22 - Imamura Hitoshi verovert Java in 1942
Als je als (aankomend) historicus onderzoek doet loop je vaak aan tegen onverwachte bronnen. Zo kreeg ik een boek (uit 1986) in handen met een selectie uit de (in het Engels vertaalde) memoires van Japanse militairen die direct betrokken waren bij de verovering en bezetting van Nederlands-Indië.
De geschiedenis van Indië, had ik eens geleerd, bekeek je vanuit Nederlands perspectief. Nederlanders waren als kooplieden naar de oost gegaan en kregen het daar stapje voor stapje steeds meer voor het zeggen. Totdat de Japanners eind 1941 zonder waarschuwing de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaii aanvielen en in extreem korte tijd grote gebieden in Azië wisten te veroveren. Zelfs het Britse Singapore redde het niet. In Indië was ook Nederland machteloos tegen de Jappen die grof geweld gebruikten en onze landgenoten opsloten in kampen, waarbij velen het leven lieten (of gedwongen werden om als slaven aan de Birma-spoorlijn mee te arbeiden).
In 2011 bezochten Greetje en ik in Fredricksburg (Texas) een gigantisch nieuw museum dat gewijd was aan de oorlog in Oost-Azië. We ontmoetten er een bezoeker die Pearl Harbor zeventig jaar eerder overleefd had. De inrichting was overweldigend – niet voor niets was je entreebewijs meer dan een dag geldig. Maar ondanks de grote hoeveelheid documentatie was er één ding dat ontbrak: de oorlog vanuit Japans perspectief. Mijns inziens was dat een misser.
Achtergrond
Imamura
Hoe interessant was het te ontdekken dat sommige hoge Japanse militairen zelf een en ander hadden vastgelegd. Uit historisch oogpunt mogen we ons gelukkig prijzen dat bijvoorbeeld Imamura Hitoshi (1886-1968) tijdens de tribunalen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog niet ter dood veroordeeld werd en zo in de gelegenheid was zijn memoires te schrijven.
Na een carrière in de diplomatieke dienst en het Japanse leger (o.a. in Londen, Duitsland, Italië, Brits-Indië en China) zou Imamura op het hoogste militaire niveau worden ingezet. Volgens de vertalers en inleiders van het boek, de historici Anthony Reid en Oki Akira, was de militair het eens met de gewelddadige expansie van Japan in de twintigste eeuw. “His memoirs reveal a belief that Japan had been driven ineluctably to invade China by Anglo-American obstructionism over Japan’s basic need for markets and materials”.
Na het bloedbad van Nanking (1937) had Imamura evenwel ook twijfels, vooral door de houding van de bevolking. “He began to doubt the legitimacy of the China operation as he witnessed the determination of the Chinese, including women volunteers, to resist”.
Nog vóór de aanval op Pearl Harbor wist Imamura Hitoshi wat er ging gebeuren. Als hoogste militair, commandant van het zestiende Japanse leger, kreeg hij opdracht om Nederlands-Indië te veroveren.
De landing op Java
Op de avond van 28 februari 1942, aldus Reid, bereikte Imamura per schip de kust in het noordwesten van Java. De landing verliep niet soepel. Op het allerlaatste moment vond er nog een gevecht op zee plaats. De Japanse invasievloot kwam in botsing met twee Britse oorlogsschepen die door Straat Soenda naar veiliger wateren wilden vluchten. Tijdens het vuurgevecht werd het schip, waarop de commandant zich bevond, door een Britse torpedo tot zinken gebracht. Er zat voor hem niets anders op, legde hij later vast, dan in zee te springen en zwemmend de kust van Java te bereiken.
Op 1 maart 1942 (precies twee jaar vóór mijn geboortedag) moesten honderden Japanse soldaten twee uur lang naakt in zee zwemmen. Eenmaal aan land gekomen op de noordwest-punt van Java kregen ze nieuwe kleren (uniformen) van de bemanning van een Japans vrachtschip dat ongeschonden uit de strijd gekomen was. Wapens en communicatie-apparatuur waren echter niet meteen voorhanden.
