325 - James Brown, een artiest van King Records - 2 (Please Please Please)
In het vroege najaar van 2017 reisden Greetje en ik door het oosten van de Verenigde Staten. Op 29 september arriveerden we Augusta, Georgia, de thuisbasis van James Brown (1933-2006).
In het interessante plaatselijke museum was een permanente tentoonstelling ter ere van de beroemdheid ingericht. Er was een James Brown Boulevard. Het sportpark heette de James Brown Arena. In het centrum kon je het standbeeld zien dat de zanger zelf in 2005 had mogen onthullen. Op veel plaatsen in de stad was naam en portret van James Brown te vinden.
James, hoorden we, was een ware mecenas geweest voor de arme bevolking van Augusta. Meer dan eens deelde hij voor Thanksgiving 30.000 kalkoenen uit.
Greetje en Harry bij het beeld van James Brown, 30 september 2017
Toccoa
Zo was het niet altijd geweest. Tijdens zijn jonge jaren oefende James zoveel straatterreur in Augusta uit dat hij veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van zestien jaar. Als hij tot het einde in het strafkamp had moeten blijven was hij waarschijnlijk de rest van zijn leven anoniem gebleven. In zijn autobiografie vertelde Brown dat hij na drie jaar echter voorwaardelijk vrij kwam. Hij moest zich voortaan wel onberispelijk gedragen, anders zou hij alsnog voor dertien jaar vast komen te zitten. Regelmatig waren er incidenten. Soms was het kantje boord, liet hij met talloze voorbeelden in het boek afdrukken.
Voorwaarde voor zijn vrijlating was ook dat hij voor de kost werkte. Dat deed James overdag. Zijn liefde voor de muziek, die hij al in het strafkamp te Toccoa, Georgia, ten toon spreidde hield hem op de been. James mocht in Toccoa inwonen bij de moeder van Robert Byrd, een jongeman die kwam luisteren als hij vanachter de tralies muzikaal van zich liet horen.
James mocht nu meedoen met een muziekgroep, waar Robert lid van was. Geld voor instrumenten was er niet. Maar thuis bij de familie Byrd hadden ze in elk geval een piano. Als je mag geloven wat er te lezen is, nam James al snel het initiatief in de groep, om dat nooit meer uit handen te geven. Het begon met repertoire.
“I taught them some songs I knew, such as ‘When I get to heaven, I’ll be looking for my mother’. They sang close harmony tunes for me, and then I played and sang some of the more upbeat rhythm and blues things I had been hearing”.
James danste bovendien. Show was volgens hem belangrijk om succes te hebben. “I stayed on top of all the latest dances – the slop, the funky chicken, the alligator, the camel walk. I developed my own camel walk, so that it would eventually became the James Brown”.
De 'Flames', nog zonder James Brown
Optredens in de omgeving van Toccoa
De jongelui mochten optreden in de Bill’s Rendezvous Club in Toccoa. “They had a jukebox, piano, dance floor, and booths where they served food”. Van daaruit begon het.
Er werd een primitieve vorm van marketing toegepast. Je moest de aandacht trekken als je je ergens vertoonde. Niemand kwam immers als eerste een lege, doodstille horeca-zaak binnen. “We noticed that people would come to the windows, see the place was empty, and go on down the street”.
Daar viel wat aan te doen. Sluit de gordijnen en maak binnen lawaai. “We decided that we were going to sing louder, stomp louder and, on top of that, pull the curtains. We closed the place up tight and went back to work. Made it sound like there were a hundred people in there”.
Als er geen gordijnen waren plakten ze ouwe kranten tegen de ramen. De groep, die nog geen naam had, nam bovendien zo veel mogelijk vrienden mee – alleen maar om aandacht te trekken. Ook wisten ze iemand te vinden, die – gratis – als manager optrad. Zijn echte beroep was begrafenisondenemer.
Het eerst-verdiende geld werd geïnvesteerd in de aanschaf van een elektrische gitaar. Op advies van hun manager verbeterden ze de beat. Met de voeten op de grond stampen was niet professioneel genoeg. “I used a machine out at the plastic factory to cut a piece of metal into a cymbal. It was so big and heavy that we had to have something really sturdy to set it on when we played”. Bovendien speelden ze bij voorkeur op een plek waar al een piano aanwezig was.
