Skip to main content

80 - Hugo van der Laan: van popmuziek tot jazz en blues op 78 toeren

 

In het najaar van 1995 begon ik een studie geschiedenis (in deeltijd) aan de Universiteit Leiden. Enkele medestudenten hadden evenals ik al een loopbaan achter de rug. Frits IJmkers was wethouder in Leidschendam. Paul Huiswaard had een eigen ingenieursbureau in Delft. Martin Half werkte bij de KLM. Enna van Slooten was psychotherapeute in Hoorn en Amsterdam.
   Ook Hugo van der Laan had een carrière achter zich in 1995. Hij was op 17 juli 1946 in Den Haag geboren. Na de HBS studeerde hij sociologie in Leiden. Na afloop van die studie (1974) fungeerde Hugo een tijdje als wetenschappelijk medewerker. “Ik mocht scripties beoordelen en tentamenbriefjes uitgeven”. Vervolgens als onderzoeker bij TNO en docent economie aan de universiteit van Groningen. Van 1981 tot 1992 was Van der Laan op het terrein van industriebeleid ambtenaar bij het ministerie van Economische Zaken. Als eerstejaars student geschiedenis hield Hugo een interessant betoog over het begrip ‘revolutie’. Op 25 juli 2011 zocht ik hem op in het Haagse Statenkwartier.

 
***
 
Hugo van der Laan voor zijn platencollectie
 
De jeugd van Hugo van der Laan
 
 
Hugo van der Laan was van eenvoudige komaf. “Mijn grootvader was melkboer. Ik ben in de Schilderswijk geboren. Na de oorlog woonden we met de hele familie bij mijn oma. Als klein jongetje was ik ‘prinsje’. Ome Piet had een platenspeler met een aantal grammofoonplaten op 78 toeren. Ik zat bij hem op schoot. Samen luisterden we naar het joodse lied ‘Jeruzalem’, ‘Thank you for calling’ van Jo Stafford (1954) en ‘Rose Mary’ van Fats Domino”.
    Zelf platen kopen was er voorlopig niet bij. De radio nam een belangrijke plaats in. “Als ik niet naar school hoefde kon ik ’s morgens naar Arbeidsvitaminen luisteren. Je zat te wachten op die ene popplaat aan het einde van het programma. Op zaterdagmiddag kwam Tijd voor Teenagers. Dat was niet goed voor me, werd me door mijn ouders bijgebracht. Om wat bij te verdienen had ik een krantenwijk. Als de ramen bij mooi weer open stonden kon ik onder het rondbrengen van ‘Het Vaderland’ het programma toch horen.
   Wat later bouwde ik zelf een kristalontvanger. Nu kon ik de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg ontvangen. Daar hoorde ik rhythm & bluesgroepen als de Drifters. ‘Save the last dance for me’ (1960) en ‘Under the boardwalk’ (1964) vond ik prachtige platen. Een radio op batterijen en de uitzendingen van radio Veronica volgden”.
 
80-2 Drifters Save The Last Dance For Me
 
Als enige van zijn klas kwam Hugo op de HBS terecht. Zijn medeleerlingen luisterden er naar licht klassiek, de Weavers en de Franse chansons van George Brassens. “Ook op klassefeestjes met een glaasje limonade. Dan kregen de jongens en meisjes de kans om onder het toeziend oog van een leraar met elkaar te praten. Toen ik in de tweede klas zat was er zo’n feestje. Dat is me goed bijgebleven. We hadden de plaat ‘Claudette’ van de Everly Brothers, met ‘All I have to do is dream’ op de b-kant. Virgie Leewin zat bij me in de klas. De hele avond heb ik met haar op ‘Claudette’ gedanst. Geen makkelijk liedje om op te dansen. Ik kon helemaal niet dansen. Zij ook niet. Maar dat was niet van belang. Het was de eerste keer dat ik een meisje dicht tegen me aan had. Om elf uur werd ik thuis verwacht. Eerder dan de rest moest ik vertrekken. Vanwege mijn lange haar ben ik nog een keer van school gestuurd”.

