62 - Ahmet Ertegün (1923-2006) - een Turk in de platenbusiness
Tijdens mijn professionale activiteiten in de muziekwereld heb ik met diverse Atlantic artiesten contact gehad, bijvoorbeeld Wilson Pickett, Sam & Dave, Arthur Conley, Percy Sledge en Isaac Hayes. Ook had ik ontmoetingen met Nesuhi Ertegün (1917-1989) in Den Haag en zijn zes jaar jongere broer Ahmet (in Cannes bij de lancering van het Rolling Stones label in 1971).
Charlie Gillett laat Ahmet een tape volpraten over zijn jeugd
De interesse voor muziek werd Ahmet niet speciaal door de Turkse gezant bijgebracht. “Mijn moeder, een stuk jonger dan mijn vader, kocht een heleboel platen. Ze was heel muzikaal. Moeder bespeelde zo ongeveer alle instrumenten en was een fantastische zangeres in het Turkse idioom. Maar als vrouw mocht ze in haar land niet optreden.
“Toen mijn vader ambassadeur in Washington werd, was ik verrukt. Geen Turk wilde naar dat verre land gaan gaan”. Ahmet wel. Hij had, vertelde hij, het beeld zoals Kafka het in zijn nooit voltooide boek over Amerika had neergezet. ‘Fantastische jazzorkesten, indianen en cowboys, gangsters, een heleboel miljonairs, sigaren in hun mond, Wall Street, ticket tape parades’.
Ertegun junior besefte dat Amerika het land van de jazz was. “Het eerste wat ik deed na aankomst in Washington [in 1935] was een muziekwinkel binnenlopen. Miss Timmons had echt verstand van platen. Ze had al die rare platen voor haar winkel besteld. Louis Armstrong had juist opnamen voor Decca gemaakt, maar ze hadden geen platen van Decca in de winkel. Decca platen waren te goedkoop, die kostten maar 35 [dollar]cent. De platen van Victor en Brunswick gingen voor 75 cent weg, meer dan het dubbele. De winkel had een franchise-contract met RCA en daarom verkochten ze die goedkope Decca-platen niet. Ze hadden geen Bessie Smith in die winkel! Washington was [bovendien] ‘segregated’. Dat besefte ik niet. I raised hell. Dat kan toch niet. Hebt U niets van Duke Ellington? Fats Waller hadden ze wel, dat was een zwarte humorist. Maar ook een groot musicus. Bij de blanken had hij veel aanhang.
Ik kocht die dag, weet ik nog goed, twee platen. Eén van Cab Calloway, ‘Wady dady’, en een van Duke Ellington, de enige die ze in voorraad hadden. Een paar jaar daarna ontdekte ik dat er in New York gespecialiseerde winkels waren. Een ervan was de Commodore Shop, die gerund werd door Milt Gabler”. Gabler werd later bij Decca de producer van Billie Holiday, Louis Jordan en ‘Rock Around the Clock’ van Bill Haley.
Nesuhi en Ahmet spanden zich in een collectie van jazz-platen aan te leggen. “In 1940 hadden we iets van 15.000 platen. We gingen van deur tot deur, in de zwarte wijken van Washington en steden in de omgeving, Maryland en Virginia. We vroegen: ‘hebben jullie nog oude platen?’ Ze hadden altijd wel oude platen in de kelder. Die waren tien, soms vijftien jaar oud. We gaven per stuk een paar centen. Soms kregen we te horen: we hebben ze vorige week net in brand gestoken. Ze gebruikten de platen als brandstof, speciaal in de winter als ze het moeilijk hadden. What a shame. Dat waren vooral oude platen die ze toch niet meer speelden. Die wilden wij juist hebben”.
In 1944 overleed Ahmets vader. “Het was de bedoeling dat ik naar Turkije terug zou gaan. In Georgetown werkte ik nog aan mijn PhD. Twee dingen wilde ik niet. Ik wilde niet in het leger en ik wilde niet werken. Mijn PhD heb ik nooit gehaald, ik was geen goeie student. Al onze platen hebben we moeten verkopen. Die brachten best veel geld op. De meeste muziek is niet verloren gegaan”.