Als het maar even kon trokken ze rond door de regio. Van het gewone werk overdag kwam dan vaak te weinig terecht. Voor James Brown was dat gevaarlijk want hij kon zo weer achter de tralies belanden. In één stad mocht hij sowieso niet optreden: dat was Augusta, ten oosten van Toccoa. Vanwege zijn veroordeling als straatboefje mocht hij er niet meer komen.
Inspiratie in Greenville
Regelmatig gingen James en Robert Byrd naar Greenville in South Carolina. In die stad traden soms bekende rhythm & blues-artiesten op: Bill Doggett, Faye Adams (‘Shake a hand’), Big Joe Turner (‘Shake, rattle & roll’), de Clovers (‘One mint julep’), de Moonglows (‘Sincerely’). Jammer genoeg ontbrak Louis Jordan. “I saw him only in movie shorts”. Joe Turner viel met name in de smaak omdat hij zo’n showman was.
Hank Ballard en de Midnighters, onder contract bij King Records, maakten met hun pikante repertoire in Greenville indruk op de jonge artiest. “They had ‘Work with me Annie’, ‘Annie had a baby’ en ‘Sexy ways’ – all hits even though most radio stations wouldn’t play ’em. They thought the songs were vulgar. Really, the Annie records were just good fun, and so was the Midnighters’ stage act”.
James droomde ervan ooit zo ver als een tweede Hank Ballard op het podium te komen. “When they really got the crowd worked up, Bobby and I clasped hands real strong and I said, ‘One day we’ll be up there and somebody else will be down here looking at us’”.
Eigen song: ‘Please Please Please’
\
James Brown zorgde ervoor dat zijn groep, inmiddels optredend als de Flames, de nieuwste hits presenteerde. “We were on top of the latest records”. Maar zo kwam je nooit verder hoorde hij van een vriend. Een succesvolle artiest moest zijn eigen repertoire hebben, verklaarde die. “It’s fine when you sing them other people’s songs, but when the audience hollers, they’re hollering for that song. You got to get some songs of your own”.
Die opmerking inspireerde de zanger. Af en toe had hij wel eens een liedje in elkaar gedraaid. “I was always hearing fresh tunes in my head”. Maar nu werd het schrijven van een song een serieuze zaak. “I started to concentrate more on the music running through my head”.
De Flames, liet James in de autobiografie afdrukken, hadden een song van de Orioles, ‘Baby, please don’t go’, op hun repertoire. Dat liedje bracht hem op een idee. “The background vocals for it included the word ‘please’ repeated several times. With that as a starting point, I wrote ‘Please Please Please’, writing down the words and picking out the chords on the piano”.
De volgende dag ‘verkocht’ James zijn eigen nummer aan de andere Flames. “I taught the song to the group and worked out the arrangement by humming the solos”.
‘Please Please Please’ bleek een voltreffer te zijn. “The first time we sang it in public the crowd went wild. They asked for it over and over again. After that we always had to sing it at least three our four times a night”.
Tussen neus en lippen door meldde James Brown in zijn boek dat de Flames diverse platen bij kleine labels maakten. “We cut several records. All of them were for local labels like NRC out of Greenville. We cut ‘So Long’ and a few other things for them. We did some records for a small label in Atlanta. We didn’t know whether the companies were selling the records or not. We didn’t care. We just wanted to be on stage in front of all those women”.
Little Richard
De Flames kregen steeds meer bekendheid in de regio. Maar ze waren nog lang niet zo populair als Richard Penniman, afkomstig uit het nabijgelegen Macon. Hoewel Little Richard nog geen hit had trad hij al op met een orkest van bijna een dozijn muzikanten en een zanggroep erbij.
Toen het gezelschap een show kwam geven in Bill’s Rendezvous Club (Toccoa) keken de Flames met open mond toe. “Richard, hair piled high, gave a wild show, beating up the piano, jumping around the stage, flirting with the audience, his band pumping out the music”.
James vond dat hij Little Richard in één opzicht overtrof. Hij was een betere danser. “I knew a had a big advantage over him because I could really dance”.
