09 - Op vakantie, op reis of op bedevaart?
De meeste mensen in Nederland moeten hard werken voor de kost. Gelukkig is er altijd iets om naar uit te kijken. Er komt een moment dat je op vakantie mag. Als je in 2011 naar de televisie kijkt, met name naar de reclamespots, dan is er niets mooier dan naar Spanje of Turkije vliegen. Op plaatsen waar je vroeger van de natuur kon genieten zijn dicht bij zee enorme complexen gebouwd. Er is zon en een zwembad. Je kunt er heerlijk uitrusten van de alle inspanningen. Ook de kinderen hebben het naar hun zin. Daarna weer werken en dan weer vakantie. Enzovoort. Hoe meer welvaart, hoe meer vakantie.
In de tijd dat ik als jongetje opgroeide, begin van de jaren vijftig, gingen wij één keer per jaar naar de kust. Spanje was onbetaalbaar ver weg. Den Haag was mooi genoeg. Extra voordelig was het om aan woningruil te doen. Mensen uit het Westen genoten van de Limburgse heuvels, van mij en mijn kleinere broer Paul werd verondersteld dat wij niets liever dan veertien dagen op het strand van Scheveningen wilden doorbrengen. Soms viel er heel wat regen. Maar dicht bij het strand was een zaak met flipperapparaten. Eén avond in de week (donderdag?) was er vuurwerk. In het huis waar we logeerden lagen boekjes van Kapitein Rob en Dick Bos, en het tijdschrift Wereldkroniek. In de hal rook het naar Indisch eten – dat was wennen.
Later beschikte ik over een eigen auto. Met vrienden reed ik naar het zuiden van Europa. Je vakantie was pas geslaagd als je ‘bruin’ thuiskwam. Dat gaf mij al snel weinig voldoening. Boeken lezen en rondkijken kwam er voor in de plaats. Toen ik Greetje leerde kennen hoorde ik dat ze belangstelling had voor de springprocessie in Echternach. Katholiek was ze niet. Maar alletwee waren we grootgebracht met het idee dat je daar drie sprongen naar voren maakte en dan weer twee naar achteren. Dat wilden we wel eens meemaken. Maar ik had geen idee wanneer die processie plaatsvond. In die tijd was er nog geen internet, geen wikipedia.
Begin 1994 kwam Harry Brouwers, een dierbare klasgenoot van het Henric van Veldeke College in Maastricht, een paar dagen logeren. Na het eindexamen was hij op het seminarie in Rolduc gaan studeren. Lange tijd hielden we contact. Op den duur verwaterde dat toch. Bij het (katholieke) huwelijk van zanger Dennie Christian trad hij onverwacht als priester op. Dat was een verrassende nieuwe ontmoeting. Harry, inmiddels Harrie, kon mijn vraag over de springprocessie makkelijk beantwoorden. “In Echternach moet je derde pinksterdag zijn”.
Echternach
Op 24 mei 1994 was het zo ver. We logeerden in ‘Au relais du château Mensberg’ in het Franse Manderen. Dat was dicht bij Schengen, het drielandenpunt van Frankrijk, Luxemburg en Duitsland. Om op tijd in Echternach te zijn moesten we vroeg uit de veren, zonder ontbijt. Het weer zat mee. Je bent geneigd te denken: daar zal ‘van boven’ wel voor gezorgd worden. De lucht was in elk geval prachtig blauw. We reden in de vroege ochtend langs de Moezel. Af en toe waren er nog wat stevige mistflarden. Echternach lag helemaal in het oosten van het groothertogdom Luxemburg, tegen de Duitse grens aan. Die grens stelde voor ons op dat moment weinig meer voor. Het verdrag van Schengen was in 1993 ingegaan.
Wat ons te wachten stond in het bedevaartsoord wisten we niet. Zonder kennis van zaken gingen we op zoek naar het startpunt van de processie. Het plein voor de kerk was helemaal vol met pelgrims en bezoekers. De kerk was een basiliek, de basiliek van Willibrordus (658-739).
