105 - Joseph Faye, een Spiritijn uit Senegal (1905-1987)
Op 5 september 2022 zond de publieke omroep een aflevering van ‘Andere Tijden’ uit, getiteld ‘Missie geslaagd?’. Deze keer was het programma gewijd aan de katholieke missie, zoals verkondigd door de Spiritijnen, de Nederlandse vestiging van de congregatie van de Heilige Geest.
Een oude man, Pieter Pubben, werd in beeld gebracht. Hij vertelde dat hij als katholiek jongetje elke zondag naar de kerk ging – met zijn moeder meestal, zelfs door de week. Het trok hem aan. Hij zat op een katholieke school. “De paters die het onderwijs gaven lieten op het einde van de zesde klas opschrijven: wat denk je dat je wil worden. Ik schreef op: ‘priester’”.
Dat werd hij in 1959, en vervolgens missionaris. Het was wél een tijd waarin de geloofsverkondiging ten einde begon te lopen.
Andere Tijden
Verslaggeefster Astrid Sy: “De Spiritijnen, missionarissen, verkondigden het geloof, meer dan een eeuw lang, vooral in Afrika”.
Op tv kon je een katholieke reportage zien uit 1931, waarin gezegd werd: “In de Kameroen, Frans mandaat, boven de evenaar, trekken de gespierde negers hun slanke pirokken in snelle vaart over het water. Een eeuw geleden begonnen de paters van de Heilige Geest in Afrika hun moeizame arbeid. Deze missie der paters van de Heilige Geest telt ongeveer 22 miljoen inwoners, waarvan slechts drie miljoen katholieken. In dit prachtige land, bij die arme mensen in dat droeve heidendom, ontplooien zich thans de rijke vruchten van ons missiewerk. Daar wordt niet vergeefs gearbeid. En er is nog veel te doen”.
Een collega (medebroeder), Frans Timmermans, eveneens in 1959 gewijd, vertelde in 2022 voor de camera. “Ik kwam uit een heel gedegen katholieke familie. Die prachtige muziek en dat liturgische spel fascineerden me. Zo is het begonnen. Ik had een oom, die zat in Angola. Ik had nog twee neven, die werkten daar ook. Die kwamen op vakantie – ‘waarom kom je niet bij ons?’ Ze waren enthousiast over het werk dat ze deden, vertelden daar aardig over. Wij wisten van Afrika helemaal niets. Ik had nog nooit een zwarte gezien”.
Frans Timmermans
Uit de reportage kwam naar voren dat de missionarissen van 1959 en later niet goed meer wisten waarom ze eertijds naar Afrika getrokken waren. Ze zouden niet weten waar de missie voor diende. “Daar had ik wat romantische ideeën over”, zei een van hen nu, op hoge leeftijd, enigszins uitgeblust. “Arme kindjes helpen”. Sommigen van hen waren pas in de Sixties gewijd en de wereld in gezonden.
De secularisatie had zijn intrede gedaan. Het ideaal van bekeren veranderde in het minder fraaie ‘zieltjes winnen’. De oude voormalige missionaris, die deze uitdrukking gebruikte, leek zich te schamen.
De titel ‘Missie geslaagd?’ kon onmogelijk positief beantwoord worden. Dat was wellicht ook niet de bedoeling van de programmamakers. Misschien zelfs het tegenovergestelde – althans zo kwam het af en toe bij mij over.
Nederland was/is in zekere zin zelf een missieland geworden. Bekeerde mannen uit Afrika hadden/hebbben de lege plaats ingenomen in een land waar al decennia nauwelijks of geen roepingen hadden plaats gevonden om het ‘ware geloof’ uit te dragen.