Atlantic Records
Nesuhi en Ahmet waren lang niet altijd samen. Toen Ahmet met zijn ouders naar Washington trok studeerde zijn oudere broer aan de Sorbonne in Parijs. Na de Tweede Wereldoorlog vestigde Nesuhi zich in Californië. Hij was zo succesvol met het opnemen van jazzmuziek dat zakenman Lew Chudd, eigenaar van Imperial Records (Fats Domino, Ricky Nelson) in Los Angeles, hem voor zijn bedrijf probeerde te winnen. Maar dat lukte niet. De twee broers gingen op den duur samenwerken.
Ahmet werkte ’s avonds tot elf uur in de winkel van Max Silverman in Washington. Het was een plek waar kapotte radio’s gerepareerd werden. Heel wat muziekliefhebbers en muzikanten kwamen er samen. Silverman kocht en verkocht er tweedehandsplaten. Die hadden vaak in jukeboxen gezeten. In die winkel ontwikkelde Ahmet een goed gevoel voor verkoopbare muziek. Ook maakte hij er kennis met Herb Abramson, die opnameleider bij platenmaatschappij National was. Silverman, Abramson en Ertegun deden verschillende pogingen ook zelf een platenmaatschappij op te zetten. Dat waren achtereenvolgens Quality Records, Jubilee Records (voor gospel-muziek) en tenslotte, in 1947, Atlantic.
Aan een redacteur van het blad Billboard legde Ahmet Ertegün op 17 januari 1998 uit dat de naam Atlantic helemaal niet zo vanzelfsprekend was. “We hadden al vijftien namen uitgeprobeerd. ‘Horizon’ was er een. Als we een naam hadden bedacht belden we naar de American Federation of Musicians. Daar kenden ze alle namen. Steeds hoorden we: die naam bestaat al. Op de westkust bestond platenmaatschappij Pacific Jazz Records. Herb Abramson en ik besloten onszelf Atlantic te noemen omdat we op de andere kust zaten”.
Geld om te investeren was er niet. Ahmet probeerde het overal te vinden, vooral, lijkt het, in Amerikaans-Turkse kringen. Hij schoot raak bij Vahdi Sabit, de tandarts van de familie. “Sabit was een gokker. Hij legde 10.000 dollar op tafel. Zodoende werd hij partner in Atlantic en stond hij bij ons op de loonlijst. Later hebben we hem uitgekocht. Hij heeft twee tot drie miljoen dollar aan zijn avontuur overgehouden. Sabit verhuisde naar Zuid-Frankrijk en gokte opnieuw, nu zonder succes. Zonder een cent is hij overleden”.
In 1974, in het boek ‘The Rockin’ Fifties’ (Arnold Shaw), legde Ertegün bij het begin van Atlantic vooral de nadruk op jazzmuziek. De inspiratie zou gekomen zijn van Lionel Hampton (in Nederland bekend van o.a. ‘Hey-ba-ba-re-bop’). Na het werk in de winkel van Silverman gingen Hampton en hij de kroeg in. “Hampton had het er altijd over een platenmaatschappij te beginnen. Ik had wel belangstelling maar alleen in een bedrijf dat zich louter bezig hield met pure jazz en blues. Mijn broer had in Californië een label dat Jazzman heette, later Crescent. Nesuhi bracht het orkest van Kid Ory opnieuw bij elkaar. Dat deed hij wel vaker – oude orkesten met muzikanten die elkaar al vele jaren niet meer gezien hadden weer tot leven wekken. Dat probeerden wij aanvankelijk ook.
We zaten op twee kamers in het oude Jefferson-hotel op Broadway. We hadden goede orkesten. We maakten opnamen met de band van Joe Morris, voormalig trompettist bij Lionel Hampton. Morris had Johnny Griffin (ex-Lionel Hampton) op saxofoon, Matthew Gee op trombone, Philly Joe Jones op drums, Percy Heath op bas, Elmo Hope op piano, later vervangen door Ray Charles. Een ander orkest was dat van Tiny Grimes. Die had succes met ‘Blue Harlem’ dat hij al eerder voor Blue Note op de plaat had gezet. Voor ons maakte hij er een nieuwe opname van. Hij nam een hoop evergreens op, zoals ‘Old Black Magic’. Tiny speelde gitaar in de traditie van Charley Christian. We namen ook progressieve jazz op zoals Boyd Raeburn, Erroll Garner en all-stars van de band van Stan Kenton”.