Als de kerkelijke gegevens juist zijn groeide Willibrord op in de omgeving van York. Op dertigjarige leeftijd werd hij priester gewijd. In plaats van als pastoor of kapelaan te blijven zitten waar hij zat, en te genieten van de voordelen van het leven als een geestelijke, trok de ‘Brit’ als missionaris de wereld in. Aan de overkant van de Noordzee woonden de heidense Friezen. Zo heetten de Hollanders in die tijd. Die moesten bekeerd worden. Willibrord deed zijn best. In Oegstgeest vind je het ‘groene kerkje’. Het later door de protestanten ‘overgenomen’ gebouw zou bij aankomst in 690 door Willibrordus persoonlijk ingewijd zijn voor het ware geloof. Dat was slechts het begin. Willibrordus werd de ‘apostel van de Lage Landen’.
Na zijn dood op 81-jarige leeftijd werd hij al snel als een heilige vereerd. Zijn stoffelijke resten kwamen terecht in de abdij van Echternach. In de Nederlandse versie van wikipedia was op 12 augustus 2011 nog steeds te lezen dat bij zijn verering tijdens de springprocessie ‘bedevaartgangers steeds drie stappen naar voren zetten en vervolgens twee naar achteren. De oorsprong van dit gebruik is onbekend’. Weldra zou blijken dat wikipedia het niet bij het juiste eind had.
De prelaten met onze landgenoot Simonis in het midden (1994)
Niet alleen het plein was vol met mensen. Ook het bordes voor de kerk. We telden wel een stuk of tien prelaten, herkenbaar aan hun mijter. De hoogwaardigheidsbekleders werden een voor een aan de goegemeente voorgesteld. Onder hen ‘onze’ kardinaal Simonis. Voor het eerst voelden we dat hij een landgenoot was. Alle hoge geestelijken keken wat minzaam bij het begroeten en het bijbehorende applaus. Alleen de bisschop van Keulen, ongetwijfeld bekend met de folklore op Rosenmontag, reageerde uitbundig met beide handen en staf. Het ontbrak er nog maar net aan dat hij ‘alaaf’ riep, merkte Greetje op.
Op het overvolle plein werden programma’s uitgedeeld. Nadrukkelijk was in twee talen afgedrukt dat het ‘géén folklore is. U woont een processie bij. Geen applaus s’il vous plaît!’.
De processie kwam in beweging. Voorlopig werd er nog niet ‘gesprongen’. We zagen ze aankomen, de politie, de vrijwillige brandweer, misdienaars met een groot kruis en de vlag van de Willibrordusvereniging. Een lange stoet mensen hief een monotoon lied aan waarin de heilige Willibrord opgeroepen werd om voor hen, en voor ons, te bidden. Daarna een nog veel grotere groep bidders. Mannen en vrouwen, honderden, kwamen in een lange rij aanlopen. Onder hen ook de Nederlandse Nationale Bedevaart St. Willibrord.
Tussen de bidders door liepen mannen met stokken. Met een gebaar en een schreeuw gaven ze aan dat het gebed op het juiste moment ingezet moest worden. Aan het eind van de stoet werd een gouden beeld van de heilige voortgedragen. Onder het beeld een stukje menselijk bot in glas dat, zo werd gesuggereerd, tot het lichaam behoord had van de man die de Noordzee was overgestoken om van de nog ongelovigen gelovigen te maken. De gendarme van Echternach, in vol tenue met helmen en petten op het hoofd, zorgde voor het vervoer van het gouden beeld.
Springprocessie anno 1994
Na de bidders dan eindelijk de stoet waar Echternach om bekend was geworden. In totaal werd er deelgenomen door niet minder dan 47 orkesten. Ieder orkest werd voorafgegaan en gevolgd door groepen dansers. De springprocessie werd dan ook ‘procession dansante’ genoemd. Van het verhaal dat ze eerst drie sprongen naar voren maakten en dan weer twee terug, bleek niets te kloppen. De dansers bewogen zich alleen in voorwaartse richting. Ze dansten samen. Aanraken was er evenwel niet bij. De gelovigen waren met een witte doek aan elkaar verbonden. Ze dansten, sprongen, in rijen. Twee Franciscanen vormden de uitzondering. Zij gebruikten het witte koord van hun bruine pij als ‘verbindingsstuk’.