Later ging Hugo op dansles. “Je leerde er de etiquette en de foxtrot. Voor je een meisje ten dans vroeg moest je eerst je jasje dichtknopen. Van de twist was geen sprake. Maar een vriendje, Ronald Bos, kon goed twisten. Toen ik een keer thuis niet gehoorzaam was verbood mijn vader me naar de dansles te gaan”.
  
Vader en moeder Van der Laan verhuisden met de kinderen naar een flat in Mariahoeve. “Dat was een betere buurt. Op de tennisbaan kon je er elk weekend dansen op muziek van de Noisemakers. Die luisterden naar de hits van het moment en speelden ze na. Ik verdiende twintig gulden in de week met een krantenwijk. Dat was genoeg om op een Puch rond te rijden en uit te gaan. Bij de tennisbaan van Mariahoeve moest je ƒ2,50 entree betalen en dan nog de drankjes.
  
Ik ging ook wel naar Scheveningen. De entree in het Palais de Danse was eveneens ƒ2.50. In andere zaken was er soms geen toegangsgeld. Maar als je vertrok moest je de portier wat geld in handen geven. Die bepaalde of je er in kwam of niet. De Houtrusthallen waren voor de Indische bandjes. Het Marathon-sportcomplex was heel groot. Daar kwamen duizenden jongens en meisjes. Ik ging ook wel eens kijken naar bekende groepen. De Tee Set, Golden Earrings en de Who heb ik zien spelen.
  
Zelf heb ik nog korte tijd in een bandje gespeeld (in 1963). Dat heette de Beat Approach. Ik mocht op de elektrische gitaar van een vriendje spelen. Dat maakte je populair bij de meisjes”.

Eén ding is hem nog goed bijgebleven. “In het begin was close dansen (slijpen) absoluut verboden. Op dat schoolfeestje van de HBS dansten we bijvoorbeeld niet op het langzame ‘All I have to do is dream’. Dat was ondenkbaar. Maar ineens was close dansen in de mode. De Noisemakers hadden succes met hun versie van het Peggy Lee-nummer ‘Fever’. Overigens moest je maar zien of je met een meisje mocht ‘slijpen’. Die gaf aan of ze dat wilde of niet. Aan het einde van zo’n nummer moest je haar dan weer loslaten. In die tijd bracht je zo’n meisje overigens niet naar huis. In plaats daarvan ging je na afloop naar de snackbar. Met je vrienden wisselde je ervaringen uit. Als je met een meisje close had mogen dansen steeg je in aanzien. Dan had je het gemaakt.

   Achteraf, nu ik socioloog ben, besef ik wat één functie van popmuziek was: ‘legitimatie om een meisje vast te mogen houden tijdens de dans’. Luister maar eens naar de tekst van ‘I saw her standing there’ (eigen liedje van de Beatles). Daar wordt het allemaal duidelijk in gezegd.
  
Interessant was dat ik bij het uitgaan nooit jongens en meisjes van de HBS ontmoette. Op zo’n school hoorde je niet van popmuziek te houden. Die was voor een lagere klasse van de bevolking”.

 

Volwassen

 

In 1967 ontmoette Hugo van der Laan zijn (toenmalige) vrouw Lya. In 1969 werd zij de moeder van dochter Eva. Lya had een baan bij Kodak. Het was de tijd dat er pop-albums gekocht werden. Jimi Hendrix en ‘With the Beatles’ (met ‘Roll over Beethoven’) bijvoorbeeld. “Wim Noordhoek en Jan Donkers van de VPRO-radio ’s avonds waren smaakmakers voor nieuw repertoire. Dankzij hun uitzendingen kwamen er elpees van Poco, Dillard & Clark Expedition en de Byrds over de vloer”.
   Ze verhuisden naar de Valkenboskade. Jaargenoot sociologie Frans van Leeuwen, die later jazz-recensent van NRC Handelsblad werd, hielp met verhuizen. “Via Frans leerde ik eind 1969 André Goemans en zijn vrouw Marian kennen. Zij woonden drie portieken verderop, ook op een bovenetage. André had een jazz-verzameling met platen op 78 toeren. Een kast vol. Hij liet me van alles horen en ik raakte geïnteresseerd. Voor mijn verjaardag gaf mijn vrouw me een opwindgrammofoon en André gaf me twee platen cadeau, een van Sidney Bechet (‘Chant in the night’) en een van gitarist Django Reinhardt (1910-1953). Dat was voor mij het begin. André werd mijn mentor. Zo iemand heb je nodig om een verantwoorde verzameling op te bouwen”.