Tijdens de pauze werden de Flames aangemoedigd om zich ook te laten horen. In die tijd was dat een manier om hogerop te komen. Als je succes had kon je zo door een beroemde artiest ontdekt en geadopteerd worden.
Terwijl Little Richard even in zijn kleedkamer zat sprongen de Flames het podium op en lieten horen waar ze toe in staat waren. “When Richard heard us, he came running and started screeching, ‘What’s happening?’”
Volgens James reageerde Little Richard jaloers toen hij merkte hoe goed de Flames waren. Hij wilde dan ook verder niets meer met hen te maken hebben.
Lucas ‘Fats’ Gonder, een van de muzikanten, was eveneens onder de indruk. Hij adviseerde contact op te nemen met Clint Brantly, manager van Little Richard. Brantley had immers meer activiteiten: een eigen club in Macon en een boekingskantoor.
Fats Gonder
Macon, Georgia
De Flames deden er alles aan om door te breken. Ze besloten hun heil in Macon te zoeken. Hun brave manager, de doodgraver, vond het prima en was zelfs bereid de groep naar die stad te verhuizen. Toen Clint Brantly van hun kwaliteiten hoorde stuurde hij geld naar Toccoa zodat ze de benzine konden betalen om voor hem auditie te komen houden.
James had nog wat anders te doen. Hij was intussen getrouwd en vader van twee zoontjes. Geld verdiende hij op dat moment als conciërge. Die baan hield hem uit het strafkamp, waaruit hij voorwaardelijk vrij gelaten was. "They had me in slavery and kept me that way for ten years”, verklaarde de artiest later. Er viel heel wat te regelen.
De gospelsong ‘When I get to heaven, I’m going to look for my mother’, die de Flames op instigatie van James in hun repertoire hadden opgenomen, zorgde voor het gewenste effect bij de manager van Little Richard in Macon. “I brought tears to Clint’s eyes”.
Brantly zette James Brown in als Little Richard gevraagd werd om ver weg in het land op te treden. Dat gebeurde vooral toen ‘Tutti Frutti’ en ‘Long Tall Sally’ hem beroemd maakten. James trad dan zelfs op met het orkest van Penniman. In dat geval deden Robert Byrd en de andere Flames hun eigen ding, zonder James Brown. Dat leverde dubbele inkomsten op.
“I guess I did about fifteen of Richard’s dates. I’d come out and do ‘Tutti Frutti’ and all those things, and then I’d do some Midnighters stuff [het ‘Annie’-repertoire?], some Roy Brown [‘Good rocking tonight’], and even ‘Please Please Please’.
I guess the audience thought I was really Little Richard. Then, at the end of the show, I’d say, ‘I’m not Little Richard. My name is James’.
After a few shows like that, Fats Gonder, who also went on the tour, started announcing me as Little James”.
Ontdekt door King Records
In 1955 maakten de Flames een nieuwe demo – deze keer in de studio van radiostation WIBB in Macon. Robert Byrd speelde piano, Nafloyd Scott gitaar. Er was maar één microfoon om alle muziek op te nemen. James Brown: “I was so short I had to stand on a Coca Cola crate”.
Met die opname van ‘Please Please Please’ ging Clint Brantly de boer op – voorlopig zonder resultaat. Specialty (Little Richard), Chess (Chuck Berry), Duke (Johnny Ace) hapten niet toe.
Er was wel reactie van radio station WBML in Macon, met name dj Hamp Swain. “He began playing the tape on the radio. It became the most requested song around Macon, even though you couldn’t buy a record of it”.
Hamp Swain
Naar eigen zeggen haakte James in op hetgeen er in Macon gebeurde. Het lokale succes verdiende het volgens de artiest om een vervolg te krijgen. “I drove to Southland Record Distributing Company in Atlanta. Southland was a big jukebox operation and a distributor for independent record labels”.
Hij ontmoette er Gwen Kessler, die contacten met King Records had. “She listened to the tape and liked it well enough to play it for Ralph Bass, a King talent scout, the next day he was in Atlanta”.
