07 - Een middag in Ava, de hoofdstad van het oude Birma
Waarom gaat een mens op reis naar en door Birma? Die vraag werd Greetje en mij herhaaldelijk gesteld toen we aan het einde van het jaar 2005 besloten die kant op te gaan. De West-Europese media lieten zich vrijwel altijd uiterst negatief uit over de ontwikkelingen in het land. Al tientallen jaren was er een dictatuur. Het volk werd er geknecht door de militairen die aan het bewind waren.
De laatst gehouden vrije verkiezingen – in 1990 – waren met een overweldigende meerderheid gewonnen door Aung San Suu Kyi, die bovendien in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede toegekend kreeg. De militairen hadden echter geweigerd de macht aan haar over te dragen. In plaats daarvan hadden ze haar gedurende vele jaren van haar vrijheid beroofd, meestal in de vorm van huisarrest.
Volgens de media was er nog veel meer fout in Birma. Mensen werden willekeurig opgepakt en tot dwangarbeiders gemaakt. Vrijheid van meningsuiting was er niet. Geen wonder dat wie vluchten kon het land verliet. Onder andere in Thailand woonden grote groepen Birmese asielzoekers. De militairen vermoordden, zo was het verhaal in 2005, elk jaar op zijn minst vele honderden onschuldige burgers. Anderen, onder wie politieke tegenstanders van het bewind, werden na een proces ‘zo maar’ jaren achter de tralies gezet. Bovendien was er volgens diezelfde journalistieke bronnen te weinig te eten. De mensen leden er honger.
Birma, Myanmar, was door het Westen dan ook uitgeroepen tot het ‘Rijk van het Kwaad’ in Zuid-Oost Azië. Er was een handelsboycot afgekondigd. Firma’s die er zaken wilden doen werden aan de kaak gesteld. “Naming and shaming’, die uitspraak gebruikte premier Balkenende wel eens. Als bedrijven producten wilden leveren of afnemen werden ze door allerlei organisaties op een zwarte lijst gezet. Die organisaties, zoals Amnesty International, riepen de Europeanen en Amerikanen dan onmiddellijk – en met succes – op om geen zaken meer te doen met die firma’s. De meeste multinationals waren dan ook uiterst terughoudend ten opzichte van Birma. Ze hadden geen keus.
De negatieve berichtgeving was niet altijd even consequent. Nieuws over Birma moest negatief zijn. Er verschenen bijvoorbeeld berichten dat de Nederlandse multinational Numico (Nutricia) een Oost-Aziatisch bedrijf had gekocht dat onder meer – via derden – babyvoeding aan Birma verkocht. Die activiteit moest onmiddellijk afgestoten worden. Na enige tijd veroordeelde de BBC het land omdat er onvoldoende babyvoeding te koop was. Het was nooit goed...
Op reis naar het ‘Rijk van het Kwaad’
Vóór de val van de Berlijnse Muur in 1989 had ik naar Oost-Europa kunnen reizen om te bestuderen hoe mensen onder een dictatuur moesten leven. Dat had ik nagelaten, besefte ik later. In het begin van de huidige eeuw hield ik me als docent van de geschiedenis van Azië bij de Universiteit Leiden bezig met andere dictaturen. Ik wilde niet opnieuw de kans verloren laten gaan om eens in zo’n gebied rond te reizen. Bevreesd was ik niet. In een goed functionerende dictatuur, bedacht ik, is het veiliger dan waar ook ter wereld. Pas als een dictatuur gaat wankelen, dan wordt het oppassen. Alle reden dus om naar Birma te vliegen.
In onze omgeving hadden we heel wat uit te leggen. Wat we van plan waren, deugde niet. Bert Postma, een van onze vrienden, werd zelfs behoorlijk boos toen Greetje hem vertelde waar we heen zouden gaan. Kritische kanttekeningen vonden we zelfs in de reisgidsen. De meest recente ‘Lonely Planet’ (oktober 2005) begon met de kop ‘Should you go?’
Oppositieleidster Aung San Suu Kyi werd het eerst aan het woord gelaten. “Wij vinden dat het nog te vroeg is voor zowel toeristen, investeringen of hulp. Zolang nieuw geld binnenkomt is het bewind steeds minder bereid om veranderingen aan te brengen”, een citaat uit 1995.