De commandant en andere militairen waren gedwongen zich voorlopig lopend en ongewapend oostelijk te begeven in de richting van Batavia, de hoofdstad van Nederlands-Indië.
Eerste nacht
Imamura: “Zolang ik niet over radio-apparatuur kon beschikken, was ik niet op de hoogte van de toestand elders. Een gedeelte van de troepen, hoorde ik ’s avonds, bevond zich niet ver van Serang op een kilometer of zestien van de plek waar ik terecht gekomen was. Vanwege gebrek aan radio-communicatie kon ik geen bevelen geven.
We kampeerden die nacht in een kokosnoot-plantage. Gewikkeld in een deken bracht ik de nacht door op de piepkleine vloer van een boerenhut. Omdat ik de nacht ervoor niet geslapen had en twee uur had moeten zwemmen viel ik als een blok in slaap.
De volgende ochtend dronk ik voor het eerst in mijn leven uit een kokosnoot. Een soldaat had er een gaatje in gemaakt. Voor ontbijt was er niets anders dan droog brood”.
Oostwaarts
Voorlopig moest er nog gelopen worden richting Serang, de plek van het voorlopige hoofdkwartier. “De Nederlanders hadden er goede wegen aangelegd. Driehonderd jaar lang hadden ze de bevolking gedwongen die wegen aan te leggen, zodat er zelfs auto’s over konden rijden.
Aan beide kanten van de weg, en ook in het midden, waren tamarinde-bomen geplant zodat er volop schaduw was. Sommige bomen werden als telegraafpalen gebruikt. Maar de geallieerden, behalve de Nederlanders ook Amerikanen, Britten en Australiërs, hadden de telegraafpalen opgeblazen. Als gevolg daarvan konden auto’s en paarden er niet door. Alle stafofficieren, en ik ook, waren dus gedwongen te lopen. We liepen niet harder dan één kilometer per uur”.
Goed kontakt met de bevolking
Tijdens de ‘opmars’ kwam Imamura in aanraking met de plaatselijke Indische bevolking. “Tot onze verrassing kwamen de inlanders aanrennen met lange messen in hun handen. Die messen droegen ze niet om ons aan te vallen. Zodra ze bij de weg waren begonnen ze takken en bomen te verwijderen. Honderden mensen zorgden ervoor dat de doorgang vrijgemaakt werd”. (Vanzelfsprekend maakte Imamura geen melding van dat deel van de bevolking dat de Japanners niet kwam helpen).
Imamura was verheugd over deze vorm van hulp. De bevolking van Java nam immers een andere houding aan dan de Chinezen een paar jaar eerder. Maar tegelijk vroeg hij zich bezorgd af of hij heel Java, meer dan duizend kilometer lang, op een soortgelijke manier zou aantreffen.
Na een wandeling van drie uur, waarbij ze drie kilometer hadden afgelegd, pauseerden de top-militairen. Opnieuw was er contact met de Indische bevolking, oud en jong, maar nauwelijks vrouwen, die om hen heen kwam staan. “Ze brachten kokosnoten, bananen en papayas naar de Japanners. Japanse soldaten deelden sigaretten, droog brood en chocola uit”. De militairen werden meteen met ‘tuan’ (meester) aangesproken.
Imamura wordt toegejuicht (1942)
De Japanners waren enigszins voorbereid op zo’n ontmoeting. Ze hadden kleine woordenboekjes bij zich en bedienden zich verder van gebarentaal. Imamura was positief gestemd. Aan stafchef Okazaki zei hij: “We hebben de slag al gewonnen omdat zelfs de bevolking in dit vijandelijk gebied hulp aanbiedt en ons verwelkomt”.
Een oude man liet hem weten, noteerde hij: “Al honderden jaren zijn er voorspellingen dat mensen van hetzelfde ras ooit de vrijheid van Indonesië komen herstellen. Uw taal is anders, maar u ziet er uit zoals wij, meester”.
Imamuri liet via een tolk antwoorden: “Sommige voorouders van de Japanners kwamen in boten vanaf deze eilanden. Wij zijn broeders. We vechten tegen de Nederlanders, zodat u uw vrijheid terugkrijgt”.
