61 - Over de Tourmalet naar het zuiden van Frankrijk (1998-2024)
Op 13 juli 2024 trok de karavaan van de Tour de France door het zuiden van Frankrijk, 151 kilometer van Pau naar Sant-Lary-Soulan Pla d’Adet. De wielrenners reden dwars door Lourdes. Hoog vanaf een drone zag je de voormalige heilige plekken. Het hedendaagse onbemande apparaat, dat in recente oorlogen een overheersende rol speelt, daalde vliegensvlug tot dichtbij de grot die vanaf halverwege de negentiende eeuw een bedevaartsoord werd.
Hoogtepunt van de etappe, letterlijk en figuurlijk, was de beklimming van de Tourmalet, meer dan twee kilometer boven de zeespiegel. De Spanjaard Oier Lazkano (van de Movistarploeg) kwam als eerste boven. Tadej Pogacar (uit Slovenië) won later de etappe en bleef in de gele trui rijden. Vanaf mijn scherm kon ik de koers rechtstreeks in kleur volgen. Dat is ‘normaal’ tegenwoordig.
Tourmalet, 13 juli 2024
Terug naar 1998
Met een zekere weemoed moest ik terugdenken aan juli 1998, 26 jaar geleden, toen Greetje en ik naar het uiterste zuiden van Frankrijk reden. We hadden in Rodes (Pyreneeën) een huisje gehuurd van Corry Voets en Enna van Slooten, die evenals ik in deeltijd geschiedenis studeerde aan de Universiteit Leiden. Ik had een stapel boeken met Nederlands-Indische literatuur meegenomen om in Rodes te lezen – boeken als De stille kracht (Couperus), Uit de suiker in de tabak (Daum), Max Havelaar (Multatuli), De tienduizend dingen (Dermout), Het Oostindisch kampsyndroom (Kousbroek) en Bezonken rood (Brouwer), als ik me goed herinner. Bij docent Peter van Zonneveld zou ik er later met goed gevolg mondeling tentamen over doen.
De kans om onderweg allerlei interessante plekken te bezoeken lieten we niet onbenut. Na terugkomst maakte ik een verslag van onze ervaringen.
Zo bezochten we de ‘tuinen van Monet’ in Giverny: “Nog vóór de opening stonden we al voor de kassa van het landgoed waar Monet woonde tussen 1883 en 1926. Op vertoon van mijn studentenkaart kreeg ik zonder meer korting. Student-zijn werd hier erkend.
Het was het al snel genieten van de bloemen- en waterpracht in de twee afzonderlijke tuinen, die sinds enige tijd door een tunnel met elkaar verbonden zijn. Vroeger liep er een spoorlijn dwars doorheen. Monet schilderde het ene doek na het andere, maar de treinen bande hij uit.
In die tijd trokken in heel Europa veel schilders het platteland door op zoek naar mooie plekjes in de natuur; Monet trouwens zelf ook, tot in Nederland toe, tot zelfs in Oegstgeest. Maar op latere leeftijd maakte de impressionist een einde aan zijn sociale leven – schilderen deed hij gewoon in zijn eigen tuin. Japan was nog niet zo lang geleden opengebroken door de Amerikaanse commodore Matthew Perry (in 1853) en naar een Japans model liet hij bij zijn huis zo'n prachtige tuin met grote vijver, lotussen en bruggetjes aanleggen. Elke dag weer andere bloemen en andere kleuren”.
Greetje in de tuin van Monet
Monet en Poitiers
Op zoek gingen we bovendien naar de plek waar op 19 september 1356 de zogenaamde ‘bataille du roi’ plaatsvond – in de omgeving van Poitiers. In het verslag van 1998 schreef ik over de zoektocht naar het slagveld uit de Honderdjarige Oorlog (1337-1456) tussen de Fransen en de Engelsen: “De Franse koning Jan de Goede werd ‘op eigen veld’ door zijn tegenstanders, de Engelsen onder leiding van de Black Prince, gevangen genomen en meegenomen naar Londen.