Lonely Planet gaf een aantal redenen om niet naar Birma te gaan. Aung San Suu Kyi had toeristen gevraagd om niet te komen; de regering had dwangarbeiders ingezet om toeristische trekpleisters te ontwikkelen; toeristen konden beschouwd worden als een goedkeuring van het bewind; een gedeelte van het geld dat toeristen in Birma besteedden ging naar de junta; activisten beweerden dat de buitenlandse dollars de repressie direct hielpen; de regering verbood om in bepaalde gebieden te reizen, bijvoorbeeld waar minderheden woonden.
Het boekje van Lonely Planet was echter gewoon in de winkels verschenen en de kritische redactie kon er dan ook niet aan ontkomen enkele redenen te geven om wél naar Birma te reizen. Robert Reid en Michael Grosberg, de auteurs, meldden dat het grootste deel van de bevolking de toeristen graag zag komen, om economische maar ook om politieke redenen. De toeristen brachten geld in het laatje en op plekken waar toeristen kwamen kon de regering niet al te vervelend doen, daar kwam het betoog zo ongeveer op neer.
Voor alle zekerheid wees het boekje nog naar de websites van onder meer Amnesty International, Free Burma Coalition en Voices of Burma. Amnesty International, werd nog eens gezegd, gaf regelmatig informatie over 1.300 politieke gevangenen.
Than Shwe, dictator van Birma
Zonder het bewind van Birma ook maar in het minst te verdedigen, laat staan te complimenteren, vond ik het opvallend dat er alleen een taboe was op het reizen naar Birma. Géén problemen waren er als je op reis wilde naar het Cuba van Fidel Castro, of naar landen als Vietnam, Laos en China.
Evenals in Birma was er op Cuba sprake van een militaire dictatuur en werden politieke tegenstanders zonder pardon achter de tralies gezet of ter dood veroordeeld, regelmatig zonder een behoorlijk proces. Maar de reisorganisaties hadden daar blijkbaar geen moeite mee. In Laos werd begin december 2005 uitgebreid gevierd dat de communisten dertig jaar aan de macht waren. Daarbij waren, zo was in Trouw te lezen, de gewone Laotiaanse burgers niet welkom. Het was een feest van 25.000 soldaten, overheidsfunctionarissen, leden van jeugdorganisaties en een toespraak van de leider van de communistische partij, Khamtay Siphandone – die bij die gelegenheid onder meer de vooruitgang in de toeristenindustrie prees.
Laos werd geregeerd door een politbureau in Sovjet-stijl en het Hmong-volk, dat aan de Amerikaanse kant stond in de jaren zeventig, werd nog steeds zwaar onderdrukt. Ook in landen als Vietnam en China werden heel wat doodvonnissen uitgesproken en uitgevoerd. Toch gingen we met z’n allen naar China en ontvingen we vertegenwoordigers van dat land op het hoogste niveau. Omdat de Chinezen zo aardig waren voor hun kritische landgenoten of omdat we ze gewoon nodig hadden om geld te verdienen? Was er niet enigszins sprake van ‘selectieve verontwaardiging’?
De hoofdstad van Birma
Op 7 januari 2006 arriveerden Greetje en ik in de havenstad Rangoon (Yangon). Dat was nog steeds de hoofdstad van het land. In die tijd waren de militairen echter bezig zich in de omgeving van Pyinmana, het binnenland dus, te vestigen. Kate McGeown deed verslag op 8 november 2005. Op de website van de BBC citeerde ze Kyaw Hsan, de minister van informatie. “It is centrally located and has quick access to all parts of the country”. ‘Analisten’ buiten het land spraken er meteen schande van. Waar haalden dictator Than Shwe en zijn secundanten het vandaan om de hoofdstad zo maar te verplaatsen? Het was verspilling van geld, belachelijke angst voor een militaire inval en mogelijk een nóg grotere onderdrukking van minderheden. Volgens één criticus was de beslissing zelfs genomen door naar waarzeggers te luisteren.
In geen van de artikelen die ik las kwam aan de orde dat Rangoon voor de militaire inval van de Britten in 1824 geen hoofdstad van het land was. Het waren de Engelsen die van Rangoon hun militaire en daarna hun bestuurlijke centrum gemaakt hadden. Rangoon was geen Birmees maar een Brits centrum. Toen de Britten zich na de Tweede Wereldoorlog uit allerlei landen in Azië moesten terugtrekken werden oude hoofdsteden aan de kust, als Karachi, vervangen door hoofdsteden in het binnenland, zoals Islamabad. Dat gaf geen aanleiding tot verontwaardiging, behalve in Birma.