Intussen was Leonard Chess van plan de groep te contracteren. “At first he had rejected ‘Please Please Please’, then changed his mind”. Chess zou besloten hebben om persoonlijk vanuit Chicago naar het zuiden te vliegen om de Flames ter plekke een contract te laten ondertekenen. Maar vanwege een sneeuwstorm kon het toestel niet opstijgen in januari 1956.
Tijdens een optreden in Milledgeville, Georgia, kwam Ralph Bass van King Records echter opdagen. “While we were on stage we saw over in the corner a white face amid a whole bunch of black ones. We thought it had to be another club owner looking us over. At an intermission he introduced himself and said he liked the show”.
Bass had de demo van ‘Please Please Please’ gehoord en vroeg of ze nog meer eigen nummers hadden. Toen dat het geval bleek te zijn bood hij de groep een platencontract bij King Records in Cincinnati aan.
Aankomst bij King Records in Cincinnati
De Flames trokken vanuit Georgia eerst verder naar Florida. Het duurde een tijdje voor King Records in actie kwam. Van hun manager hoorden ze echter plotseling dat ze zich onmiddellijk in de studio moesten melden voor de plaatopname.
Die kans wilden ze niet laten lopen. Vanuit het zuiden van de VS reden de Flames in de bandbus van Little Richard meteen naar het hoge noorden, ongeveer tweeduizend kilometer. “We were jammed into it with all our clothes and instruments. We rode all night, stopping only for gas”.
Een medewerker van King Records bracht de artiesten naar een goedkoop hotel. “It was a fleabag”, kon James Brown zich later nog herinneren.
King Records, studio en platenperserij
Ondanks de vermoeiende reis hadden de Flames helemaal geen zin om te slapen. Ze gingen meteen door naar de het gebouw van de platenmaatschappij.
James Brown: “King Records was situated in an old icehouse at the end of a dead-end street. They did everything there, recording, mastering pressing, shipping, even printing the album covers. At the end of the building, facing the street, there was a big opening where the ice used to come down. Now the rollers that shot out the ice were shooting out records”.
De Flames kregen de kans rond te kijken hoe het er allemaal aan toeging. “We had never seen an operation like this before and walked around the place in a daze. From the studio you could walk into the stockroom, where they pressed the records. We watched them lay smal balls of soft vinyl on a sort of platter, and the the press would come down and mash them into records”.
In het King-gebouw maakten de Flames kennis met Syd Nathan, de grote baas, en King-artiest Earl Bostic, die als saxofonist onder meer in 1951 met ‘Flamingo’ gescoord had (in 1972, 21 jaar later, een hit in Nederland). “He was fixing to cut that day and he invited us to watch.
Back in the control room we met Syd Nathan (‘short, fat, smoked a cigar’), who had started the company in 1945. He yelled all the time and everybody was afraid of him”.
Syd Nathan en Earl Bostic
De volgende dag zouden de Flames hun eerste opname voor King maken.
Het pakte anders uit. “When we showed up we found out Hank Ballard and the Midnighters had come in unexpectedly. Everybody at the studio was tied up in a big meeting with them, so our session was postponed until the following day”. Dat was de King-groep die in Greenville zo veel indruk op James Brown gemaakt had.
Ook op 3 februari 1956 had King Records andere prioriteiten. “Little Willie John [van ‘Need your love so bad’ en ‘Fever’] had come in to record and our session was put off again”.
4 februari 1956, opname van ‘Please Please Please’
Na al dat wachten waren de Flames op 4 februari eindelijk aan de beurt. “We were set up in the studio, with Mr. Nathan and Gene Redd, the musical director, sitting in the control booth”. Ralph Bass was eveneens van de partij.
De Flames zullen best zenuwachtig geweest zijn. Bovendien maakten ze iets bijzonders mee. Ze zetten hun song in, maar het duurde niet lang, is in de autobiografie van James Brown te lezen. Na nauwelijks een minuut sprong Syd Nathan en schreeuwde ‘What’s that? What in the hell are they doing? Stop the tape”.
Gene Redd haalde zijn schouders op. Ralph Bass moest het helemaal ontgelden. “I sent you out to bring back some talent, and this is what I hear. The demo was awful, and this is worse. I don’t know why I have you working here. Nobody wants to hear that noise”.