De man gaf Imamuri tevens informatie over de opgeblazen bomen, die als telegraafpalen gediend hadden. De explosieven waren door de Nederlanders aangebracht, maar de bevolking moest die tot ontsteking brengen. Na korte tijd trokken de Nederlandse troepen weg, in de veronderstelling dat de bevolking netjes deed wat was opgedragen. Dat was niet het geval. Na hun vertrek werden er geen telegraafpalen meer tot ontploffing gebracht.
Klein Japans leger
In zijn memoires benadrukte Imamuri keer op keer dat het Japanse invasieleger niet verschrikkelijk veel voorstelde. Zijn militairen beschikten evenwel over een grote vechtlust. Na drie dagen stond een Japanse troepenmacht van slechts drieduizend man in Buitenzorg (het huidige Bogor) tegenover zevenduizend Australiërs, die daar op Java gelegerd zouden zijn.
De Japanners wisten dan ook niet meteen toe te slaan. Buitenzorg, twintig kilometer ten zuiden van Batavia, was een belangrijke plek, legde Imamura uit. De gouverneur van Nederlands-Indië had er zijn paleis.
Maar twee dagen later, op 5 maart, hadden de Japanners de ‘vijandelijke’ troepen weten te verdrijven, werd aan Imamura gemeld door Maruyama, die de leiding had over de tweede divisie. De Australiërs trokken zich terug in de richting van Bandoeng en werden achterna gezeten.
Op die dag, 5 maart 1942 dus, had de oppercommandant van het zestiende leger eindelijk weer de beschikking over radio-apparatuur. Die was voor hem overgevlogen uit het door Japan bezette Singapore. In de dagen ervoor was hij enigszins op de hoogte gehouden door middel van cylinders die vanuit vliegtuigen naar beneden gegooid waren.
Dicht bij Batavia
Als je de memoires van Imamura leest (in de vertaling van Reid) lijkt het alsof de commandant zich steeds makkelijker kon verplaatsen. Zo te lezen werd hem en de langs de noordkust oprukkende Japanse troepen sowieso betrekkelijk weinig in de weg gelegd door Nederlandse soldaten. Op 6 maart al lag Batavia helemaal open.
Imamura besloot de stad echter nog niet met zijn troepen binnen te trekken. Wel stuurde hij er een propaganda-afdeling heen. Blijkbaar was hij er op uit de Indiërs aan zijn kant te houden en voor de Japanners te winnen. Het Japanse leger bleef dus voorlopig buiten de Indische hoofdstad.
Mede dankzij het herstelde radio-contact was Imamura nu op de hoogte van de toestand elders. Soerakarta en Yogyakarta, de ‘koninklijke hoofdsteden’ waren al enkele dagen bezet. De tsuchihashi-divisie was met succes aan land gekomen en inmiddels op weg naar Soerabaya in het oosten van het eiland. Het was de Japanners bovendien gelukt het militaire vliegveld Kalijati (bij Bandoeng) over te nemen van de geallieerde troepen. Vanaf dat moment beheerste Japan het luchtruim van Java.
Imamura: “Mijn troepen hadden hun plicht gedaan en uitgevoerd wat tevoren goed was afgesproken. Het in zee belanden van de radio- en telegraaf-apparatuur had ons geen parten gespeeld. Het succes was bovendien te danken aan de verantwoorde houding en harde vechten van de Japanse militairen en de medewerking van vijftig miljoen Indonesiërs die anti-Nederlandse en pro-Japanse gevoelens aan de dag legden”, bedacht hij op 5 maart in zijn tijdelijke hoofdkwartier, het stadhuis van Serang (honderd kilometer ten westen van Batavia).
Bandoeng
Shoji
Volgens Imamura concentreerden de gevechten zich in en rond Bandoeng. Op die plek had de commandant een van zijn vertrouwelingen ingezet: kolonel Toshinari Shoji, die kort daarvoor het vliegveld had weten in te nemen.
“Wij waren beiden geboren in Sendai [ruim 300 kilometer ten noorden van Tokio]. Ik zorgde ervoor dat hij een Spartaanse training kreeg. Hij leek me in eerste instantie te vriendelijk, te zacht. Maar tijdens ons optreden in het zuiden van China (de provincie Guangdong) merkte ik dat zijn ondergeschikten voor hem door het vuur gingen.