Alle orkesten, werd al snel duidelijk, speelden slechts één melodie. Vanaf half tien ’s morgens tot één uur in de middag hoorden we het lied van Willibrord derhalve aan een stuk door. Het was een soort van ‘oermars’. Langzaam maar zeker begon die een hypnotiserende werking te krijgen. Ieder orkest gaf aan de ‘voorgeschreven muziek’ een eigen kleur. Een militaire kapel klonk, dat was logisch, bijvoorbeeld totaal anders dan een gezelschap met violen en accordeons. De soldaten liepen in strakke pas, een afgemeten ritme. Een gewone fanfare speelde juist heel plechtig. Violisten zorgden voor mooie en aparte klanken. De accordeonisten brachten een element van feestelijkheid. Maar steeds drie minuten lang die zelfde melodie.
De gezelschappen wisselden elkaar af. Na drie minuten hielden de muziek en de religieuze dansers even pauze. In die tijd waren de vorige en de volgende groepen aan de beurt. Enzovoort. Eén van de groepen bestond uit (geestelijk) gehandicapten. Meer nog dan de anderen raakten zij in de ban van de klanken, het ritme en steeds weer diezelfde melodie. Het was van hun gezicht en hun dansen duidelijk af te lezen. De verscheidenheid was trouwens groot. Natuurlijk zagen we heel wat geestelijken, oud en soms zeer jong. Maar ook dames in mantelpak op hoge hakken, moeders met babies op hun armen, schoolkinderen uit Echternach zelf, met hun juf. Hele gezinnen waren al dansende (of: springende) in de processie verenigd. Ouders met soms dwarsliggende kinderen. Iedereen met een wit doekje in de hand. Het ging maar door, groep na groep. De Pax Christi Vereniging, een vereniging uit Eijsden in Zuid-Limburg. Er waren aanzienlijk meer deelnemers dan toeschouwers – heel opvallend. Het ging er vrolijk aan toe, en toch was het ingetogen. Een bijzondere gewaarwording.
Een van de 47 muziekkorpsen
Door de smalle straatjes van Echternach liepen wij achter de muziek en de dansers aan. Boven een bank op een pleintje stonden de ramen wagewijd open. Zakenlieden en hun dames dronken er champagme. De processie deed geen afbreuk aan de nering. In elk geval zat de horeca goed vol op deze extra pinksterdag. Halverwege de route was een verhoging gebouwd. De prelaten namen er plaats in wat voor hen ‘leisure wear’ was. De mijters waren even afgezet. Uitbundig lachend zwaaiden ze naar de beminde gelovigen. Dit was nog eens iets anders dan als de Kerk in de media of in de politiek weer eens onder vuur genomen werd. Of een ‘calvinistische’ eredienst.
De procession dansante begon bij de kerk en eindigde er ook weer. Op het laatste stuk kreeg Greetje zomaar een wit doekje in handen gedrukt. Tientallen meters huppelde ze mee op de bekende melodie. Waren we nog steeds nieuwsgierigen, toeschouwers, of mochten we meegeteld worden in het aantal bedevaartgangers of pelgrims? Iedereen liep de kerk binnen. Bij binnenkomst werden we door een geestelijke in elk geval allemaal ‘gezegend’. Dat hadden we blijkbaar verdiend. In drommen liepen we de trap af naar de crypte waar zich het stoffelijk overschot van de apostel der Friezen bevond. De afsluitende dienst lieten we na korte tijd voor wat die was. We keken nog wat rond. In de bibliotheek van het seminarie werden we uitgenodigd aan te schuiven aan een ronde tafel. Voor een werkelijk luttel bedrag zaten we even later aan een maaltijd die door priesterstudenten bereid was: tomatensoep, varkensrollade, sla, gebakken aardappelen, moezelwijn uit Luxemburg, en koffie met vlaai toe. Om Sjef van Oekel te citeren: werd het toch nog gezellig.