De koning moest worden vrijgekocht. Toen er een behoorlijke som gelds door het Franse volk bijeengebracht werd, mocht Jan zijn gevangenis verlaten en was voorwaardelijk vrij. De rest van de duiten, écus zoals ze toen heetten, bleek echter teveel gevraagd.
Jan, ‘goed’ als hij was, gedroeg zich met riddereer en ging vrijwillig opnieuw in het gevang om daar te overlijden. In die tijd gedroegen de mensen zich nog ‘netjes’.
In 1998 was het geen eenvoudige opgave om de plek te vinden. Maar een lokale Fransman gaf ons nog wat aanwijzingen en weldra stonden we in de zon op DE plek, waar op 19 september 1356 ‘la bataille du roi’ plaatsvond.
Op een bordje lazen we dat een afgezant van de paus erop toezag dat er eerlijk gevochten werd – en niet op zondag de achttiende. Kroniekschrijver Froissart meldde in zijn tekst dat 50.000 Fransen door 8.000 Engelsen in de pan gehakt werden, maar ‘ze hadden dan ook geen geluk gehad’.
Jan de Goede zag het niet meer zitten en gaf als teken van overgave zijn rechterhandschoen aan een ridder van de tegenpartij. Daarmee was de slag afgelopen. Frankrijk was een puinhoop, daar kon in 1358 de opstand van de Jacquerie uitbreken en Filips de Stoute (Philippe le Hardi) aan de opbouw van het Bourgondische Rijk beginnen, het ontstaan van de Nederlanden”.
Auch
Steeds verder trokken we in zuidelijke richting door het land, dat bekend stond om zijn goede wijnen. Op een van de dagen wilden we nog wijn inkopen bij de boeren van Bergerac: “Het was al wat laat geworden. Bovendien was het zondag [19 juli], maar Lucien Roux in Colombier ontving ons persoonlijk in zijn Château de la Verdaugie, zoals op het etiket afgebeeld stond.
Het château bleek in werkelijkheid een schuur te zijn – dat gaf te denken over de benaming van al die châteaus in Bordeaux-streek – maar de wijn, en vooral zijn Monbazillac, ging er bij het proeven al goed in. De flessen werden meegevoerd tot in Rodes.
Na nog een meloen verorberd te hebben, trokken wij dwars door de zonnebloemvelden richting pal zuid. In Cancon zagen wij, op de ‘dag van het paard’, dat dit stadje een pleisterplaats was voor de route naar Santiago de Compostella. En na Villeneuve-sur-Lot en Agen [uitspraak: Ajean] arriveerden we voldaan in ons hotel (Formule I). Op de televisie zagen we in Montauban de nieuwe gele-trui-drager in de tour – Laurent Desbiens”.
De volgende dag zouden we arriveren op de top van de Tourmalet, in het wintersportoord La Mongie. Maar, zoals eerder gezegd, onderweg bekeken we wat we konden: “Op weg naar Auch (zeg: oosj, hoorden we ter plekke) bewonderden we Lectouré, dat mooi op een berg lag.
In Fleurance adverteerde de plaatselijke kruidenier met ‘les prix du Tour’. Dranghekken en politie stonden al klaar voor de doorkomst, later die dag, van de étappe van Montauban naar Pau, die gewonnen zou worden door ‘onze landgenoot’ Leon van Bon (van de Rabobank-ploeg). Langs de weg hingen grote posters van Desbiens (van de Codifis-ploeg, crediet per telefoon), de nieuwe man in het geel.
We waren vroeg genoeg op pad om nog vóór het passeren van de Tour de dranghekken te passeren zodat we Auch als eerste pleisterplaats nog in de ochtend konden bezoeken. Auch, op een heuvel langs de Gers, is een stad met promenades en bomen. Dat was het werk geweest van intendant d’Etigny; uit dank hadden ze vorige eeuw in het centrum een standbeeld voor hem neergezet. Bij de plaatselijke kerk ging een trap de diepte in naar het riviertje.
d’Artagnan in Auch
Halverwege stond de beroemde musketier, die vereeuwigd is door Alexandre Dumas: d’Artagnan. Hier, in deze omgeving was hij geboren en werd hij geëerd. Veel bewoners van Auch zouden waarschijnlijk niet weten, waar hij zijn einde vond – dat was in 1673 bij de belegering van Maastricht, waarbij Le Roi Soleil in hoogsteigen persoon aanwezig was. Zijn omvangrijke dagboeken hielden dan ook abrupt op, nadat hij beschreven had dat de troepen Maastricht naderden.