In China wist hij een belangrijke overwinning te behalen in gevechten met de troepen van Chiang Kaishek. Daardoor kreeg ik steeds meer vertrouwen in hem”.
Bij Bandoeng had Shoji zich buitengewoon dapper gedragen. Hij voerde er niet meer dan tweeduizend soldaten aan tegenover vijftigduizend geallieerden, Nederlanders, Britten en Australiërs, die bovendien voorzien waren van tientallen tanks. Shoji was er in geslaagd een grote aanval af te slaan, door – met groot verlies – een tegenaanval op te zetten. Daarbij had hij steun gekregen vanuit de lucht.
Shoji vroeg zijn hoogste baas en stadgenoot toestemming om verder te gaan.
Imamura besloot de Japanse aanval op Bandoeng te concentreren. Shoji moest nog even wachten totdat versterkingen onder leiding van Maruyama waren gearriveerd.
Zelf verhuisde de opperbevelhebber zijn hoofdkwartier van Serang naar een voorstad van Batavia, waar het rustig was. In de voormalige Nederlandse barakken was bovendien elektriciteit. Na aankomst op 7 maart nam hij echter geen risico: ’s nachts sliep hij in zijn uniform, paraat om, zo nodig, direct in actie te komen.
Imamura was dus meteen decent toen hij kort na middernacht uit zijn slaap gehaald werd. Op zijn polshorloge zag hij dat het half één was. In een telegram dat hem overhandigd werd las hij een belangrijk bericht van kolonel Sjohi. “De opperbevelhebber van de geallieerde strijdmacht in Nederlands Oost-Indië, luitenant-generaal Ter Poorten, stelde vanmiddag voor de vijandigheden te beëindigen. Wij verwachten een onmiddellijk antwoord. Hoe moeten we reageren?”
Verkeerde inschatting van Nederland?
Imamura was verbaasd, legde hij vast in zijn memoires. Waarom wilde zijn vijand de strijd zo snel opgeven? Die had (volgens zijn inlichtingen) maar liefst 50.000 soldaten in Bandoeng en omgeving, terwijl het totale Japanse leger, dat op diverse plaatsen op Java geland was, uit niet meer dan 40.000 man bestond, waarvan niet veel meer dan de helft bezig was naar Bandoeng op te trekken.
“Ik vermoedde dat de vijand er door middel van dat voorstel achter wilde komen wat de omvang van de Japanse troepenmacht was”. Misschien kwam dat wel door het agressieve optreden van kolonel Shoji met niet meer dan een paar duizend Japanse soldaten. “Met dat voor ogen gaf ik opdracht zoveel mogelijk te verhullen hoe klein ons leger in werkelijkheid was. Later kwam ik er achter dat de vijand ervan overtuigd was dat ons leger uit 200.000 man bestond. De troepenmacht van Shoji (tweeduizend) hadden ze op 100.000 ingeschat”.
De inzet van zijn stadgenoot had een overweldigende indruk gemaakt, met grote consequenties voor het vervolg van de gebeurtenissen op Java, als je Imamura mag geloven. Die indruk werd nog versterkt toen slechts 500 soldaten doorvochten omdat de opdracht van Imamura om even te wachten met verder aan te vallen hen niet bereikt had. Ze vochten zelfs door toen ze in de gaten kregen dat dat niet meer de bedoeling was.
Onderweg
Afgesproken werd om de Nederlandse leiders op het door Japan ingenomen militaire vliegveld te ontmoeten.
Als het aan Imamura lag had hij zich vanuit de voormalige Nederlandse barakken bij Batavia meteen laten verplaatsen naar de plek van de onderhandelingen. Om drie uur in de nacht moest de commandant echter vaststellen dat zijn helpers aan het ontbijten waren en de lunch voorbereid moest worden. “Ik moest nog drie uur lang mijn ongeduld bedwingen. Pas om zes uur konden we eindelijk vertrekken”.