Een wonderbaarlijke happening, deze springprocessie. Aanleiding voor ons om in 2007 opnieuw op derde pinksterdag naar Echternach te reizen. Vaak valt het de tweede keer tegen. Dat was niet het geval. Daarom gingen we nog een derde keer. En dat was niet voor het laatst als het aan ons ligt. Bij terugkeer hadden we één probleem: die melodie leek zo goed in het gehoor te liggen, en toch konden we hem maar niet onthouden.
Een muzikaal geheugensteuntje
Lourdes
Je kunt van de katholieke kerk zeggen wat je wilt, het ontbreekt nooit aan rituelen. Niet alleen in het plaatsje Echternach in het oosten van het groothertogdom Luxemburg. De meest succesvolle bedevaartplaats van de laatste 150 jaar, Lourdes aan de voet van de Franse Pyreneeën, had zo zijn eigen gewoontes.
In het boek Lourdes. Geschiedenis van een religieus fenomeen (Ruth Harris, 1999) las ik dat het gebied al eeuwenlang een centrum van ‘wonderen’ was. “Religieuze overtuigingen doortrokken alle aspecten van het dagelijks leven. Rijken beaamden de realiteit van het magische en legendarische evenzeer als armen en ongeletterden. Adélaïde Monlaur, een ontwikkelde jonge vrouw, schreef bijvoorbeeld enthousiaste brieven over verschijningen en geruchten die onder het opgewonden volk opgeld deden. Ze hechtte geloof aan het verhaal dat er bij de ingang van de grot een vliegende duif gezien was. Onbewust associeerde ze de verschijningen met de [heilige] Geest. Voor priesters gold hetzelfde. Ene pater Peyramale vertelde hoe hij door een troep vriendelijke wolven in het bos begeleid werd. Die waren door de voorzienigheid gestuurd om hem in de koude sneeuwnacht te beschermen nadat hij de gelovigen in een afgelegen parochie had bediend”.
De verschijningen van Maria aan Bernadette Soubirous, achttien keer vanaf 11 februari 1858, vielen dus ‘in het potje’. Ze waren het begin van een verering zonder weerga. Grote groepen mensen trokken in processie elk jaar vanuit Parijs naar het zuiden, in de volle overtuiging dat de kans groot was dat ze van hun kwalen verlost zouden worden. In de katholieke kranten kon je het gewoon lezen tussen het andere nieuws. Bijvoorbeeld op 26 augustus 1890 in de Gelderlander: “De Parijse processie naar Lourdes heeft in Poitiers al merkwaardige gebeds-verhoringen verkregen. Een kind van vier jaar, dat nooit kon lopen, begon tijdens het algemeen gebed voor zieken de benen te bewegen. Dat gebeurde op het graf van de heilige Radegondis. De moeder zette het kind op de grond. Eerst liep het nog enigszins aarzelend. Maar weldra zo vlug dat de moeder het nauwelijks kon volgen. Onder pelgrims heerste een onbeschrijfelijke geestdrift”. Zo wilde je wel op bedevaart.
In Lourdes zelf was het helemaal feest. Daar waren voortdurend processies met meer dan 30.000 deelnemers. Onder hen duizend priesters. Meer dan eens lagen er bijna tweeduizend zieken op matrassen uitgestrekt in de redelijke hoop dat ze weldra genezen zouden zijn. Het was, aldus de krant, of de Messias rondwandelde in het heilige land. De zieken riepen: “Heer dat ik zien moge. Ontferm u over mij”. De reportage van de processie leek soms wel op die van een sportwedstrijd of een weersvoorspelling. “De pelgrims verdubbelden hun gebed. Plotseling zag men vele gebrekkigen opstaan. Ze legden hun krukken in de grot neer. Jubelend volgden ze de processie”. In de Gelderlander kon je dat op 30 augustus gewoon 1890 lezen. Wat een tijden.