Misschien nog een tip voor de ideeënbus: na het Pieterpad (van Pieterburen naar Maastricht, of omgekeerd) en de weg naar Santiago de Compostella s’il vous plaît een fiets-, auto- of looproute uitstippelen tussen Auch en Maastricht, de zogenaamde d’Artagnan- of musketiersroute. Succes verzekerd!
Op de terugweg van ijs eten langs de Gers en weer de trap op langs ‘onze’ musketier, toch nog een tour door de kerk, met bezichtiging van de mooi bewerkte donkerhouten koorbanken. Een koorknaap vertelde ons over de ondeugende bisschop die in 1824 bij de zalving van Karel X in Reims niet meer terugkwam en vervangen moest worden. Karel X (1757-1836), het jongste broertje van de in de Revolutie vermoorde Lodewijk XVI, nu in de meeste geschiedenisboeken gezien als een vreemde reactionaire man die zich als een middeleeuwse koning liet zalven, maar hier in katholieke omgeving werd vol innige bewondering over hem gesproken”.
Lourdes, 20 juli 1998
Natuurlijk grepen we de kans aan om een bezoek te brengen aan Lourdes: “We werden op het juiste moment in de juiste stemming gebracht voor een bedevaart naar Lourdes. De borden voor de doortocht van de mondaine Tour, de volgende dag, negeerden wij om via Tarbes de stad binnen te rijden langs het Hotel de St. Bernadette, de Rue de la Grotte en onze auto te parkeren op Parking Paradis tegenover het gelijknamige hotel.
Vanuit de winkeltjes straalden de Mariabeelden ons van alle kanten tegemoet. Een andere winkel had zich volledig toegelegd op de verkoop van priesterkleding en -accessoires. Hotel Madonna leek mij niet vernoemd naar de zangeres van ‘Like a Virgin’(terwijl Madonna’s dochter wél Lourdes heet!), de hotels werden uitgebaat door ze de namen van St. Louis (de koning die tweemaal ter kruistocht ging) en Jeanne d’Arc te geven. Het ziekenhuis heette ‘uiteraard’ Bernadette.
Greetje in het centrum van Lourdes
Wij wandelden in de richting van de grot, waar de veertienjarige molenaarsdochter Bernadette Soubirous (1844-1879) – naar eigen zeggen – een verschijning zag. Het was midden in de winter en koud. Haar vader kon de rekeningen niet meer betalen, omdat stoommachines het werk van de gewone windmolens overnamen.
In Engeland zou de verschijning misschien als een spook uitgelegd zijn, maar in het katholieke Frankrijk van die tijd werd de maagd Maria weldra (h)erkend. In Engeland zou je een spookslot bezichtigen, in Lourdes werden drie kerken boven elkaar gebouwd. Het plein voor de kerken, had zo’n beetje de afmetingen van het Plein van de Hemelse Vrede in Peking, maar omdat de religieuze beleving nogal is afgenomen, was de leegte wat pijnlijk.
Om half drie – zo stond aangekondigd – was er gelegenheid om in groepsverband ter kerke te gaan. Onder wat vaandels stond een handjevol mensen in de zon. In de kerken was het toch druk en er werd goed gebeden, waarbij opvallend was hoe Jezus in beeltenissen afwezig was en Zijn plaats werd ingenomen door het ‘intermediair’ Maria.
In een zijgrot was gelegenheid tot baden. In een brochure werd echter opgeroepen om te biechten in plaats van te baden. Van een Schotse zuster, die om de andere week uit Glasgow over kwam vliegen, vernamen we dat er elke ochtend al zeer vroeg een file ontstaat van liefhebbers, maar véél meer nog liefhebsters.