Wat kon Bass anders zeggen dan: “It’s a good song, Syd. Give them a chance”.
Nathan was niet overtuigd. Hij keek zijn medewerker aan alsof hij gek was. “A good song? It’s a stupid song. It’s got only one word [‘please’] in it. I’ve heard enough”.
Syd Nathan, eigenaar van King Records rende weg naar zijn kantoor.
De jongens van de Flames wisten niet wat hen overkwam. James Brown in zijn boek: “We were frozen in the studio. We had made it through only half of a track of our first professional recording session, and the owner of the company had walked out, saying we were so bad he couldn’t use us”.
In de nu doodstille studio raakten James Brown en Gene Redd met elkaar in gesprek. De muzikale helper van Nathan probeerde de Flames ertoe te brengen de song aan te passen.
James legde uit: “That’s the way we’ve always done it”.
Ook toen Redd nog eens duidelijk maakte dat het voor de grote baas zo niet hoefde, hield hij voet bij stuk. Geduldig legde hij het accoordenschema voor aan de opnameleider.
Gene Redd verklaarde zich bereid alsnog een goed woordje voor hen te doen en meldde zich bij Syd Nathan. “We could hear them yelling behind closed doors”.
“He was gone a long time”, verklaarde de artiest later. Maar toen Gene, zonder Nathan, terug kwam mochten de Flames verder gaan in de studio. Achter elkaar namen ze vier nummers op, waarvan ‘Please Please Please’ er één was.
Op de platenmarkt
In zijn boek deed James Brown verslag van hoe het verder ging. Syd Nathan bleef boos op Bass. Het ging zelfs zo ver dat hij zijn medewerker op straat zette. “We heard that Ralph Bass had been fired and King wasn’t going to release the record”.
Volgens James had de platenmaatschappij geen enkel vertrouwen in hem. “King wasn’t going to release the record. Mr. Nathan hated the master as he had hated the demo”.
Toen de Flames de terugtocht naar Macon aanvaardden, constateerden ze dat er wel wat 78 toeren-platen geperst waren. “We saw a handful of 78 RPM pressings of ‘Please’”.
Clint Brantly kwam nu in actie. Weken achter elkaar belde hij dagelijks vanuit Georgia met de grote baas totdat die toegaf. “Mr. Nathan told him that against his better judgment, he was going to put the record out on his Federal label”. Dat gebeurde op 3 maart 1956.
In een interview later verklaarde Robert Byrd dat James Brown op de eerste persing niet met zijn eigen naam vermeld werd. Byrd: “People don’t realise this, but the first few ‘Please Please Please’ records that were released only had The Famous Flames written on them”.
In zijn boek liet Brown weten dat op het label verkeerde informatie was gedrukt over de auteursrechten. “We were dividing up the money equally, and I decided that we ought to split the writing credit, too. ‘Please Please Please’ was credited to Brown-Terry, the flipside, ‘Why do you love me like I do’, was supposed to be credited to Byrd-Knox-Keels’, but King printed the labels with only Byrd-Knox on them”.
Omdat de mensen bij King Records volgens de artiest niet achter het product stonden moesten de Flames zelf aan de slag met hun eerste echte plaat. Overal werden radiostations bezocht. Daarbij leerden ze hoe moeilijk het kon zijn om airplay te krijgen. “We got all dressed up and went to one particular deejay and talked to him real polite: ‘Sir, we stopped in here today with a record of ours. We hope you’ll listen to and that you’ll like enough to put on the air’”.
Zo simpel was het niet. “He sat through this little speech looking kind of bored, but he let us go on. I handed him a copy of ‘Please’. He pulled the record out of the sleeve and laid it to one side without even looking at it. Then he turned the sleeve upside down like he expected something to fall out of it. Nothing happened. He shook it. Nothing. Without a word, he picked up the record and handed it back to me”.
Zo leerde James Brown in 1956 wat ‘payola’ was.