In 1998, in het interview met Billboard, legde Ahmet Ertegün andere accenten op de beginperiode van Atlantic. “We waren de kleinste platenmaatschappij in de wereld. Alle andere maatschappijen zagen er goed uit. Ze hadden allemaal wel een paar sterren. Ik hoopte dat we platen konden maken als Fats Domino, Amos Milburn of Charles Brown. Maar dat was niet zo eenvoudig. We deden wat we konden”. Over Lionel Hampton en jazz werd niet gesproken.
“We maakten ook een heleboel platen die niets met rhythm & blues van doen hadden. We maakten een album – in die tijd was een album een verzameling van 78 toeren-platen – van een boek met gedichten, ‘This my beloved’, dat heel populair gedurende de oorlog was. Vernon Duke, een vriend van me, schreef het script, Alfred Ryder droeg voor. De plaat verkocht niet slecht.
Een ander idee was om het hele oeuvre van Shakespeare vast te leggen. Elke school zou dat aanschaffen, droomden we”. Ertegün moest er in 1998 zelf om lachen. “Voor de muziek maakten we gebruik van een groot orkest. We hadden Eva La Galleane, een zeer beroemde Amerikaanse actrice. Eva was over de zestig en ze speelde Juliet! Het was een grote flop.
Met Burt Hilber maakten we kinderplaten, 296 verhalen op vier albums. Dat verkocht best goed. Met Chubby Jackson (ex-Woody Herman) namen we square dance-muziek op. Vince Mondi die als een one man-band door New York trok, drums, harmonica, gitaar, legden we op de plaat vast. We probeerden een heleboel uit, als het maar apart was. De meeste ideeën kwamen van Herb”. Ahmet Ertegün zuchtte.
Jerry Wexler
Als Turk hoefde Ahmet niet in dienst. Abramson wel. Terwijl Abram in Duitsland zat maakte Jerry Wexler de overstap van het blad Billboard naar platenmaatschappij Atlantic. Jerry was een liefhebber van rhythm & blues. In korte tijd werd de maatschappij toonaangevend in die muziek. Achteraf lijkt het een grote hitmachine. De werkelijkheid was anders, aldus Ertegün in 1998.
Om te beginnen was het moeilijk om aan goed repertoire te komen. De muziekuitgevers probeerden hun nieuwe liedjes aan de grote maatschappijen te slijten. Atlantic werd overgeslagen. Veel moesten ze dus maar zelf doen. “We hadden een groepje schrijvers, Danny Taylor, Otis Blackwell, Rudy Toombs. Niemand kon een instrument spelen. Ze klapten wat in de handen en zongen. [Chef de bureau en partner] Miriam Abramson joeg Otis Blackwell het kantoor uit omdat hij tien dollar vroeg voor zijn liedje ‘Fever’. Die hit [van Little Willie John en Peggy Lee] hebben we zodoende gemist”.
Uit pure nood schreef Ahmet zelf maar wat songs, zoals ‘Chains of Love’, Sweet Sixteen’ en ‘Mess Around’. Ze verschenen onder het pseudoniem Nugetre, zijn naam achterste voren. “Als ik een idee kreeg neuriede ik het liedje voor mezelf. Dan ging ik naar Times Square. Er was een apparaat om geluid op te nemen. Ik stopte een kwart dollar in de machine. Ik zong mijn liedje. En dan kwam er een plaatje uit. Op die manier onthield ik de song. Muziek schrijven kon ik niet, spelen evenmin. Daarna schreef ik de tekst en dan vroeg ik aan iemand als Howard Biggs of Jesse Stone om de accoorden op te schrijven. Tenslotte zong ik het voor aan de artiest. Een enkele keer maakten we een demo, bijvoorbeeld voor [de blinde] Ray Charles of Big Joe Turner die niet kon lezen”.