De historici, aan ‘Andere Tijden’ verbonden, maakten er – tot mijn verbazing – geen melding van dat Nederland bijna altijd, in elk geval eeuwenlang, een missieland geweest was. De missie vanuit ons land kwam pas op gang in de loop van de negentiende eeuw en hield na de Tweede Wereldoorlog weer op. De komst van katholieke buitenlanders was dus zo bijzonder niet – vanuit de geschiedenis bekeken. Deze interessante historische context werd niet in beeld gebracht. In het programma werd het katholicisme overigens met weinig respect behandeld, zo voelde ik het.
Terug in de tijd: 1931
In ‘Andere Tijden’ werd met name terug gekeken naar wat je het staartje van het missietijdperk zou kunnen noemen. Stapje voor stapje werd de missie omgezet in wat we nu ontwikkelingshulp noemen. Om echt een beeld te krijgen van hoe het er in de missie aan toeging moet je verder terug.
De Spiritijnen gaven decennia lang een maandblad uit, de Bode van den H. Geest. Via Delpher zijn de tijdschriften in de originele vorm te lezen. In het januari-nummer van 1932, bijvoorbeeld, keek de Franse Spiritijn Maurice Briault terug op een belangrijke gebeurtenis, die kort daarvoor, op 25 oktober 1931, had plaatsgevonden in Parijs: niet zo maar in een kerk maar in de Notre Dame.
Op die dag werden twee jonge mannen priester gewijd. Een van hen had een zwarte huidskleur. Hij was immers afkomstig uit ‘het donkere werelddeel’, zoals werd afgedrukt. Zijn naam: Joseph Faye.
1931 was het jaar dat met een filmpje in ‘Andere Tijden’ zonder toelichting belicht werd.
Spiritijn met kruis in Frans Afrika (1931)
Vader Faye in Senegal
Joseph was afkomstig uit Senegal, in die tijd Frans gebied. In zijn boek Europa’s Koloniale Eeuw (2003), schreef hoogleraar Henk Wesseling (1937-2018): “Senegal was de moederkolonie van Frans West-Afrika. In Dakar stond de zetel van de gouverneur-generaal. De stad ontwikkelde zich tot een belangrijke haven- en handelsstad. De inwoners waren Franse staatsburgers, maar wie dat wilde, kon zijn islamitisch ‘statut personnel’ behouden. Vanaf 1912 konden de Afrikanen het Franse burgerschap verwerven, maar tot de voorwaarden behoorden de dienstplicht en de monogamie. Hiervoor bestond weinig belangstelling”.
Faye was op 22 mei 1895 geboren in Sédhioe aan de Casamanca-rivier. Over diens vader vertelde Briault: “Petrus Faye, een Sererneger, bestuurde als handelsagent een handelskantoor voor rekening van een grote Franse maatschappij. Zijn zaken verplichtten hem ook op andere ankerplaatsen langs de rivier te verblijven”.
Al op jeugdige leeftijd – hij was amper twintig jaar – kwam Petrus in contact met de katholieke kerk, met name de Spiritijn Wintz, ‘een heilig missionaris, die nogal eens vaak een gelukkige aanwinst mee maakte in zijn missiegebied’. Wintz, afkomstig uit de Elzas, was in 1894 op 24-jarige leeftijd in Senegal aangekomen.
Faye senior bekeerde zich en werd een ‘best christen’. Dagelijks woonde hij de heilige mis bij – al ging hij naar het oordeel van de redacteur wel wat weinig ter communie.
Misschien was Petrus wel een uitzondering, bedacht hij. Andere inwoners van Senegal hadden minder ‘plichtsbesef’. Tal van ‘burgers’ deden uit ijdelheid en zelfgenoegzaamheid mee aan vrijdenkerij. Veel Europese kolonisten deden alleen maar zaken. Muzelmannen (moslims) waren volgens hem verwaand en verslaafd aan ondeugden.
Briault: “In dat rumoerige Senegal kwamen al die contrasten in botsing en verdragen elkaar, men weet niet hoe”.