De Britten hadden nog meer tot stand gebracht. Birma als eenheidsstaat bestond niet. De regio was een conglomeraat van volkeren die elkaar meestal naar het leven stonden. De hoofdsteden waren dus steeds door ‘het land’ verspreid. Op 29 november 1885 wisten Britse troepen het paleis van koning Thibaw, het laatste Birmese bolwerk, te veroveren. De vorst werd gearrresteerd en afgevoerd naar Brits India. Daarna veegden de Engelsen het hele gebied bij elkaar, als een provincie van hun rijk in India. Alle volkeren, of ze wilden of niet, hoorden voortaan bij elkaar. En Rangoon, in de ‘veilige’ omgeving van de Britse ‘gunboats’, was voortaan de hoofdstad.
Op naar Ava
De meeste oude hoofdsteden vond je diep in het binnenland, niet ver van de Irrawaddy, de ‘Rijn van Birma’. Die steden heetten Sagaing, Amarapura, Ava of Mandalay. In Mandalay, vanaf 1857 de hoofdstad van het Birmese rijk, bevond zich het paleis van de twee laatste koningen, Mindon en Thibaw. Ava, tegenwoordig Inwa, was met enkele onderbrekingen de hoofdstad vanaf 1364 tot 1857. Bijna 500 jaar dus!
Toen we in Mandalay logeerden wilde ik niets liever dan het eeuwenoude politieke, vorstelijke, militaire, religieuze en culturele centrum van het Birmese rijk bezoeken. Dus op naar Ava.
Op 16 januari 2006 bevonden we ons ’s morgens in Amarapura. Aan het einde van de ochtend vertrokken we met een busje uit het door honderden monniken bewoonde klooster aldaar. We passeerden een spoorlijn, die door de Britten in het koloniale tijdperk, dus na 1885, was aangelegd. En vervolgens moesten we het water over. Want Ava bleek een eiland te zijn, een stuk land dat van alle kanten door water omgeven was.
We lieten ons overzetten met een veerpont. Op de andere oever werden we samen met onze gids op een door één paard getrokken wagentje gezet. De verkenning van de voormalige hoofdstad van Birma kon een aanvang nemen. De onbekende stad. Als je aan de mensen in Nederland vroeg of ze wel eens van Ava gehoord hadden, keken ze je aan ‘of ze snot zagen branden’, zoals Greetjes tante Wil in zo’n geval placht te zeggen.
Toen de Britten in de achttiende eeuw vanuit India de blik naar het oosten wendden, besefte ik, noemden zij het gebied niet voor niets ‘Empire of Ava’. Maar in 2006 was Ava verlaten en nagenoeg uitgestorven. Met de houten resten van de voormalige stad was in Amarapura nog een brug gebouwd, een vorm van recycling, maar dat was dan ook zo wat alles. De grote hoofdstad Ava was gereduceerd tot een kale vlakte, een flink aantal lege voetbalvelden. Een ‘ground zero’. Hoe zou New York eruit zien over een aantal eeuwen, vroeg ik me af. Na eventueel een terroristische (atoom)aanval. Ook zo?
Op het vrijwel lege eiland reden we rond in het wagentje. We zagen wat poorten, wat muren met torentjes, en veel groen. Over de nog groene velden vol natte rijst-plantjes keken we, als overal in Birma, uit over verre boeddhistische pagodes. De muren, werd ons verteld, waren niet van vroeger. Het leek erop alsof men – evenals in steden als Bagan en Mandalay – begonnen was met het opnieuw neerzetten van historische gebouwen. Voor de eigen beleving van het Birmese verleden of alleen maar om buitenlandse bezoekers (met hun valuta) aan te trekken?
Schoenen uit
Restant van tempel in Ava
De tocht bracht ons bij een klooster, helemaal van teakhout. Het was, hoorden we, op maar liefst 267 palen gebouwd. De Dominicus reisgids gaf terecht aan: “De balustraden hebben een fraai houtsnijwerk, met mythische leeuwen en pauwen. Het is een actief klooster met veel jonge, verlegen monniken. Er is ook een schooltje voor wezen en kinderen van arme ouders. Donaties zijn van harte welkom”.