Hugo legde mij uit dat die oude platen niet van vinyl maar van (breekbare) schellak gemaakt werden. “Een natuurlijk product van luizen. Het werd vermengd met andere materialen en dan gesmolten. De platen werden op een temperatuur van 140 graden en onder hoge druk (20 atmosfeer) geperst. Daarom waren de (pers)matrijzen versleten na de fabricage van een aantal honderden exemplaren”.       

 

80-3 Bechet Sidney (jong)

Sidney Bechet

 

Het nieuwe avontuur van Hugo was begonnen. “Twee keer per jaar, in april en oktober, organiseerde Doctor Jazz een ruilbeurs in Boskoop. ’s Morgens kwamen alle verzamelaars bij elkaar in het Florida Hotel. Wij wilden er op tijd zijn want dan waren de beste koopjes mogelijk. Dus vroeg met de bus naar Zoetermeer en dan Boskoop. Na een tijdje ging ik niet alleen maar naar de beurs om er te kopen. Soms had ik twee exemplaren van dezelfde plaat. De plaat van de minste kwaliteit probeerde ik er dan kwijt te raken. De beste hield ik voor mezelf.
  
Samen met André Goemans ging ik ook het land in, op bezoek bij andere jazz-verzamelaars. In Rotterdam woonde Joop Goudswaard die wel duizend 78 toeren-platen had. Dat maakte een geweldige indruk op me. Ik werd steeds meer gegrepen door het verzamelen van die muziek. Speciaal de Amerikaanse jazz uit de jaren twintig is me gaan boeien. Niet alleen schafte ik platen aan, maar ik ging bovendien boeken en tijdschriften over die muziek lezen. Een vooraanstaand blad werd (en wordt) uitgegeven door VJM’s Jazz & Blues Mart. In dit blad boden verzamelaars lijsten aan met de platen die ze te koop hadden. In de onder verzamelaars beroemde discografieën van Brian Rust (o.m. jazz) en Godrich en Dixon (over blues) vond je gegevens over de plaatsessies. Wie speelde er mee? Wanneer vond de opname plaats. Op welk merk was de plaat als eerste uitgebracht? Wat was het matrijsnummer? Waren er alternatieve takes van zo’n nummer?”


Internationaal platen kopen deed je door te bieden op aanbod in lijsten. Je moest dus met de jaren leren wat de waarde van platen was – ongeveer – en hoe die afhing van de conditie. De hoogste bieder kreeg de 78 toeren jazzplaat dan opgestuurd. Tenminste als het bod hoog genoeg was voor de verkoper. “Dat vond ik nooit plezierig”, zei Hugo. “Je kon bieden wat je wilde, je wist nooit zeker of je de plaat waar je belangstelling voor had met je bod kon bemachtigen”.


Hugo werd ook zelf actief op dat terrein. Hij stuurde lijsten rond met platen die hij te koop aanbood. En af en toe adverteerde hij ook in het VJM-blad. Het ging hem er niet speciaal om te verdienen met de verkoop.

   “De wereld van de verzamelaars van jazz- en bluesplaten op 78 toeren is tamelijk gesloten. Het was niet moeilijk erbij te komen, maar je moest er wel veel voor doen als je serieus verzamelaar wilde worden: kennis opdoen van platen en contacten leggen. Iedereen probeert zijn collectie op een zo hoog mogelijk peil te krijgen. Dat doe je door te kopen en verkopen. Soms verwerf je een hele collectie in een keer, bijvoorbeeld door het overlijden van een liefhebber. Een gedeelte van die platen heb je nog niet in je bezit. Die houd je voor je zelf, de rest verkoop je. Winst maken is nooit het primaire doel. Er zijn onder de verzamelaars van jazz en blues op 78 toeren geen handelaren die alleen maar handelen; iedereen is in de eerste plaats verzamelaar”.