Uit het boek van Ruth Harris
Van die wonderlijke periode leek in 1998 weinig meer over te zijn. Het geestelijke was vervangen door het materiële. Bakken in de Spaanse zon. Of opgewonden raken door de prestaties van de beste sporters ter wereld. Greetje en ik waren kinderen van onze tijd. Wij wilden wel eens een bergetappe van de Tour de France meemaken. De beklimming van de Tourmalet was altijd een hoogtepunt in de Pyreneeën. Onze etappe van 20 juli begon in een Formule 1-hotel in Agen. Langs de weg zagen we de dranghekken om het publiek van de naderende wielrenners af te houden.
Als eerste pleisterplaats bezochten we Auch. Als Maastrichtenaar had ik, of ik wilde of niet, een speciale band met dit stadje. Een van de musketiers, d’Artagnan, was op 25 juni 1673 bij de belegering van Maastricht aan zijn einde gekomen. In (de omgeving van) Auch was hij geboren in 1611. Bij de plaatselijke kerk, hoog gelegen, ging een trap de diepte in naar een riviertje. Halverwege de trap bevond zich een metershoog standbeeld van de ‘missionaris’ die met de troepen van Lodewijk XIV, de zonnekoning, meetrok om de Nederlanders bij de Fransen en dus het katholieke geloof in te lijven. Zijn omvangrijke dagboeken hielden abrupt op nadat hij beschreven had dat de troepen Maastricht naderden.
Vooruitrijdend op de aanstormende Tour de France lieten we de kans niet lopen om het nabijgelegen Lourdes te bezoeken. De stad had zich met allerlei benamingen aangepast aan de pelgrims die ons voorgegaan waren. Bij het binnenrijden passeerden we Hotel de St. Bernadette en de Rue de la Grotte. Onze auto parkeerden we op Parking Paradis tegenover het gelijknamige hotel. Vanuit de winkeltjes straalden de Maria-beelden ons van alle kanten tegemoet. Een andere winkel had zich volledig toegelegd op de verkoop van priesterkleding en -accessoires. Hotel Madonna, dat was wel duidelijk, was niet vernoemd naar de zangeres van het lied ‘Like a Virgin’. Terwijl Madonna’s dochter wél Lourdes heet. De hotels werden uitgebaat door ze de namen van de heilige koning Lodewijk (die tweemaal ter kruistocht ging) en Jeanne d’Arc te geven. Het ziekenhuis heette ‘uiteraard’ Bernadette.
Wij wandelden in de richting van de grot. Hier zou de veertienjarige molenaarsdochter oog in oog gestaan hebben met Maria. Het was midden in de winter en koud. Haar vader kon de rekeningen niet meer betalen omdat stoommachines het werk van de gewone windmolens overnamen. De verschijning zou in Engeland misschien uitgelegd zijn als een geest, een spook. in het katholieke Frankrijk werd de maagd Maria (h)erkend. In Engeland zou je een spookslot bezichtigen, bedacht ik op dat moment. In Lourdes werden drie kerken boven elkaar gebouwd. Het plein voor de kerken was een stuk groter dan dat van Echternach. Het had zo’n beetje de afmetingen van het Plein van de Hemelse Vrede in Peking.
Omdat de religieuze beleving in West-Europa nogal was afgenomen, was de leegte wat pijnlijk. Van processies met 30.000 of meer gelovigen was allerminst sprake. Matrassen voor de zieken waren niet waarneembaar. Om half drie – zo stond aangekondigd – was er ‘gelegenheid om in groepsverband ter kerke te gaan’. Onder wat vaandels stond een handjevol mensen in de zon. In de kerken was het toch druk en werd goed gebeden. Mij viel op hoe Jezus in beeltenissen afwezig was. Zijn plaats was ingenomen door het ‘intermediair’ Maria.