In zijn boek legde Brown niet uit dat hij ondanks alle problemen toch door King Records geadopteerd was. Na die eerste sessie mocht hij regelmatig nieuw repertoire in de studio vastleggen. Zijn begeleiders waren dan muzikanten die King Records zelf bestelde voor studiowerk. Elke twee maanden kwam er wel een nieuwe James Brown-single op de markt.
Voorlopig waren er desondanks niet veel inkomsten. Blijkbaar had King het recht om heel wat kosten van royalties af te trekken. “When we got a statement from them, Mr. Nathan saw that they’d charged us for everything: the hotel stay in Cincinnatti, studio time, tapes, their long-distance phone calls, even the food we ate during the session. Mr. Nathan would also under-report sales and jack up the breakage figures”.
Hitsingle
regionaal succes: Dallas, 12 mei 1956 (Cashbox)
Het duurde een hele tijd voor ‘Please Please Please’ echte bekendheid en verkoop opleverde. Brown: “The record didn’t sell a million right away. It was a sleeper that built up in different parts of the country at different times. With no support from King, we made it a hit ourselves, traveling everywhere, doing hundreds of gigs.
Terwijl er steeds nieuwe James Brown-platen door King uitgebracht werden, bleef de artiest zich concentreren op ‘Please Please Please’. Na een tijdje verscheen de single in de zwarte lijsten van Billboard en Cashbox. Brown: “Nothing could stop ‘Please’. It made number 6 on the Billboard R&B chart and stayed on the chart for nineteen weeks”.
Het succes had nog een ander gevolg: “It got Ralph Bass his old job back”.
‘Please Please Please’ haalde nooit een nummer één-positie in de hitlijsten. Bovendien was de single alleen in de zwarte hitparade geklasseerd. Maar zeker in die tijd bleven singles van populaire vertolkers soms heel lang constant doorverkopen. Dat gold zeker voor R&B-artiesten als James Brown, Fats Domino, Bill Doggett, Little Willie John, Ruth Brown, Joe Turner en Ivory Joe Hunter, Earl Bostic en Hank Ballard.
In zijn boek over million-sellers (1966) maakte Joseph Murrells dan ook melding van dit verschijnsel. In enkele regels typeerde hij: “This was a first million seller for James Brown and the Famous Flames. James was brought up in Augusta, Georgia, where he started his career with a gospel group, before being discovered by King Records. He plays drums and organ in addition to vocalising. This song was written by Brown himself with the aid of John Terry”.
Het vervolg
‘Please Please Please’ werd voorlopig het lijflied van James Brown. Het duurde nog tot in 1958 vóór een nieuwe single, ‘Try me’, voor een hit-klassering zorgde. Pas vanaf 1960 was hij met nummers als ‘I’ll go crazy’, ‘Think’ en ‘Bewildered’ regelmatig op de bestsellerlijsten te zien.
James Brown had geen ‘soepele’ verhouding met Syd Nathan, de grote baas van King Records, die zich met zijn slechte ogen en gezondheid waarschijnlijk het meest op zijn gemak voelde binnen zijn eigen imperium, inclusief studio, in Cincinnati.
Het is vanuit die gedachte dan ook niet helemaal te verbazen dat Nathan zich verzette tegen het maken van opnamen elders. De artiest en de platenbaas kwamen opnieuw met elkaar in botsing toen Brown de wens te kennen gaf een live-album in het Apollo-theater (New York) te willen opnemen. “You mean you want me to record your stage live show?” hoorde hij uit de mond van Nathan.
“That’s right”.
“James, you can’t keep on recording the same songs over and over again. Nobody’s going to buy that”.
James was het niet met hem eens. “But Mr. Nathan. They sound different when I sing ’m live. You ought to hear the way the audience hollers”.
Dat had Nathan kennelijk niet meegemaakt. Daarom reageerde hij met de woorden: “I’m not going to spend money on something where a lot of people are going to be screaming. Who wants a lot of noise over the songs”. Zo’n plaat zou bovendien nooit op de radio gedraaid worden, daar was hij van overtuigd.
Aandringen hielp niet. De boodschap was duidelijk: “No, James, we’re not doing it”.