 

Ontwikkelingen en prijzen

 

Wat voor ontwikkelingen zitten er in die wereld van verzamelen?
  
“Er komen geen nieuwe platen meer bij. 78 toeren-platen worden niet meer geperst. Dat betekent per definitie dat het aantal steeds kleiner wordt. Het verzamelen begon aan het eind van de jaren dertig. Dat was ook de tijd dat de familie Lomax er in Amerika op uit trok om oude muziek op tape vast te leggen. In de jaren dertig waren platen verbruiksartikelen. Liefhebbers gingen langs de deuren in zwarte wijken van sommige steden om te vragen of de bewoners nog muziek in huis hadden. Dat werd ‘canvassen’ genoemd. Zo ontstonden in de USA grote en belangrijke verzamelingen. In deze beginfase waren die platen nog niet duur, omdat de artistieke waarde ervan nog niet werd erkend, behalve dan door die hele kleine groep trendsetters.


In het begin van de jaren veertig werden de eerste lijsten afgedrukt van mensen die op zoek waren naar bepaalde muziek (bijvoorbeeld in de ‘Record Changer’). Het was oorlogstijd met tekorten aan van alles en nog wat. Sommige platen werden als brandstof gebruikt. Andere oude platen moesten ingeleverd worden zodat er van het gerecyclede schellak na smelting nieuwe platen kon worden geperst.
  
De oorlog had ook zijn invloed op de muziek zelf: door stakingen in de USA werden er anderhalf jaar geen platen opgenomen. De stijl veranderde naar ‘swing’ en ‘bop’. De smaak van het publiek veranderde. Na verloop van tijd waren de jazzmuzikanten niet meer in staat hun jazz als voorheen uit te voeren. Klassieke jazz en blues verdwenen. Je kunt dat heel goed horen in de zogenaamde ‘jazz revival’ maar ook in de na-oorlogse platen van Louis Armstrong (1901-1971) en Sidney Bechet (1897-1959). Armstrong werd entertainer, Bechet verhuisde naar Europa. Liefhebbers van klassieke jazz en blues zijn dus vooral aangewezen op de opnames uit vooral 1923 tot en met 1929, de gouden jaren. Gelukkig hebben de platenmaatschappijen in die tijd heel veel opgenomen en zijn er 78 toeren-platen bewaard gebleven, zodat we dit authentiek in huis kunnen hebben”.


Nieuwe 78 toeren-platen werden gemaakt tot ongeveer aan het einde van de jaren vijftig. Toen hield het op. Vanaf dat moment verscheen er alleen nog maar muziek op 45 en 33 toeren. In zijn werkkamer, met ongeveer 2.500 78-toeren platen, tijdschriften en boeken, liet Hugo van der Laan me zijn collectie zien. Tijdens het gesprek liet hij niet na me een en ander te laten horen. Zo luisterden we onder het praten naar ‘Arkansas Blues’ (Mound City Blue Blowers, 1924), ‘Whispering’ (Red Nichols, 1928), ‘Honeysuckle Rose’ (Coleman Hawkins, 1937), ‘Honest I do’ (Jimmy Reed, 1957), ‘Claudette (Everly Brothers, 1958) en ‘I saw her standing there’ van de Beatles op een mono-elpee uit 1963. Steeds werd er een andere naald aan de kop van de pick-up bevestigd.

 

80-5a Johnson Robert Malted Milk (label)

Platenlabel van Robert Johnson uit 1936

 

In 2009 was op de website van de BBC een bericht opgenomen dat de 45-toeren single ‘Do I love you (indeed I do)’ van Frank Wilson op Motown maar liefst 25.742 Engelse ponden op een veiling had opgebracht. Van die nooit uitgebrachte plaat waren nog maar twee exemplaren over. Berry Gordy had de hele voorraad laten vernietigen. Volgens de BBC was dit het hoogste bedrag ooit voor een grammofoonplaat neergeteld. Hoe zit dat met 78 toeren-platen vroeg ik Hugo.
  