Hoog bezoek aan de grot van Lourdes
In een zij-grot was gelegenheid tot ‘baden’. Maar in een brochure werd opgeroepen om te biechten in plaats van het water in te gaan. We raakten in gesprek met een zuster uit Schotland. Om de andere week kwam ze uit Glasgow overvliegen. Elke ochtend, al zeer vroeg, was er een file van liefhebbers, maar véél meer nog liefhebsters. Als ze op hun brancard – want Lourdes was de stad van brancards, rolstoelen en ziekenverzorgsters – de grot werden binnengereden, ontstond bij menigeen een gevoel van lichte hysterie. Toch die hoop op plotselinge genezing, waar iedereen de lange reis stilzwijgend voor gemaakt had? Een zieke werd op een brancard de grot in gereden. Kijken naar deze intense beleving van hoop, waar je zelf niet meer in geloofde, riep bij mij een gevoel van embarassment op.
Aan het plafond van de grot van Bernadette met het beeld van Maria hingen vijf roestige krukken. Ze zagen eruit alsof ze dateerden uit het ‘wonder’-jaar 1890. Een zuster in kostuum ging voor het beeld zitten bidden. De armen had ze helemaal gespreid. Dat hield ze vol zolang wij aanwezig waren. Andere mensen liepen op de grotwand af. Bewust raakten ze die aan. De wand werd veelvuldig gekust. Alsof je er beter van kon worden of ergens van genezen. Het was er heel stil en vredig. Geen muziek zoals in Echternach.
Uit de ‘legendarische’ bron met koel helder water vulden we een doorzichtig plastic Maria-beeldje dat we in het stadje gekocht hadden. En een grote plastic jerrycan met opdrukken van de kerken, de grot, Maria en Bernadette. Vanuit de stilte liepen we terug naar de schreeuwerige uitersbaterswinkels vol met kitsch. Een café heette ‘Les Brancardiers’ (‘met Hollandse koffie’). De straten waren gevuld met stoeten zielige maar hoopvolle rolstoelzieken en hun duwers. Op een blinde muur zagen we een poster met de aankondiging voor een bustocht vanuit Lourdes naar de Tour de France, naar de Tourmalet.
Even later ging onze tocht stijl omhoog die zelfde berg op. In het dorpje La Mongie hadden we een hotelkamer gehuurd. De Nederlander Leon van Bon won op 20 juli de etappe van Montauban naar Pau. Op 21 juli moesten de wielrenners in de mist naar de top. Zij en wij konden nauwelijks de overkant van de straat zien. De Italiaan Rodolfo Massi kwam na 196 kilometer fietsen als eerste in Luchon aan, vóór Marco Pantani op 36 en Michael Boogerd (van de Rabo-ploeg) op 59 seconden. Tijdens onze reis door het zuiden van Frankrijk combineerden we het wereldse met het hogere.
Een zomers tafereel in het centrum van Lourdes (1998)
Lourdes in 2004
Op 30 juli 2004 werd ik getroffen door een artikel in het Katholiek Nieuwsblad. Yvonne Koopman-Snep schreef er een artikel in met de titel: “Maria blijft Gerrit de Bont genezen”. De journaliste had bij het echtpaar Agenes (78) en Gerrit de Bont (80) aan de huiskamertafel in De Bilt gezeten. Gerrit was weer eens thuis gekomen van zijn zoveelste bedevaart naar Lourdes. Hij was niet zomaar op pelgrimage gaan. “Hij kwam wederom genezen terug. En dat maakt dat hij bij elkaar zeven keer is genezen. Het lijkt wel of Maria iets duidelijk wil maken aan Nederland”. De huiskamer had een speciaal karakter. Ik moest denken aan hetgeen ik begin jaren vijftig regelmatig zag in de parochie. “Aandenkens aan de tientallen Maria-bedevaartplaatsen van over de hele wereld die ze hebben bezocht, prijken aan de muur en op de kasten. Gerrit vertelt zijn levensloop, zittend aan tafel met zicht op een Mariabeeld uit Lourdes”.