Er was ook een bord met daarop in Birmese ronde letters geschreven: “Geen schoenen. Als je bang bent dat de vloer te warm is, blijf dan in je eigen huis”. Wij hadden er geen moeite mee om ‘uit eerbied’ zonder schoeisel in zo’n klooster rond te kijken. Maar vroeger, in de negentiende eeuw, was dat anders. Europeanen vonden het verre van leuk om op blote voeten te lopen. Hun werd uitgelegd dat het bij de Birmese etiquette hoorde. Zoals de mensen in Europa uit beleefdheid hun hoed afzetten en in de hand namen, zo deed je in Birma je schoenen uit. De Britten, en andere Europeanen, gingen zich in het tijdperk van het ‘moderne westerse imperialisme’ steeds meer superieur voelen ten opzichte van oosterse ‘inlanders’.
Het al of niet dragen van schoenen werd hoog opgenomen. De eerste afgevaardigden van Londen waren nog wel bereid om bij ontvangst door de koning hun schoeisel uit te doen, maar dat toegeven aan de plaatselijke gebruiken werd geleidelijk aan als een vorm van vernedering ervaren. Zo kon het niet blijven doorgaan.
Het aanhouden van schoenen werd zelfs een zaak van de hoogste diplomatie. In 1875 ging Sir Douglas Forsyth, de ‘chief commissioner for British Burma’, op bezoek bij koning Mindon in Mandalay en nog één keer, een laatste keer, deed een Brit van dat niveau zijn schoenen uit voor hij het koninklijk paleis binentrad. In dat tijdperk was dat in de visie van het hoogstaande Groot-Brittannië een anachronisme geworden. Koning Mindon werd ervan op de hoogte gesteld dat aan die kleinerende praktijk definitief een einde gekomen was.
Mindon, schreef historicus A. Stewart, weigerde ‘not surprisingly’ het Birmese ceremonieel te veranderen. De vorst accepteerde het ultimatum niet. De Engelse vertegenwoordiger Shaw aan het Birmese hof in Mandalay kreeg opdracht in het vervolg zijn schoeisel aan te houden als hij op audiëntie ging. De toegang tot het paleis werd hem derhalve ontzegd. De diplomatieke banden tussen de Britten en de Birmezen werden verbroken. Om het al dan niet dragen van schoenen.
Pas na de geslaagde Britse aanval op het paleis van koning Thibaw in 1885 konden de westerlingen zich veroorloven de etiquette van het uittrekken van schoenen ‘aan hun laars te lappen’.
Uitzicht vanaf de ‘scheve toren van Ava’
De scheve toren
Door een gerenoveerde ‘oude’ poort reden we in het wagentje de oude stad binnen. We kwamen uit op de grote, vrijwel lege vlakte. Hier hadden dus al die tienduizenden mensen, zo niet meer, geleefd. Van hieruit hadden de eerste koningen van de Konbaum-dynastie hun gezag over Birma uitgeoefend. Er waren nog een paar ruïnes zichtbaar. We troffen we er een tweetal voormalige ‘zwembaden’ aan.
Boven alles uit konden we nog de tientallen meters hoge uitkijktoren zien. In 1838 werd Ava door een zware aardbeving getroffen en sinds die tijd stond de toren in de verste verte niet meer overeind. Niet voor niets sprak de Lonely Planet over de ‘scheve toren van Inwa’. Volgens de Dominicus was de toren ‘in 1990 gerestaureerd en rechtop gezet. Sindsdien is hij weer aardig aan het overhellen. Vanaf de top heb je een mooi gezicht op de Ava-brug en de heuvels van Sagaing’.
Dat bleek zo te zijn. De Ava-brug, 732 meter lang, was in 1934 door de Britten gebouwd, maar acht jaar later weer opgeblazen om de opmars van de Japanners naar India te vertragen. Na de oorlog en de Birmese onafhankelijkheid kwam er weer een vaste verbinding tot stand. Vanaf de scheve toren hadden we een aardig uitzicht op de brug uit 1954. Een nieuwe brug was in aanbouw. “De brug valt onder de strategische objecten en mag om veiligheidsredenen niet worden gefotografeerd”, werd in de Dominicus aangegeven.