“Nieuwe jazz- en bluesplaten kostten voor de Tweede Wereldoorlog in Amerika soms niet meer dan enkele tientallen dollarcenten”. In het meest recente VJM tijdschrift (zomer 2011) liet hij me een artikel lezen over bluesartiest Robert Johnson (1911-1938) met daarbij de gegevens over enige van zijn platen die op goedkope labels als Perfect waren uitgegeven. Die kostten nieuw 25 dollarcent. Maar normaal werd Robert Johnson op Vocalion uitgegeven. Die platen kostten 75 cent”.


Een voorbeeld: ‘Kind hearted woman blues’ en op de andere zijde ‘Terraplane blues’. Die was op 4 januari 1937 door platenmaatschappij Vocalion voor 25 dollarcent in de handel gebracht op de labels Perfect en Oriole. Het was een bestseller volgens de redacteur van VJM. In totaal waren er 975 stuks van geperst.
  
“De laatste tientallen jaren gaan de prijzen steeds verder omhoog. Hoge prijzen worden vooral betaald voor platen in goede conditie, en alleen voor verzamelaars-items die zeldzaam zijn. De ‘hits’, waarvan grote hoeveelheden gefabriceerd zijn, stijgen nauwelijks in waarde. ‘That’s alright mama’, de eersteling van Elvis Presley (op Sun Records) kun je voor 300 à 400 dollar aanschaffen. Evenals bij die 45 toeren-plaat van Motown worden er alleen maar hoge bedragen betaald als het om iets heel bijzonders gaat. Bij jazz-platen kan de waarde stijgen tot (maximaal) 5.000 dollar. Een plaat van de Black Birds of Paradise is onlangs bijvoorbeeld in die orde van grootte verkocht. Zeldzame bluesplaten brengen meer op, met een plafond van tegen de 10.000 dollar.
  
Robert Johnson is een apart geval. Dat is voor een groot gedeelte te danken aan het feit dat Keith Richards van de Rolling Stones zich altijd vol bewondering over hem uitlaat. Laatst is zijn ‘Me and the devil’ (Vocalion 04108) voor 12.100 dollar van eigenaar verwisseld. Je moet wel beseffen dat er van die plaat niet veel exemplaren in de wereld overgebleven zijn. En maar weinig in uitstekende staat”.

 

Hugo voegde eraan toe dat platenmaatschappij Columbia in 1990 alle opnamen die Robert Johnson ooit gemaakt heeft (in de jaren 1936-1937) op de markt bracht. Van die ‘doos’ met 41 opnamen op 2 cd’s (inclusief alternatieve ‘takes’) zijn meer dan een miljoen exemplaren verkocht. ‘The Complete Recordings’ wist zich te klasseren in de Amerikaanse album top 100 van Billboard. Dat doet blijkbaar niets af aan de waarde van zo’n unieke 78 toeren-plaat.
  
Breek je wel eens platen?
  
“Bij het verzenden de verzending naar andere plaatsen op de wereld heb ik nog nooit een plaat gebroken. Er is er ook nooit een beschadigd aangekomen. Aan de verpakking besteed ik veel aandacht. Ik heb er veel ervaring mee. Zelf heb ik thuis één keer een plaat gebroken. Dat was er een van Bobby ‘Blue’ Bland op het Duke label. Ik zal het nooit vergeten”.

 

2011

 

Hoe is het met de ruilbeurs van Doctor Jazz. Bestaat die nog steeds?
  
“Die vindt tegenwoordig in Wageningen plaats. Nog steeds twee keer per jaar. De volgende bijeenkomst (nummer 94) is op 15 oktober aanstaande. Er is een verschil met vroeger. Toen ik met de bus naar Boskoop ging vertrokken André en ik als de beurs afgelopen was. Na afloop waren er wel optredens maar het ging er vreselijk oubollig aan toe. Oudere academici bliezen dan een partijtje weg.
  