Het gesprek kwam als vanzelf op het grootste wonder dat De Bont had mogen ervaren. In de zomer van 1990 was bij hem prostaatkanker geconstateerd in een zeer vergevorderd stadium. “Ik had over mijn hele lichaam tumoren en uitzaaiingen”. Van de dokter hoorde hij: “U bent te laat gekomen, we kunnen niets meer doen”. De zieke liet het er niet bij zitten, hij zocht zijn heil in Lourdes. “Meer dood dan levend reden we in vele kleine etappes. Ik heb meermalen gedacht: als ’t niet meezit, moet ze alleen terug. Eenmaal in Lourdes ben ik in de baden met bronwater gegaan. Toen we later die dag de tent probeerden op te zetten, voelde ik ineens een steekvlam door heel mijn lichaam, met een ontzettende intensiteit. Ik wist het meteen: ik was genezen”. De behandelende arts geloofde niet in het wonder. “Pas na vier jaar intensieve controle gaf hij toe dat De Bont genezen was. Nog geen littekentje was er overgebleven”, aldus de redactrice van het Katholiek Nieuwsblad.
Sindsdien bevond Gerrit zich meer dan eens aan de voet van de Tourmalet. “Sommige mensen denken dat ik om elk wissewasje naar Lourdes ga en ik steeds maar genees, maar dat is niet zo”. Een been hield vocht was. Het zicht in een oog was weg. Al bijna vijftig jaar leefde hij zonder maag. “Maar ik zou het zo fijn vinden voor Maria als het officieel wordt dat een Nederlander op wonderbaarlijke wijze is genezen. Al te vaak wordt Maria een gewone vrouw genoemd. Kom nou”.
Gerrit de Bont, opnieuw genezen uit Lourdes teruggekomen, had nog een boodschap voor het ongelovige volk: “Wij proberen te leven op een wijze die Maria van ons vraagt: met geestelijke versterving, de dagelijkse Eucharistieviering, het bidden van de rozenkrans, het brengen van geldelijke offers. Ons apostolaat is het bezoeken van mensen, meestal van zieken en stervenden. Men ervaart het als een geestelijke opknapbeurt. Ik bid zelf ook niet om pijnvermindering maar om goed te kunnen functioneren. Onze bedevaarten zijn ook echte bedevaarten; we leven dan bijna alleen op water en brood”.
Je kunt je geld dus ook op een andere manier besteden dan door ‘met de kids naar de costas’ te vliegen.
Nevers
Dankzij de voorspraak van Maria, dat was de boodschap van het artikel in de hedendaagse katholieke krant, kon je van allerlei ziektes genezen. Een mooie en hoopgevende boodschap. Maar hoe was het nu verder gegaan met Bernadette Soubirous die het goede nieuws persoonlijk opgevangen zou hebben uit de mond van de moeder van God.
Op 30 oktober 2005 waren Greetje en ik opnieuw in Frankrijk. We waren op zoek naar sporen van missionarissen die in de negentiende eeuw vanuit dat land naar China getrokken waren om er het ware geloof te verkondigen en te verbreiden. In Montgesty (bij Cahors) bezochten we het geboortehuis van de Lazarist Jean-Gabriel Perboyre. Die was volgens de overlevering van zijn medebroeders in navolging van Jezus Christus verraden, gemarteld en aan het kruis gestorven (in 1840). In Caylus logeerden we in het dorp waar Evariste Huc (1813-1860) ter aarde kwam. Samen met de vijf jaar oudere pater Joseph Gabet (1808-1853) reisde hij vanaf de noordkant van de Grote Muur dwars door het Chinese continent tot in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa. Niet per jet, luxe touringcar of ‘eigen vervoer’, maar veelal lopend. Zijn belevenissen legde hij later vast in een prachtig boek dat in 1856 in het Nederlands werd uitgegeven onder de titel ‘Omzwervingen door Mongolie en Thibet tot naar de hoofdstad van den Tale Lama’. Huc wilde Lhasa, de stad van de dalai lama, voor het katholieke geloof winnen.