Volgens James Brown begreep Nathan vanuit Cincinnati niet wat de laatste ontwikkelingen in de (zwarte) popmuziek waren. King Records, jarenlang een belangrijke platenmaatschappij, zou door de concurrentie voorbij gestreefd worden. In zijn boek ging de artiest in op wat Berry Gordy in Detroit, niet heel ver van Cincinnati verwijderd, allemaal aan het opzetten was in die tijd.
James wilde zich na een aantal succesvolle jaren niet meer de les laten voorschrijven door de baas van King. Opnieuw stapte hij op hem af. Maar weer zonder resultaat. “We had another big argument. He just didn’t want to spend any money on something he didn’t know about”.
Wat kon Brown anders doen dan zeggen: “All right, Mr. Nathan. I’ll pay for it myself”.
De zakenman in Nathan werd wakker. “Fine. If you want to do it James, you do it. But I’m not spending one red cent for it”.
James Brown: “So I wound up paying for the recording of ‘Live at the Apollo’ out of my own pocket. It cost me $5,700, a lot of money to me then because I really didn’t make that much”.
De opname vond in plaats op 24 oktober 1962.
Toen Nathan van anderen hoorde hoe goed het in New York gegaan was wilde hij het album alsnog op het King-label snel op de markt brengen.
Brown gaf nu weerwoord: “I had to tell him it wasn’t his tape. It belonged to me. I said I paid for it, and if King wanted it, they could buy it from me”.
Er moest nog flink onderhandeld worden over de condities. In de autobiografie noemde Brown geen details. Maar hij had zich er over verbaasd dat er over geld gepraat werd zonder dat Nathan de moeite genomen had eerst zelf te luisteren.
Toen hij alsnog het eindresultaat hoorde ging Nathan opnieuw in de contramine. “This is not coming out. We have a certain standard, and we’re going to stick with it”.
Opnieuw liet James optekenen dat Nathan, inmiddels 57 jaar, zijn band met de realiteit in de muziekbusiness aan het verliezen was. Nathan begreep volgens hem niet meer wat er in medialand en in de marketing van grammofoonplaten aan het veranderen was. Met hulp van Hal Neely, een nieuwe medewerker van de eigenaar, wist hij Syd Nathan zover te krijgen ‘Live at the Apollo’ toch uit te brengen.
Het album werd de grote doorbraak voor de artiest uit Augusta. ‘Live at the Apollo’ bereikte een tweede plaats op de pop-albumlijsten van Billboard en wordt tot op de dag van vandaag erkend als een meesterwerk.
James Brown bleef King Records ondanks alles trouw. In de loop van de jaren zestig maakten de Amerikaanse vakbladen regelmatig melding van de slechter wordende gezondheid van Syd Nathan. Op 5 maart 1968 kwam hij te overlijden en hield King Records op te bestaan. James Brown tekende weldra een contract bij Polydor Records in New York.
Harry Knipschild
13 april 2018
Clips
Literatuur
‘King makes globe expansion move’, Billboard, 3 april 1961
Jack Maher, ‘Syd Nathan recuperating’, Billboard, 29 juni 1963
Bill Sachs, ‘Syd Nathan back in harness following a siege of illness’, Billboard, 29 mei 1965
Joseph Murrells, Daily Mail Book of Golden Discs, Londen 1966
‘Sydney Nathan dead. Pioneered C&W wax, then R&B’, Record World, 16 maart 1968
Arnold Shaw, Honkers and Shouters. The golden years of rhythm & blues, New York 1978
Gerri Hirshey, Nowhere to run. The story of soul music, Londen 1985 (1984)
Peter Guralnick, Sweet Soul Music, Londen 1986
James Brown, Bruce Tucker, James Brown. The Godfather of Soul, Glasgow 1987 (1986)
Paolo Hewitt, ‘Rare [Robert] Byrd’, New Musical Express, 6 mei 1989
Charles White, The Life and Times of Little Richard. The authorised Biography, Londen 2003 (1984)
Harry Knipschild, ‘Persoonlijke herinneringen aan James Brown’, op deze website, 16 november 2009
Harry Knipschild, ‘De jeugd van James Brown’, op deze website, 20 maart 2012
Harry Knipschild, ‘James Brown, een artiest van King Records – 1 (King Records), op deze website, 5 april 2018
- Raadplegingen: 12065