Per auto op weg naar het vliegveld in zuidoostelijke richting kon Imamura bij Kurakan (nu Karawang) niet verder omdat een 150 meter lange ijzeren brug over de Citarum opgeblazen was. Genietroepen waren bezig er een houten noodbrug aan te leggen. Er zat voor hem niets anders op dan er te voet overheen te gaan en dan een andere auto te lenen, schreef hij.
Terwijl de commandant wachtte op een auto werd hij benaderd door Chinese winkeliers die bij hem kwamen klagen dat ze in de chaos van de inval door de bevolking van hun spullen beroofd waren. Of het Japanse leger kon helpen die terug te bezorgen.
Imamura vond dat hij moest reageren. “Zoals u kunt zien vechten wij nu tegen de Nederlanders. We hebben geen tijd om ons met diefstallen bezig te houden. De oorlog zal niet lang meer duren. Zodra we die gewonnen hebben zal er bevel gegeven worden de spullen terug te bezorgen. Als u zich bedreigd voelt, meldt u dan bij de Japanners. Die zullen u zeker beschermen”.
Imamura viel tijdens zijn tocht op dat alle huizen, die vernield waren, woningen van Chinezen waren.
Vergezeld door andere hoge Japanse militairen stapte Imamura om 1 uur ’s middags in een nieuwe auto (‘met een inlander achter het stuur’) om anderhalf uur later bij het militaire vliegveld te arriveren.
De ontmoeting
De Nederlanders arriveerden kort voor twee uur in de middag op het door de Japanners ingenomen vliegveld, waar ze moesten wachten totdat Imamura hen ontving. “Het waren de gouverneur-generaal, Tjarda van Starkenborgh Stachouwer; luitenant-generaal Ter Poorten, commandant van de geallieerde strijdkrachten op Java; de commandant van de vesting Bandoeng; de secretaris van de gouverneur-generaal en een tolk (hij had op de Nederlandse ambassade in Tokio gewerkt en beheerste de Japanse taal goed. Maar zijn kennis van het Japans was veel minder dan het Nederlands van diplomaat Miyoshi).
Over de ontmoetingsruimte schreef de Japanner nauwgezet: “De kamer was 5,4 meter breed en 7,2 meter lang, met een tafel van anderhalf bij 3,5 meter in het midden. De stoelen waren zodanig neergezet dat de Japanners bij binnenkomst aan de rechterkant van de tafel zouden zitten en de Nederlanders aan de linkerkant. De tolken zaten tegenover elkaar aan de smalle kant van de tafel. Wij waren met tien man aanwezig – ik zat in het midden”.
Naar eigen zeggen opende hij de bijeenkomst in het Japans. “Ik ben luitenant-generaal Imamura, commandant van de Japanse operatie in Nederlands Oost-Indië”. Aan de tolk van de Nederlanders vroeg hij zijn status uit te leggen en de namen en functies van zijn landgenoten aan te geven. Vervolgens liet Imamura door zijn tolk hetzelfde doen.
De onderhandelingen: wie de macht heeft bij de Nederlanders
Hein ter Poorten (links) tijdens de ‘onderhandelingen’
Aan Ter Poorten vroeg hij te bevestigen dat deze een dag eerder een afgezant had gestuurd met de mededeling dat de Nederlanders de vijandelijkheden wilden opschorten. Toen hij daarop een bevestigend antwoord kreeg legde hij hem voor: “Was dat omdat u dacht niet in staat te zijn door te gaan met oorlog te voeren?”
Ter Poorten: “Ik wilde de verschrikkingen van de oorlog niet langer laten voortduren”.
Vervolgens richtte de Japanse commandant zich tot de Nederlandse gouverneur-generaal: “Accepteert u een onvoorwaardelijke overgave?”
Zover ging Tjarda niet, liet hij weten.
“Als u geen onvoorwaardelijke overgave accepteert, waarom bent u dan hier gekomen?”
Toen de gouverneur-generaal vertelde dat hij aanwezig was om te praten over het bestuur over Nederlands-Indië, kreeg hij te horen: “Wij, het Japanse leger, zijn hier niet heen gestuurd om Nederlands-Indië te besturen maar om alle Nederlandse strijdkrachten uit te schakelen”.