Omdat Atlantic zich gespecialiseerd had in zwarte muziek had de maatschappij grote moeite met de promotie. Het was voor de broers Ertegün en Jerry Wexler een grote frustratie dat hun platen nauwelijks aan bod kwamen op de ‘gewone’ Amerikaanse radiostations. Misschien wel daarom probeerden ze ook blanke artiesten onder contract te krijgen. Dat was niet altijd even simpel. Om Ray Charles voor Atlantic te winnen hadden ze het kapitale bedrag van drieduizend dollar moeten betalen. Ertegün zag de opkomende blanke artiest Elvis Presley wel zitten, maar wat Col. Tom Parker, zijn manager, vroeg, was helemaal niet op te brengen: maar liefst 45.000 dollar. “Dat geld hadden we gewoon niet”. Meer succes had Ahmet met de blanke zanger Bobby Darin. Die scoorde met ‘Splish Splash’ en hielp Atlantic met zijn versie van de Kurt Weill-song ‘Mackie Messer’ aan z’n eerste nummer één op de Amerikaanse hitlijsten.
Hoe groter de hit, hoe meer royalties betaald moesten worden. Dat was wel eens een probleem. “De royalty in die tijd was twee, drie, vier, maximaal vijf procent van retail (75 dollarcent). Wij zaten in lijn met wat alle andere platenmaatschappijen deden. De grote. Veel kleine labels betaalden helemaal niets. Ons salaris was heel laag. Al onze artiesten verdienden veel meer geld dan wij. We haalden geen geld uit het bedrijf. Dat konden we ons niet permitteren. Al het geld hadden we nodig om de groei van Atlantic te financieren.
De [onafhankelijke] distributeurs lieten ons drie tot vier maanden nadat we de platen hadden afgeleverd op geld wachten. Maar wij moesten de fabriek zo snel mogelijk betalen, dan was de persprijs laag. We leenden nooit geld van de bank. Het gebeurde wel eens dat we royalties moesten overmaken. In die tijd waren we met vier partners. We hadden het geld niet beschikbaar. Met z’n vieren gingen we naar de bank. Met ons eigen geld betaalden we de artiesten uit. We wilden de artiesten niet in de kou laten staan”.
Britse blanke artiesten op Atlantic
Met de ideeën van Jerry Wexler en de gebroeders Ertegün werd Atlantic Records in de jaren zestig een gerenommeerde maatschappij met een geweldige uitstraling dankzij soul-artiesten als Aretha Franklin, Otis Redding, Wilson Pickett, Percy Sledge, Joe Tex en Sam & Dave. In Amerika zelf hadden de artiesten het als gevolg van de ‘apartheid’ vaak moeilijk als ze op toernee gingen. In Europa werden ze als helden ontvangen. Iedereen wilde wel ‘Respect’ (Aretha Franklin), ‘Sittin’ on the dock of the bay’ (Otis Redding) of ‘Hold on I’m coming’ (Sam & Dave) uitbrengen.
De Bee Gees bijvoorbeeld. De gebroeders Gibb werden na in Australië opgegroeid te zijn bij terugkomst in Engeland door Stigwood opgevangen. Hun (nog) Australische plaat ‘Spicks & Specks’ (1967) werd in Europa alleen een hit in Nederland. Maar de opvolger, ‘New York Mining Disaster 1941’, veroverde de hele wereld. In 1971 werd ‘How can you mend a broken heart’ zelfs een nummer één-hit voor Ertegün en de zijnen.
Ook Eric Clapton was een bron van inkomsten. Als lid van John Mayall’s Bluesbreakers maakte de gitarist in Engeland en Nederland al meer dan een gewone indruk. Aan het eind van de jaren zestig trad Clapton met Jack Bruce en Ginger Baker op de voorgrond onder de naam Cream. In Amerika sloeg de bluesrock van het trio geweldig aan. Niet alleen singles als ‘Strange brew’ en ‘White Room’, maar vooral de albums waren kassuccessen. Dat gold tevens voor volgende projecten van Clapton: Blind Faith en Derek & the Dominos.