Als ze op hun brancard – want Lourdes is de stad van brancards, rolstoelen en ziekenverzorgsters – de grot werden binnengereden, ontstond bij menigeen een gevoel van lichte hysterie. Toch die hoop op plotselinge genezing, waar iedereen de lange reis uiteindelijk voor gemaakt had? Kijken naar deze intense beleving van hoop, waar je zelf niet meer in gelooft, bracht mij in verlegenheid.
Boven de grot van Bernadette met het beeld van Maria hingen vijf roestige krukken; ze zagen er uit alsof ze dateerden uit de vorige eeuw, een bewijs dat Lourdes-wonderen niet meer van nu zijn. Vóór het beeld ging een zuster in kostuum met de armen volledig gespreid zitten bidden, en ze hield dat vol zo lang wij aanwezig waren. Het aanraken of kussen van de grotwand gebeurde op een manier zoals in Peking de keizerpoort van de Verboden Stad werd betast. Alsof je er beter van zou kunnen worden, of ergens van genezen?
Uit de beroemde koele bron vulden we een Mariabeeldje en een plastic jerrycan met opdrukken van de kerken, de grot, Maria en Bernadette. En daarna was het vanuit de stilte weer teruglopen langs de schreeuwerige uitbaterswinkels met kitsch, langs Brasserie les Brancardiers (‘met Hollandse koffie’), langs de ‘gebruikelijke’ stoeten zielige maar hoopvolle rolstoelzieken en hun duwers, en langs een poster met een aankondiging voor een bustocht vanuit Lourdes naar de Tour de France, naar de Tourmalet”.
Naar de top van de Tourmalet
hotelreservering per fax bevestigd
Voor Greetje en mij was het al jaren een droom om de Tour de France eens van nabij mee te maken – niet in het begin, als de renners meestal in een paar seconden voorbij zoeven, maar hoog in de bergen, in de hitte, als ze moeten ploeteren om vooruit te komen. Op dat soort plekken wordt de Tour meestal beslist.
Vanuit Oegstgeest had Greetje met een van de hotels in La Mongie gebeld om een kamer te reserveren. Je betaalde meer dan op gewone dagen, maar wat deed het ertoe – een betere plek was bijna niet voor te stellen.
In het verslag van 1998: “Na Luz-St. Saveur begon de 18 kilometer lange klim – twee kilometer omhoog naar top van de Col du Tourmalet. Volgens de borden langs de weg was die in elk geval open, dat wil zeggen dat de pas niet met sneeuw bedekt was. Via bochtige wegen met een stijgingspercentage van tenminste zeven procent ging de weg omhoog.
Greetje had de blik strak op de weg gericht, maar ik kon haar vertellen hoe mooi het was achteruit het dal in te kijken. We zouden de renners vanuit de hoogte van grote afstand mooi omhoog zien klimmen en dan zien (transpi)-zweten in de hete zon.
Na Barèges stond het verkeer ineens volledig stil; bijna iedereen draaide na verloop van tijd weer om of werd door de gendarmerie onverbiddelijk teruggestuurd, omdat de weg ‘fermé’ was. Daar hadden we geen rekening mee gehouden. Een wandeling naar de gendarmes leverde de informatie op dat de Tourmalet vol was: ieder plekje langs de route was bezet en er kon dus niemand meer door.
Gelukkig hadden we een schriftelijk bewijs van onze reservering in hotel Le Pourteilh (La Mongie) bij ons, zodat we als een van de zeer weinigen de route naar de top mochten inslaan.
Omhoog, de Tourmalet op (20 juli 1998)
En daar gingen we dan steil omhoog met boven ons bergtoppen en blauwe lucht. Op alle plekken langs de weg aanmoedigingen voor de coureurs van hun landgenoten of fans. Op de bergwand was de naam van voormalig tourwinnaar Riis uit Denemarken gekalkt, elders stonden Belgen met hun vlag opgesteld. Boven op de top, bij een weerstation, maakte de Franse televisie zich gereed voor de slag van de volgende dag: de etappe over de Aubisque, de Tourmalet, de Aspin, van Pau naar Luchon. Allemaal cols van de eerste categorie en dus goed voor de bolletjestrui, gesponserd door supermarktketen Champion.