Moeder Faye
De familie van de echtgenote van Petrus was al eerder tot het katholieke geloof overgegaan. De grootvader van Joseph, Lamine Ndiaye, was een ‘Wolof-neger’. “Ofschoon men hem niet noemde met een voornaam uit onze heiligenlijsten, was hij toch een oprecht christen. In zijn tijd was hij een der voornaamste piloten op de Casamanca-rivier. De zware schepen van de handelsmaatschappijen geleidde hij tot Ziguinchor (dicht bij zee). Op het einde van zijn leven beroemde hij er zich met recht op dat hij er nooit een vast had laten lopen”.
De echtgenote van Petrus heette Marie Ndiaye, een ‘Diola-negerin’. “Zij deed voor haar man niet onder in godsdienstige getrouwheid en oprechtheid van geweten”. Het sprekendste bewijs daarvan, wederom volgens de auteur, lag in de elf kinderen die zij ter wereld had gebracht. Op één na bleven ze in leven: drie jongens en zeven meisjes.
De kinderen werden natuurlijk katholiek opgevoed. De oudste dochter, geboren in 1897, trad als zuster toe tot een ‘congregatie voor inlandse meisjes’, gesticht door Aloyse Kobès (1820-1872). “Zij draagt de naam ‘Genoveva’” (een Franse heilige).
Ten tijde van de priesterwijding van Joseph, in 1931, was de jongste zoon, Pierre Eduard, student op een kleinseminarie – in Popenguine, Senegal, niet ver van Dakar, hoofdstad van de Franse kolonie.
De familie van de nieuwe priester was sterk verbonden met het heersende (Franse) gezag. “Haasten wij ons erbij te voegen, dat in Afrika zulke families niet overal of altijd te vinden zijn”.
Bekeringen in Frans Afrika
Briault wilde duidelijk maken hoe het toeging met de bekeringen in Frans Afrika. Volgens hem kon het in het begin wel eens snel gaan. Dat was in 1931 bijvoorbeeld het geval in Yaoendee (Kameroen), sinds korte tijd eveneens Frans territorium.
Zo’n eerste bekeringsgolf onder de ‘ongelovigen’ stelde in de praktijk niet altijd veel voor, wist hij. “De prediking van het evangelie veroorzaakt in het begin soms een tamelijk grote bekeringsbeweging, vaak massaal en met hele rassen tegelijk. Maar heel dikwijls wordt die eerste opwelling gevolgd door een periode van teruguitgang, waar het nieuwe zijn aantrekkelijkheid verliest. Wij krijgen dan een stalen tijdperk, dat door zijn opvolging op een gouden, daaraan altijd een poëtisch tintje geeft”.
Het verleden werd vaak mooier gemaakt dan het was. “Het is het lot van het dierbare verleden, al te gemakkelijk gehuld te worden in kleuren, die bewondering afdwingen”.
Er ontstond een ‘massa van gelovigen’. Het geloof was nog wel ‘oprecht’ maar ook ‘ingedut’.
Na de eerste golf kwam er meestal wel een tijdperk van ‘heropleving’, was in de Bode van den H. Geest te lezen. “Midden tussen de grote massa van gelovigen, wier geloof nog wel oprecht is, maar ingedut, vormt zich een elite van getrouwere christenen, van christenen die met meer moed bezield zijn en meer vatbaar zijn voor zedelijke en sociale vooruitgang.
Dan treffen we huisvaders en huismoeders, die in alles als voorbeeld kunnen gelden, dan treft men bekeerlingen, wier leven met de gewoonte der boetedoeningen doortrokken is, vrijwillige catechisten, die een en al toewijding zijn, zelateurs, voorgangers en partijgenoten, die altijd klaar staan.
Een gemeenschappelijke band houdt hen samen. Allen zijn zij eerzaam in hun leven en doen eer aan hun geloof.