De verkoop van Atlantic aan Kinney
Tot veler verbazing verkochten de partners Atlantic in 1967 aan het bedrijf Kinney. “Eerder had ABC-Paramount al een aantal miljoenen dollars geboden om ons over te nemen. Over die deal sprak ik mijn veto uit. Als partners hadden we in die tijd nogal wat oneenigheid. Ik had ze kunnen uitkopen en alleen doorgaan, maar dat kwam niet bij me op. Ik had naar de bank kunnen gaan. Maar ik wilde niet verder zonder Nesuhi en Jerry. Die zetten me daarna opnieuw onder druk. Ze vonden dat we al heel lang geluk hadden gehad – dat kon niet altijd maar blijven doorgaan. Wie weet zouden we een keer alles verliezen wat we in al die jaren hadden opgebouwd.
Kinney was bereid zeventien miljoen dollar op tafel te leggen. Het was het beste bod dat we kregen. Ik had nog kunnen proberen de prijs te verhogen, maar je weet nooit hoever je kunt gaan. Als je over een bepaald punt heen ging, had Steve Ross [van Kinney] kunnen zeggen: ‘Forget about it’.
We wisten bovendien te bedingen dat we nog drie jaar lang onafhankelijk door konden gaan. Niemand bemoeide zich met ons beleid. Het was precies zoals eerder, behalve dat we nu een vliegtuig hadden en nog een en ander. Ik had een ongelimiteerd checkboek. Maar Jerry Wexler was niet meer gelukkig. Wexler hield ook niet zo van die blanke groepen. Crosby Stills & Nash vond hij helemaal niks”.
Dankzij het geld van Kinney (later Warner) kon Ertegün de strijd aangaan met concurrent Columbia-CBS. Daar had advocaat Clive Davis de teugels in handen gekregen. Met grote bedragen, beschikbaar gesteld door CBS-televisie, investeerde die in rock-acts als Big Brother & the Holding Band (Janis Joplin) en Johnny Winter. CBS zette tevens een internationaal netwerk op.
Atlantic deed in grote lijnen hetzelfde. Ertegün maakte dure deals met de (Young) Rascals en Led Zeppelin. Hij zat goed in de rock-scene door zijn optie-overeenkomst met Polydor in Londen. Omdat Polydor een distributie-overeenkomst met Atlantic had leek het op dat moment minder uit te maken of Led Zeppelin bij Atlantic of rechtstreeks bij de eigen maatschappij onder contract kwam.
Ahmet Ertegün was een graag geziene gast in Londen. “Ik was gek op Keith Moon ook al zat de Who niet bij ons. Ik hing in Londen rond met Keith, Jimi Hendrix, dat soort artiesten. We gingen naar de Revolution, de Speakeasy. Elke avond waren we op stap. Het was een geweldige tijd. Ik raakte bevriend met Mick Jagger en Keith Richards. Ze maakten nog geen platen voor mij. I was niet ‘pushy’. Mick houdt niet van ‘pushy people’”. Tijdens een van de gesprekken met Mick Jagger, in Hollywood-A-Go-Go (Los Angeles), was Ahmet Ertegün zelfs in slaap gevallen, althans zo ging het verhaal. Kennelijk kon hij zich dat permitteren.
De Rolling Stones wilden weg bij de Engelse Decca toen hun contract er afliep. “Ze huurden prins Rupert Loewenstein in. Dat was de meest keiharde onderhandelaar van allemaal, maar ook een goeie vriend”. Ertegün kwam in een totaal andere wereld terecht. “Er verscheen een contract van 400 bladzijden, plus aanhangsels. Rupert had geen verstand van muziek, maar hij werkte dag en nacht om zich in alle punten van de overeenkomst te verdiepen. Zelf heb ik nog nooit een contract gelezen. Daar heb je toch advocaten voor! Toen Atlantic begon hadden we contracten van één pagina. Dat waren voorgedrukte stukken papier. RCA Victor gebruikte ze”.
In 1971 was het groot feest in de haven van Cannes in Zuid-Frankrijk. De Rolling Stones en Atlantic vierden dat ze samen het Rolling Stones-label hadden opgezet. Enkele tientallen muziekmensen waren er: de Stones met aanhang, Ertegün, Eddie Barclay en zelfs ik, Harry Knipschild. In 1998 liet Ahmet vastleggen: “We did extremely well. I signed the Rolling Stones. Maybe I wouldn’t have given all that money to the Stones if it were my money”.