La Mongie, driehonderd meter lager en vier kilometer verder, was volgens Greetje een echt Franse wintersportoord, dus niets. Een paar hotels (nu met sterk verhoogde Tourprijzen), een VVV met speeltuin, wat winkels, en voor deze gelegenheid een rondtrekkend orkestje en nog een feesttent voor later op de avond. Gewone mensen wonen niet in zo’n plaats en veel te beleven was er dan ook niet”.
In de mist op 21 juli 1998
op de top van de Tourmalet
“De volgende ochtend was bovendien de blauwe lucht verdwenen. Grauwe wolken zakten zachtjes omlaag en terwijl we in één uur omhoog klauterden naar de top, kwamen we in een brij terecht. Op precies 2117 meter boven de zeespiegel werd een witte streep op de weg geschilderd, onder het Champion-spandoek.
Bij een uitspanning met televisie binnen, installeerden we ons op het terras. We hadden een prachtig uitzicht, voor zover dat er was. Intussen was het zicht zodanig dat we alleen de overkant van de straat nog redelijk konden zien. De (vaste) camera’s van de Franse televisie op 25 meter links en rechts van ons vandaan, werden al snel vage schimmen. Thuis hadden we iedereen verteld dat ze naar ons moesten kijken, want we zouden flink zwaaien, maar hoe moesten we dat doen in het druiperige, mistige vocht?
Een passerende Tourwagen riep in ratelend Frans om dat er wat gekocht kon worden, onder andere een ‘sac banane’. Bij navraag bleken dat heuptasjes te zijn. Op mijn Chinese college van afgelopen jaar werd mij verteld dat een banaan een Chinees is in het buitenland: geel van buiten en wit van binnen. Een banaan is langzamerhand een gevleugeld woord aan het worden. Onze eigen bananenboom werd op Frans Halslaan 67 door buurvrouw Puck Roosen (88) met liefde verzorgd en zou zelfs twee vruchten afwerpen bij thuiskomst!
Greetje kwam met twee knalgele Tour-regenjacks terug en de krant van vandaag, de beroemde Tourkrant L'Équipe met alle standen, rugnummers en winnaars van voorgaande jaren. Achter ons binnen verdrongen de liefhebbers zich voor de televisie.
Wij zagen urenlang van alles voorbijkomen, reclameauto’s van Douwe Egberts (Café du Maison), Champion, La Redoute, Festina (met applaus begroet ondanks de wegens doping verbannen ploeg), de Rabobank, volgauto’s van allerlei omroepen (Radio Tour de France van de NOS met o.a. Sjors Frölich), politie in auto’s en op motoren. En dat alles voor 170 man op fietsen.
In de mist
De komst van de wielrenners bemerkten we via het geluid van een vliegtuig of helikopter boven de wolken waar wij ons in bevonden. Hoe harder het geluid, hoe meer de renners ons naderden. De mensen vanachter de tv kwamen nu naar buiten. Zien konden we niets, maar op de een of andere manier was het toch spannend.
Dit hadden mijn oude vader en opa nog eens moeten meemaken. Die waren zo geïnteresseerd in de Ronde van Frankrijk. In de jaren vijftig, toen we nog even slecht Frans verstonden als nu, renden we elke dag naar schoenmagazijn Smits op de hoek van het Cörversplein in Maastricht om de uitslagen te bekijken en te zien of bijvoorbeeld André Darrigade ons weer eens een prijsje in de krant had bezorgd.
Om even voor drie uur ’s middags kwamen de eerste renners met zo’n 30 kilometer per uur voorbij. Snel naar de rugnummers kijken – het waren geen bekenden. Maar weldra zagen we Jan Ullrich, Koos Moerenhout en Michael Boogerd voorbijfietsen.
Boven op de berg werd van alles aangetrokken: lange handschoenen, plastic jacks, kranten onder het hemd – daarna zouden de coureurs zich door de mist ‘omlaag laten vallen’. Het ging allemaal zo snel dat we Pantani (de winnaar van de Giro en later ook van deze Tour) en gele truidrager Desbiens niet konden ontdekken.
Motoren met camera’s, ploegwagens, achterblijvers en twintig minuten later de bezemwagen achter een laatste eenzame fietser. Die dag zou zeventien uitvallers tellen.