Dat bleek onjuiste informatie te zijn. Op 12 februari plaatste de Myanmar Times een artikel over de oude brug en de bouw ernaast van een nieuwe. Met een foto erbij in de krant. Trots vertelde een ingenieur van Mandalay Public Works: “The project was entirely funded by the government with no external assistance”. Birma, zo was de boodschap, had niemand (het Westen), nodig.
Bezoek aan Ava in 1826
Maha Aungmye Bonzan
Tijdens de rondrit over het eiland waren nog wel wat gebouwen te zien, zoals het graf van Meh Nu, de favoriete vrouw van koning Bagyidaw (r. 1819-1837) en het boeddhistische klooster Maha Aungmyi Bonzan uit 1822.
John Crawfurd bezocht Ava in die tijd. De Britse regering had hem gestuurd om relaties aan te knopen. Crawfurd, leek het, had sterke troeven in handen. Het Birmese leger was bij de slag van Yandabo aan de Irrawaddy in januari 1826 verslagen door de Engelsen. Op 24 februari had Birma in het ‘Verdrag van Yandabo’ de provincies Arakan, Assam en Tenassarim moeten afstaan aan de East India Company.
In een gepantserde stoomboot voer de Brit de Irrawaddy op in de richting van het koninklijk paleis van Ava. Crawfurd trok heel wat bekijks, schreef hij later in het verslag. “We hadden de gelegenheid om heel wat inwoners te zien. Mannen, vrouwen en kinderen verdrongen zich op de oevers. De vrouwen zwommen ’s avonds in de rivier bij het schip”. Op 30 september 1826 arriveerde de gezant in Ava. Ook hier werd hij opgewacht door drommen nieuwsgierigen, onder wie ‘a great many priests’ (boeddhistische monniken).
Crawfurd kreeg een mooi onderkomen aangeboden. Daar wenste hij echter geen gebruik van te maken. “De Birmese gastheren hadden speciaal voor ons een huis gebouwd. De koning wilde dat we ons op ons gemak zouden voelen. De vriendschap tussen de twee landen was [na het verdrag van Yandabo] immers hersteld. Ze vertelden ons dat tachtig man, twintig bij elke poort van het afgezette terrein, waren aangewezen om ons te beschermen tegen het opdringende volk”.
De vertegenwoordiger van Londen zag dat als een bedreiging. Crawfurd was blijkbaar niet zo overtuigd van de nieuwe vriendschap met de koning van Ava. Was dit niet eerder het begin van een soort gevangenschap? Zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten. En hij besloot te blijven logeren in de bepantserde stoomboot, zonder twijfel een niet zo comfortabel verblijf in het hete binnenland van Birma. Ondanks deze houding stelde koning Bagyidaw zich vriendschappelijk op ten opzichte van zijn gasten, die van zo ver gekomen waren. “Fruit, milk, and butter, were supplied in large quantities; and poultry, sheep, and beef, in defiance of religious prejudices”, noteerde Crawfurd. De Britten werden zelfs gratis van Birmees geld voorzien.
Het is niet onmogelijk, zo gebiedt de eerlijkheid, dat Crawfurd een goed beeld had van zijn zwakke positie aan het hof van Ava. Maar door zich op zijn pantserboot terug te trekken was het niet gemakkelijk zich de vriendschap van de koning en zijn hof te verwerven. En hij was er toch om de ‘eeuwigdurende vriendschap’, zoals overeengekomen in de verdragen, gestalte te geven in Ava zelf. Hij zou de eerste permanente diplomatieke vertegenwoordiger van een westers land in Birma moeten worden.
In zijn boek The Pagoda War vatte historicus A.T.Q. Stewart het mislukte optreden van Crawfurd samen. Op het moment dat de Brit het verdrag van Yandabo in daden moest omzetten, hadden de Britse troepen zich alweer teruggetrokken. “This hasty withdrawal”, aldus Stewart, “which was explained by fears of the health of the troops, made it virtually impossible for Crawfurd to make any progress in negotiations with the court”. De Birmezen met wie hij moest onderhandelen trokken alle juridische en ambtelijke registers open. Ze pasten vertragingstechnieken toe, ze probeerden het verdrag van Yandabo steeds weer op een Birmese manier te interpreteren en ze lieten hem meer en meer voelen dat zijn aanwezigheid een belediging van de nationale eer was.