Tegenwoordig is dat anders. Hedendaagse muzikanten doen hun uiterste best de muziek van weleer zorgvuldig te kopiëren. De ontwikkelingen doen soms een beetje aan die van klassieke muziek denken. Duke Ellington liet in de jaren twintig al partituren uitschrijven. Dat deed Billy Strayhorn of hij zelf. In New York leert Wynton Marsalis aan jonge muzikanten hoe ze klassieke jazz moeten vertolken. Op 16 april van dit jaar traden de Chicago Stompers uit Italië in Wageningen op. Dat was perfecte muziek uit de jaren twintig”.

 

80-4 Ellington Duke band 1929

Het orkest van Duke Ellington  in 1929

 

Ondanks het feit dat er geen nieuwe 78 toeren-platen op schellak meer gefabriceerd worden blijkt er toch nog een nieuwe ontwikkeling te zijn.
  
“Enkele grote Amerikaanse platenconcerns hebben al hun masters opgeslagen in oude zoutmijnen. De oude masters zijn geen magneetbanden maar koperen matrijzen die vervaardigd zijn van de dikke wasplaten waar tientallen jaren lang de opnamen mee in de studio’s gemaakt werden. In die tijd werkte men niet met tapes. Er waren vroeger enkele tussenstappen nodig voor er van die koperen platen persmatrijzen gemaakt werden. Vanwege de hoge druk en temperatuur konden er van die matrijzen niet meer dan enkele honderden exemplaren gemaakt worden. Een run was meestal ongeveer 500 stuks. Daarna waren ze niet bruikbaar meer en moesten er nieuwe persmatrijzen opgespannen worden.
  
In die zoutmijnen zijn nog de oorspronkelijke koperen platen aanwezig. Van diverse titels zijn bovendien verschillende takes bewaard gebleven. Die zijn nooit in de handel gebracht. Ze komen nu te voorschijn. Er is een nieuw procédé. Met een lage temperatuur en een veel lagere druk dan weleer kun je van de oorspronkelijke ‘matrijzen’ nieuwe platen op 78 toeren persen. Dat gebeurt. Die klinken veel beter dan de cd’s. Ze worden niet op schellak maar op onbreekbare styreen-platen gezet. Ik heb zo’n matrix-persing in huis. Luister maar. Dat is ‘Lonesome Blues’ van Tommy Johnson (1928). Onder de kenners is Tommy Johnson even geliefd als Robert Johnson.
  
Columbia Records heeft besloten om binnenkort, hierop inhakend, een nieuwe de-luxe uitvoering van de opnamen van Robert Johnson op de markt te brengen. In een beperkte oplage. Weliswaar op cd, maar op basis van de koperen matrijzen. De cds zullen ongetwijfeld beter dan ooit klinken. Het is een kostbaar project”.

 

80-6a 2011.07.25 Hugo van der Laan kamer

De werkkamer van Hugo, links jazz-boeken, rechts de platenkast

 

Hugo van der Laan is volop actief. Recentelijk heeft hij nog een kleine verzameling bluesplaten overgenomen van een bevriende verzamelaar, en een gedeelte daarvan zal hij binnenkort (via VJM) te koop aanbieden. Niet als auctie, maar in de wat ongebruikelijke vorm van een ‘set priced list’. Bij hem liggen de prijzen vast. En wie het eerst positief reageert krijgt de 78 toeren bluesplaat per post thuisbezorgd. Of dat nu in Alaska, Sidney, Kinshasa of Lottum is.
  
“Vorig jaar had ik ook een ‘set priced list’ maar toen van jazzplaten. Toen gebeurde er iets bijzonders. Tot dan toe verkocht ik bijna alle platen aan mensen die ik al kende. Ineens was het anders. Driekwart ging naar nieuwe mensen, namen die ik nog niet kende. Ik heb er maar één verklaring voor. Dat moet de invloed van YouTube zijn. Kijken of het dit jaar weer zo is en of we nieuwe verzamelaars kunnen verwelkomen en verder helpen”.

 
Harry Knipschild
28 juli 2011
 
Clips
 
Interessante websites:

www.doctorjazz.nl

  • Raadplegingen: 10722