Als je naar Lourdes ging, was ons uitgangspunt, moest je ook naar Nevers. Naar die stad in het midden van Frankrijk verhuisde Bernadette Soubirous toen ze al wat ouder was en Maria opgehouden had aan haar te verschijnen. De Franse schrijver Emile Zola was zich aan het einde van de negentiende eeuw met haar leven gaan bezig houden. Zola probeerde uit te vinden wat de reden van haar vertrek was. “Een voornaam iemand, zegt men, vroeg haar ten huwelijk. Men was bang voor wereldse hofmakerij ten aanzien van deze uitverkorene. Bisschop Laurence zette spoed achter het vertrek. Trouwens, Bernadette scheen niets liever te willen”. Dat had de schrijver opgevangen. Hij was er bovendien achtergekomen dat men daar in Nevers moeilijk met haar in contact kwam. Ze was dus goed ‘opgeborgen’.
Weldra hoorden de Fransen nu dat het jonge meisje ook in haar nieuwe verblijf ‘ongeweten’ een wonder zou hebben verricht. “Een moeder zou haar zwakke, zieke kind hebben gebracht en de superieuren hebben gesmeekt of Bernadette het mocht aanraken en een ogenblik mocht vasthouden. De moeder-overste stemde toe, riep Bernadette bij zich en vroeg haar het kind vast te houden. Toen zij het kind weer op de grond zette begon het heen en weer te rennen, genezen”. Zola ging navraag doen in Lourdes en kwam al snel tot de conclusie: “Een leuk bedenksel. Iemand die het heeft uitgezocht (Lasserre), zegt dat het niet waar is”. Op die manier kwamen de wonderen wél de wereld in.
In Helmond werd de Bernadette-kerk een aantal jaren geleden omgebouwd tot een Super de Boer. Nevers was echter een bedevaartsoord geworden. Bernadette overleed op 16 april 1879. Geruchten gingen dat ze op haar sterfbed nog éénmaal een visioen had. Dat las ik in een katholieke encyclopedie op het internet. Ook wikipedia bemoeide zich met het leven na de dood van Bernadette: “Al gauw werd gesproken over haar zalig- en heiligverklaring. In verband hiermee werden in september 1909 haar stoffelijke resten opgegraven. Haar lichaam was nog volledig intact. In 1925 werd ze zalig verklaard en op 8 december 1933 verklaarde paus Pius XI haar heilig. Haar feestdag valt op 16 april. Haar lichaam is nog steeds intact en ligt opgebaard in Nevers”.
Vanuit Caylus reden we naar het noorden. We passeerden Clermont-Ferrand (links) en Vichy (ver rechts). Over de Loire-brug kwamen we in Nevers binnen. Onze auto parkeerden we voor een toren bij de rivier. Op die toren een bord over de bedevaart naar Santiago de Compostella. Over de ‘promenade des ramparts’ liepen we het centrum van de stad binnen en belandden al snel bij het klooster waar Bernadette Soubirous vanuit Lourdes was heengebracht.
Bermadette (op 5 meter afstand)
Bij aankomst werden wij een kerkje of kapel ingeloodst en mochten we naar het opgebaarde lichaam in een glazen sierkist kijken. Maar niet van dichtbij. De minimale afstand was toch wel een meter of vijf. Op mij maakte Bernadette de indruk een wassen beeld te zijn in plaats van het bewaard gebleven lichaam. We hoorden dat het lichaam met een dun laagje bedekt was. In een bijbehorend museumpje kon je doktersattesten lezen. Daarin verklaarde geleerde heren dat alles was zoals het door de Kerk verteld werd. Maar die attesten (van katholieke dokters?) waren ongeveer tachtig jaar oud. Op de moderne wetenschap was, leek het, geen beroep gedaan.
Buiten was een grot van Lourdes nagebouwd met een originele steen uit Lourdes zelf. In het museum kon je volop souvenirs kopen. Er was zelfs een kiosk waar je om inlichtingen kon vragen. Zo te zien waren het vooral inlichtingen hoe je het klooster van Saint-Gildars financieel kon ondersteunen. In plaats van tijdens vakanties volop te consumeren was het dus mogelijk je geld te investeren in een goed doel. Zo kon je net als Bernadette na het aardse leven in een betere wereld van alles uitrusten en lang nagenieten. Misschien wel eeuwig na al dat harde werken.
Bernadette (met telelens)
Harry Knipschild
27 augustus 2011
Clips
- Raadplegingen: 6772