Crawfurd werd door Stewart ‘the unfortunate Crawfurd’ genoemd. Toen het de functionarissen van Ava duidelijk was dat hij geen leger achter zich had staan om de onderhandelingen kracht bij te zetten, werd er in toenemende mate met hem gesold. Bij zijn eerste koninklijke audiëntie werd de Engelsman ertoe gebracht om, zonder zonnescherm, een heel eind te lopen langs de muur van het paleis. Uit wraak weigerde hij zijn schoenen uit te doen. Dat was tegen de etiquette. Om die reden moest hij meer dan twee uur wachten alvorens de ontmoeting met koning Bagyidaw kon plaatsvinden. Tijdens de ‘audiëntie’ las een Birmees ‘namens Crawfurd’ voor dat hij gekomen was om zich te onderwerpen en vergiffenis voor alle beledigingen te vragen.
Het westerse gezantschap was een complete mislukking. Met de staart tussen de benen, ‘rendered weary, hopeless and disgusted by the arrogance and impractibility of the Burmese ministers’, vertrok hij weer vanuit Ava en reisde naar Calcutta om verslag uit te brengen. De Britten gingen steeds meer begrijpen dat je in Birma geweld moest toepassen als je je zin wilde doordrijven. In 1852 werd het zuiden van Birma door Britse soldaten ‘gepacificeerd’, en in 1885 volgde de rest van het land. Birma, inclusief Ava en de nieuwe hoofdstad Mandalay, werd gedegradeerd tot een provincie van Brits India.
Greetje en ik reisden op 16 januari 2006 nog een tijdje rond door het voormalige Ava. Bij de veerpont namen we afscheid van de koetsier en lieten ons naar de overkant van het water brengen. Met ons busje reden we verder. In de westerse media was te lezen dat de prijs van de benzine in Birma geëxplodeerd was. Volgens de BBC was de brandstof in het verderfelijke land in één keer negen keer zo duur geworden. Een nieuw bewijs van de onderdrukking van het volk. Bij het tanken, die dag, bleek dat een liter benzine omgerekend ongeveer 25 eurocent kostte, tegenover 1,35 euro per liter in Nederland.
In Birma zagen we niet het soort benzinestations, zoals we die in de meeste landen van de westerse wereld kennen. Benzine werd vanachter (gesloten) metalen hekken verstrekt, en niet in onbeperkte hoeveelheden. Als je meer gebruikte dan je was toegewezen kon je bijkopen op de ‘zwarte markt’, werd ons verteld. Aan de markt was echter niets zwarts. Overal langs de weg stond brandstof in houten kasten opgesteld. Daar moest je ongeveer eenderde meer betalen dan voor de benzine die de overheid verstrekte.
***
Als je de geschiedenis van Birma bestudeert vanaf de eerste contacten met de Europeanen lijkt het wel of er een constante is, met uitzondering van de periode van overheersing door het Westen. De Birmezen in het binnenland wilden en willen hun eigen leven leiden en hun eigen boontjes doppen. Dat kunnen ze want ze beschikken over eigen energiebronnen. India en China doen hun best om er van mee te profiteren. Regelmatig zijn er formele contacten met die landen tot op het hoogste niveau. Tijdens de reis door Birma scheen er in die streken die wij wilden bezoeken geen voedseltekort te zijn. Er werd twee keer per jaar geoogst, begrepen we. De markten waren overvol verse waren en koopgrage mensen.
Het Westen legt andere accenten. Het veroordeelt het bewind dat in de plaats is gekomen van de oude koningen. Er is immers geen sprake van democratisch bestuur zoals dat in het Westen bestaat. Dat moet veranderen. Tegenwoordig gebruikt het Westen andere methodes dan in de negentiende eeuw. Er varen geen gunboats meer de Irrawaddy op. Door middel van bombardementen uit de lucht probeert het Vrije Westen andere staten ertoe te brengen een soortgelijk bestuur in te voeren. Zou dat in Birma ook gaan gebeuren?
Harry Knipschild
29 mei 2011
Clips
Literatuur
Michael Symes, An account of an embassy to the kingdom of Ava, Londen 1800
A.T.Q. Stewart, The Pagoda War. Lord Dufferin and the fall of the kingdom of Ava 1885-1886, Londen 1972
Frits Baltesen, 'Handel met dictatuur. Melkpoeder van Numico naar Birma', NRC, 8 december 2005
Frits Baltesen, 'Handel met dictatuur. Melkpoeder van Numico naar Birma', NRC, 8 december 2005
- Raadplegingen: 11920