Wat vind je daar nu van, vroeg ik hem. Daarbij refereerde ik naar wat ik in 1971 zelf over hem geschreven had.
Richard Neal uit Limburg en Marianne Nobel (Meijer) uit Dordrecht waren voor mij talentvolle artiesten die alles in zich hadden om het te maken, maar ze hadden nooit het succes dat tot de mogelijkheden behoorde. Marianne Nobel vond ik van dezelfde klasse als Janis Joplin. Ze leefde zo ongeveer in de goot. Op een beslissend moment in haar leven vond ze echter een keurige echtgenoot die haar onder zijn hoede nam. Ze is sindsdien vergeten. Janis Joplin vond de heroïne. Ze overleed nog voor haar dertigste verjaardag en werd tot op de dag van vandaag een ster, een mythe, een legende. ‘Me and Bobby McGee’, uitgebracht na haar plotselinge dood in 1970 is onvergetelijk.
Janis Joplin was in die tijd niet de enige die beroemd werd en aan het succes onderdoor ging. Jimi Hendrix, Jim Morrison en Elvis Presley zijn slechts enkele namen. Had Frans Bronzwaer liever bij die groep gehoord?
Frans, 63 jaar, zonder baard en geen lang haar meer, knikte. Voor hem was het duidelijk. Hij had een popster willen zijn, dood of levend. Liever een dode popster dan in leven blijven en geen succes hebben, daarin was hij stellig.
Maar bij nader inzien liet hij zich enigszins twijfelend uit. “Ik ben jaloers op David Crosby, die een nieuwe lever heeft. Janis Joplin is eraan kapot gegaan. Dat lef heb ik niet. De mooiste muziek is van mensen die er desnoods aan kapot gaan. Daar ben ik niet sterk genoeg voor. Ik was bang voor de consequenties van het gebruik van geestverruimende middelen. Bovendien, ik wil ook aardig gevonden worden, ik vind het prettig om in het gareel te lopen”.
Moet je dan je leven geven aan je passie?
“In mijn zekerheid is muziek van wezenlijk belang geweest. In muziek is een helende waarde verborgen. Muziek lever ik niet in. Die geeft me iets wat mijn baan en mijn vrouw me niet geven. Dat is de reden waarom ik nu nog muziek maak. Zonder muziek kun je niet leven”.
cd’s in 2009 en 2016
Na het artikel/hoofdstuk bracht Frans Bronzwaer twee albums uit. Het eerste ‘Song on the shelf’ (2009), verschenen op het Marlstone-label, bevatte onder meer de opnamen die hij als Richard Neal voor Polydor maakte. Leo Blokhuis schreef de tekst op de hoes. In 2016 ‘Frans Bronzwaer 40’ met recente opnamen, gemaakt in de Twin Studio, van nieuwe en eerder geschreven songs.
Harry Knipschild
7 oktober 2008, 23 augustus 2018
* Frans Bronswaer is op 15 augustus 2021 overleden
Clips
Literatuur
Leo Blokhuis, ’50 jaar nederpop, rare en obscure’, Universal, september 2008
Harry Knipschild, column in Veronicablad, 1 januari 1972
Jan Rot, ‘De platenkast van Lex Harding’, YouTube, gedownload augustus 2008
Jan Vollaard, ‘Goede popsong kan je leven veranderen’, NRC Handelsblad, 3 mei 2008
Jan Vollaard, ‘Op zoek naar een eenzame gestalte met folkgitaar’, NRC Handelsblad, 3 mei 2008
Harry Knipschild, Money Money Money. Verhalen uit de geschiedenis van de popmuziek, deel 1, Schoorl 2010
- Raadplegingen: 11276