Die tweede bekering lijkt op een reflex-beweging. Als zij al geen grote cijfers kent, is zij daartegenover bij uitstek kwalitatief. Op die hoekstenen van beproefde degelijkheid steunt de christenheid. U kunt het roekeloos noemen, voorwaarden te stellen aan de roepstem Gods. Toch hebben in die tweede grondlaag van een verchristelijkte gemeenschap roepingen tot het priesterschap en kloosterleven het meeste kans van slagen”.
Joseph Faye
In zulk een midden was Joseph geboren, schreef Briault. Maar zich ontplooien in de juiste richting (tot priester dus) ging niet helemaal vanzelf. Vanwege het werk van zijn vader was de familie verhuisd naar Carabane, opnieuw aan de Casamanca.
Er was geen katholieke opleiding voorhanden. Directeur van de enige school daar was een moslim. De school, opgezet door de overheid, heette ‘neutraal’ te zijn, maar was dat niet. “Gelukkig was het kind te klein om een invloed te ondergaan, die noodlottig had kunnen zijn”.
Volgens de schrijver van het artikel stuurde zijn ouders hem, toen hij tien jaar geworden was, naar St. Joseph van Ngazobil, ‘een flinke missiepost’ op de weg naar Dakar. “Hij trof daar de beste leermeesters”.
Boy
Een jeugdige Franse missionaris, Le Douaron, kon de hulp van het jongetje wel gebruiken. Hij maakte hem tot zijn ‘boy’.
Briault: “De kleine boy in een missie is een zorgzame en zindelijke jongen. Hij onderhoudt zo’n beetje de kamer van de pater. Gewoonlijk is dat heel eenvoudig. Hij doet bovendien boodschappen en verricht kleine karweitjes.
Er zijn missionarissen, die niet meer buiten hun boy kunnen en die zelfs op vakantie in Europa er last van hebben, dat hij niet bij hen is. De boy kent de gewoonten van zijn meester, zijn voorkeur, vaak ook zijn zwakheden en kleine gewoontes, waaraan hij vasthoudt en handelt daarmee in overeenstemming.
Wordt de pater ziek, dan is de boy een onvergelijkelijk ziekenoppasser, vol toewijding en niets is aandoenlijker dan die knaap stilletjes te zien schreien, als het ziektegeval in ernst toeneemt”.
Er was dus vaak een sterke band tussen een Europese missionaris en zijn boy. “Van zijn kant kent de pater het kind ook zeer goed. Hij kent zijn grillen, zijn afkeer, zijn goede hoedanigheden en aan dat alles tegelijk tracht de missionaris zijn kunst van opvoeder ten goede te doen komen”.
Opleiding in Frankrijk
Als nieuwsgierige boy kon je verder komen in het leven. Van de intimiteit met zijn pater kon hij gebruik maken om ontelbare vragen te stellen. De auteur vergeleek het proces met hoe het toeging in een Europees gezin. “Vaak toont hij zich, zoals hij is, door die kinderlijke en onverwachte waaroms”.
Het was een eerste stap naar het hogere, het priesterschap. “Bijna al onze inlandse priesters zijn boy geweest bij de een of ander van ons. Ik geloof dat zij daarom priester geworden zijn”.
Faye junior maakte op zo’n manier carrière. “Zo ging het ook met pater Le Douaron en de jeugdige Joseph. De pater werd voortdurend gefolterd door misvormende reumatiek. Hij had de trouwe hulp van de jongen nodig. Beter dan wie ook wist hij zijn goede hulp te waarderen”.
De jongen met de donkere huidskleur viel op, met name toen hij belangstelling toonde om Latijn te leren. “De pater stelde hem voor aan Mgr. Le Hunsec, de bisschop van Dakar. De knaap kwam naar Frankrijk – naar ons missiehuis van Alex in de Dauphiné”.