Waarom hadden de Nederlanders om een staakt het vuren gevraagd kreeg Tjarda te horen.
Opnieuw maakte de hoogste bestuurder in Indië duidelijk: “Ik ben niet van plan een onvoorwaardelijke overgave te accepteren. Ik ben hier gekomen omdat dat commandant van het Nederlands Oost-Indische leger me liet weten dat de commandant van de Japanners wilde dat ik kwam”.
Dat schoot Imamura blijkbaar in het verkeerde keelgat. Wie had het voor het zeggen? “Als u niet de bedoeling had om een staakt het vuren te accepteren, waarom hebt u het voorstel van uw commandant dan niet tegengehouden? Ik begrijp dat de gouverneur-generaal volgens de Nederlandse grondwet het hoogste gezag heeft en verantwoordelijk is voor het leger”.
Tjarda, volgens Imamura: “Vóór de oorlog was dat zo. Het is echter overgedragen aan de Britse generaal Wavell vanaf het moment dat deze op Java arriveerde. Zo zijn de geallieerde strijdkrachten het overeen gekomen”.
Imamura wendde zich maar tot de Nederlander met de hoogste militaire macht. Ter Poorten ging echter niet verder dan te stellen dat hij slechts een einde wilde maken aan de vijandelijkheden in Bandoeng. Bovendien bekende de luitenant-generaal dat hij op de plaats waar zijn hoofdkwartier zich bevond geen communicatie meer had met elders.
Met die opmerking nam de Japanner geen genoegen. “Japanse radio-ontvangers op dit vliegveld hebben de communicatie tussen allerlei legereenheden onderschept, ook – hedenochtend – die in Bandoeng. Het moet derhalve mogelijk zijn om voor heel Nederlands-Indië opdracht te geven te stoppen met vechten. Wij eisen de totale overgave van het Nederlands-Indische leger”.
Twee mogelijkheden
Toen de Nederlanders elkaar aankeken zonder onmiddellijk een antwoord te willen geven, vond Imamura, zo is in de vertaalde memoires te lezen, dat de tijd gekomen was om tot daden over te gaan. Aan zijn Nederlandse gehoor maakte hij zonder omhaal duidelijk: “U hebt twee mogelijkheden – onvoorwaardelijke overgave of doorvechten”.
De Japanner begon nu hoog spel te spelen. “Toen u naar het vliegveld kwam rijden hebt u tientallen Japanse bommenwerpers gezien, volgeladen met bommen en klaar om het luchtruim in te gaan. Als u zonder de overgave te accepteren teruggaat naar Bandoeng zullen we uw veiligheid waarborgen tot de voorste Japanse linies. Maar onmiddellijk daarna zal ik bevel geven te bombarderen,
Ik geef u tien minuten om het te overdenken. Maak uw keuze”.
De Japanners trokken zich terug in een andere kamer.
Imamura: “Tien minuten later gingen we terug. Ik vroeg de gouverneur-generaal en de commandant wat ze besloten hadden.
De overgave
Terneergeslagen zei de commandant: ‘We denken dat het geen zin heeft ons nog langer te verzetten’”.
Tjarda formuleerde zijn standpunt met: “Ik ben bereid de koningin [Wilhelmina in Londen] toestemming te vragen voor de overgave. Deze bijeenkomst heeft voor mij echter geen zin meer omdat het alleen nog maar gaat om militaire zaken. Ik wil deze kamer verlaten”.
De gouverneur-generaal mocht in de tuin verder uitrusten. Samen met zijn secretaris verliet hij de ruimte waar tot de overgave besloten was.
Daarna werden de details tussen beide partijen uitgewerkt. Vijf uur ’s middags, ruim zestien uur nadat Imamura in Batavia met een telegram ’s nachts was wakker gemaakt, terwijl hij in zijn uniform lag te slapen, vertrokken de Nederlanders. Ze hadden Nederlands-Indië aan Imamura en Japan overgedragen.
Harry Knipschild
8 augustus 2018
clips
* Imamura
Literatuur
Anthony Read, Oki Akira, The Japanese experience in Indonesia: Selected memoirs of 1942-1945, Athens, Ohio, 1986
- Raadplegingen: 10911