Atlantic was zo succesvol dat Steve Ross alles op alles zette om de gebroeder Ertegün voor zijn onderneming te behouden. Met terugwerkende kracht gaf hij ze nog extra geld voor de verkoop van Atlantic. Hebben jullie nog andere wensen, hoorden ze. Nesuhi, die bezig was een eigen organisatie in Europa op te zetten, had wel een idee. Hij was een liefhebber van [het Europese] voetbal. “Nesuhi zei dat hij wel een eigen voetbalclub wilde hebben. Dus begonnen we de New York Cosmos. God weet hoeveel miljoenen dollars ze er bij zijn ingeschoten, maar Nesuhi en ik hadden een geweldige tijd. Hoeveel mensen konden zich dat permitteren? We zeiden: we gaan Pele en Beckenbauer pakken. We kenden de spelers”.
Atlantic werd opgenomen in het Warner-concern. Jerry Wexler (1917-2008) trok zich terug uit de muziekbusiness. Ertegün ging gewoon door bij Atlantic. Steeds meer leidde hij het leven van een playboy. Iedereen noemde hij zijn ‘vriend’. Met zijn imago leek Ahmet onkwetsbaar. Wat kon hem al dat financiële gedoe schelen? Laconiek verklaarde hij:
“De business is veranderd. Van ons wordt verwacht dat we het elk jaar vijftien procent beter doen dan het jaar ervoor. Elk jaar weer opnieuw. Maar zo zit entertainment niet in elkaar. Je kunt nooit voorspellen hoe iets aanslaat. Bovendien produceren we tegenwoordig onze eigen platen niet meer. Het enige dat we doen is talent onder contract nemen. Tijdens vergaderingen van Warner vraagt zo’n hoofd financiën dan aan mij: wat ga je doen om volgend jaar nog beter te draaien? Ik moet er in zekere zin om lachen. ‘Weet je wat we gaan doen’, zeg ik dan, ‘we gaan proberen om nog meer hits te maken’. Wat moeten we anders doen?”
***
Op 29 oktober 2006 was Ahmet, 83 jaar oud, van de partij bij een concert van de Rolling Stones in New York. Als gevolg van een ongelukkige val ter plekke raakte hij in een coma. Op 14 december overleed hij. Op 18 december werd Ahmet Ertegün begraven. Niet in Amerika maar in Istanboel, de stad waar hij geboren was. Bij zijn broer Nesuhi, zijn vader en zijn grootvader. Diverse artiesten waaronder de Amerikaanse rockartiest Kid Rock gaven bij de ceremonie in Turkije acte de présence.
Ertegün werd in 2007 vele malen op muzikale manier herdacht. In New York op 17 juli door Crosby, Stills, Nash & Young, Sam Moore (Sam & Dave), Ben E. King, Solomon Burke, Dr. John en Eric Clapton. Op 31 juli in Los Angeles opnieuw door Solomon Burke, maar ook door Spencer Davis, Peter Asher, Phil Carson, Jerry Leiber, Mike Stoller en Cat Stevens (die zijn naam veranderde in Yusuf Islam).
Tenslotte op 10 december in Londen door Mick Jones (Foreigner), Paolo Nutini, Bill Wyman met zijn Rhythm Kings, en niet te vergeten Jimmy Page, Robert Plant en John Paul Jones van Led Zeppelin. Die speelden speciaal voor het Ahmet Ertegün Education Fund nog voor één keer samen. Bij dat laatste concert was ruimte voor 20.000 mensen. Meer dan tien miljoen mensen hadden vanwege Led Zeppelin geprobeerd een kaartje te kopen voor de herdenking van Ahmet Ertegün, een Turk in de platenbusiness.
Harry Knipschild
* Het verhaal van Ahmet Ertegün, op school
* Tiny Grimes (zang: Red Prysock), Nightmare Blues, Atlantic, 1948
- Raadplegingen: 24430