Een katholieke opleiding bij de Spiritijnen was nog geen garantie voor succes. “Er is enig gevaar bij, zo maar kinderen uit de koloniën in andere landen over te planten. Allereerst kan niet iedereen wennen aan een ander klimaat. Men moet ook genoegen nemen met de eisen van een andere beschaving. Dat eist heel veel buigzaamheid van de knaap. Het lukt niet altijd. Het is meer dan één ontwikkelde inlander overkomen dat hij zeer ingenomen was met zichzelf, buiten de schijven ging en daardoor alle deuren gesloten zag”.
Een lange proeftijd van humaniora moest uitwijzen of een jongen uit Senegal de achting en het vertrouwen van professoren en directeuren wist te behouden. Hij moest zich van alles laten zeggen door mannen die het konden weten.
Joseph viel niet uit de boot. Na zijn studententijd werd hij met succes novice van Orly, filosoof van Mortain en subdiaken van Chevilly. Hij kreeg niets cadeau. “Als wij willen dat onze inlandse priesters nederig blijven en op hun plaats blijven, dan willen wij daarmee niet zeggen dat hun ontwikkeling van minder gehalte kan zijn. Integendeel”.
Priesterwijding in 1931
Joseph Faye, 36 jaar oud, maakte in 1931 de grote koloniale tentoonstelling in Parijs mee, van 6 mei tot 6 november. Miljoenen mensen reisden naar de Franse hoofdstad. Onder hen niet alleen gewoon publiek, maar ook diplomaten en vertegenwoordigers van regeringen.
“In de zalen der koloniën krijgt men een indruk wat het handjevol Fransen gepresteerd heeft in dit reusachtige gebied. Mauritanië, Senegal, Guinea, de Ivoorkust en Dahomey tonen ons de voortbrengselen van het land”, tekende journalist Robert Briel onlangs op uit de reisverslagen van zijn vader.
Ook de katholieke kerk maakte van de gelegenheid gebruik om op de trom te slaan. Heel wat hoogwaardigheidsbekleders waren paraat. Onder hen Jean Verdier (1864-1940), die twee jaar eerder, in 1929, door paus Pius XI benoemd was tot aartsbisschop van Parijs en kardinaal. Sinds 1923 was hij al ere-kanunnik van de Notre Dame.
Jean Verdier
Verdier was het die op 25 oktober 1931 in ‘zijn’ Notre Dame de priesterwijding toediende aan twee diakens, een blanke en een zwarte. Hij deed dat in het gezelschap van onder meer Mgr. Alfred Baudrillart (1859-1942, lid van de Académie française), Mgr. André Boucher (1879-1937, hoofd van de Voortplanting des Geloofs, Propagation de la foi) en ‘vele missie-oversten van Afrika en de Antillen’. “Naast de neger Diagne, onder-staatssecretaris van het ministerie van koloniën, woonden vele zwarten van Togo, Senegambië en de Congo de verheven plechtigheid bij”. Joseph was de ‘uitverkorene van het donkere werelddeel’.
De Spiritijn sprak van een ‘waarachtige bekroning van de internationale koloniale tentoonstelling’. “Bij het dank-lof in Mont-Martre waren vele leden van de in Parijs gevestigde missiegenootschappen aanwezig”.
Tijdens een toast verklaarde Faye: “Ik richt mij tot Onze Meester Jezus Christus, ten einde Hem te bedanken voor de grote gunst, die Hij mij schenkt, om me te doen delen in Zijn verheven priesterambt en om voor de toedeling van die geheel onverdiende gave juist de dag gekozen te hebben, waarop wij Zijn koningschap vieren”.
De op het hoogste Franse niveau gewijde priester had de ‘godsvrucht van zijn volk zien ontplooien’. In juli 1932 stapte Faye op de boot naar Afrika. Op 31 mei 1939 werd hij benoemd tot prefect van Ziguinchor in wat nog een Franse kolonie was. In 1987 overleed de in Sédhiou geboren Senegalees.
Laatste Nederlandse Spiritijnen?
Harry Knipschild
22 september 2022
- Raadplegingen: 2644