In de dichte mist liepen we terug naar de parkeerplaats, waar onze auto startklaar stond. Van een agent hoorden we dat we ‘maintenant!’ moesten vertrekken, later zou immers de weg weer afgesloten worden.
Koos Moerenhout
En dus lieten we La Mongie meteen in de hoogte en in dikke mist achter. Tien minuten later en een stuk lager was het slechte weer voorbij. In Sainte-Marie-de-Campan was de weg naar het oosten tóch geblokkeerd. Rodes, onze eindbestemming van deze vakantie, zouden we die dag niet meer halen.
We reden nu op ons gemak door Campan, een stadje waar overal levensgrote poppen op stoelen voor de huizen zaten, langs Capvern, St. Laurent, Montréjeau naar de regionale hoofdstad St. Gaudens. In de buurt daarvan, zo hadden we ontdekt, was een hotel met een rooie R uit de Michelin, een goed restaurant met redelijke prijzen. Vanuit de auto reserveerde Greetje telefonisch een kamer. En zo arriveerden wij in Aurignac, bij Le Cerf Blanc, om daar te genieten van een heerlijke vismaaltijd met een fles koele witte Côtes du Languedoc”.
Het was een onvergetelijke belevenis, die dag op de Tourmalet. Jarenlang bleven we erover praten. Plannen om nog eens zo’n etappe samen mee te maken werden echter niet meer gerealiseerd, besefte ik anno 2024, toen ik de tourkaravaan op 13 juli van dit jaar omhoog zag klimmen. Greetje en ik gaven de voorkeur aan andere nog niet betreden paden.
Carcasonne en verder naar Rodes
Greetje en ik waren nog lang niet uitgekeken tijdens onze tocht naar Rodes, in de Pyreneeën – op een steenworp van de grens met Spanje. We kwamen bijvoorbeeld terecht in Carcasonne. “De oude middeleeuwse stad, la cité, kwam weldra in zicht. Boven bleek het letterlijk en figuurlijk een kermis te zijn. Bijna hadden we nog plaats genomen in een dubbeldekker-draaimolen, maar in plaats daarvan maakten we per paardenkoets een gezellige tocht over de wallen tussen de dubbele muren.
Ondertussen werd ons door de dame op de bok nog wat lokale geschiedenis bijgebracht: over de Romeinse vesting, de actie tegen de Languedoc-katharen door Simon de Montfort (1209), de dubbele muren van de heilige Lodewijk (1240), en versterkt door Filips de Stoute. Na het verdrag van de Pyreneeën en de annexatie van Rousillon in 1659 gaf Carcasonne zijn militaire positie als grensstad over aan Perpignan en kwam in verval. Er was zelfs sprake van om de stad te vernielen. Maar toen kwam in de 19e eeuw de bekende Prosper Mérimée, inspecteur général des Monuments historiques, de grote behoeder en opknapper van middeleeuwse ruïnes!
Greetje in Carcasonne
In de cité kon je, zoals dat heet, over de hoofden lopen. Souvenirs waren in uiterst grote hoeveelheden en overal te koop, van kaarten tot (plastic) zwaarden en volledige harnassen, alsof de investering in de oude muren nog terugverdiend moest worden. De romantiek van het toerisme had hier lugubere vormen aangenomen. Carcasonne zou alleen voor ons tweeën toegankelijk geweest moeten zijn, vond ik, maar zo’n zelfde wens hadden de andere bezoekers misschien ook.
Nog even een blik achteruit op de prachtige oude stad, nog een mooie foto maken en dan verder voor het laatste stuk naar Rodes. In Limoux deden we onze laatste boodschappen maar bemerkten niet dat daar een beroemde champagne-achtige wijn vandaan komt. In Couiza waren twee auto’s op elkaar geknald – als gevolg van de champagne?
Via St. Paul-de-Fenouillet, Estagel, de Col de la bataille (welke?) en Ille-sur-Têt arriveerden we, 1999-en-een-halve-kilometer na Oegstgeest bij onze eindbestemming: Rodes”.
Harry Knipschild
16 juli 2024
Clips
* Tourmalet, Tour de France, 1998
- Raadplegingen: 319