529 - Doe Maar 1978-1984
‘The day the music died’ – het is een veelgebruikte kreet in de geschiedenis van de popmuziek – en ook de titel van een hitsingle, geschreven en gezongen door Don McLean (later ook door Madonna). In de song wordt het einde behandeld van het leven van de Amerikaanse artiest Buddy Holly, op 3 februari 1959.
Een kwart eeuw later (februari 1984) zette Doe Maar, misschien wel de meest populaire Nederlandse popgroep ooit, zelf een punt achter zijn bestaan. Dat was zo ingrijpend dat zelfs het NOS-journaal het voor velen trieste nieuws aankondigde – nagenoeg ongehoord in die tijd. Het uiteenvallen van Doe Maar in 1984 kon je in Nederland vergelijken met het zelf-gekozen einde van de Beatles in 1970 en de dood van Elvis Presley in 1977.
Het begin
“Het succes dat zijn kinderen opvrat – dat is het verhaal van Doe Maar”, schreef Frits Abrahams op 3 maart 1984 in Vrij Nederland. Hij voegde eraan toe: “Ernst Jansz, ex-lid van het hippie-achtige CCC Inc., richtte destijds [1978] Doe Maar op met het oogmerk onbevangen en opgewekte muziek te maken – zonder overdreven commerciële aspiraties. Maar het succes ging met de groep op de loop, vooral na de komst van componist-zanger Henny Vrienten die het accent op het reggae-element legde”.
Henny Vrienten (1981)
Doe Maar begon als een allegaartje, een verzameling muzikanten met een achtergrond in wat je het alternatieve circuit kon noemen. Echt succes hadden ze nooit gehad in ‘progressieve’ groepen als CCC Inc., Slumberland Band, Rumbones, Electric Tears, Plumpudding en de Fools Band. Ook hadden ze gefungeerd als begeleiders van Boudewijn de Groot.
Gezien hun minder geslaagde achtergrond is het te begrijpen dat er in de muziekindustrie weinig animo was om Doe Maar onder contract te nemen en kostbare studiotijd te investeren in een album dat waarschijnlijk nauwelijks verkoop zou opleveren. Als je afgaat op wat er later geschreven werd, kreeg de groep overal ‘nee’ te horen.
Robert Long en Polle Eduard
Zelf maakte ik mee dat Robert Long (1943-2006), ex-zanger van popgroep Unit Gloria, in 1974 het album ‘Vroeger of later’ lanceerde – een album met Nederlandstalige popmuziek, dat aansloeg. Er werden vele honderdduizenden exemplaren van verkocht.
Jerry Voisin, een collega van mij bij Polydor, haakte in op het succes van Robert Long. Met Polle Eduard (ex-Tee Set), die nogal wat Nederlandstalige liedjes voor stadgenoot Nico Haak geschreven had, liet hij een soortgelijk album opnemen – met de titel ‘Net op tijd’ [! HK]. Dat sloeg niet aan.
In 1977 werd ik aangesteld als A&R-manager bij Polydor. Polle kwam op bezoek met nieuwe ideeën. Een van zijn nieuwe liedjes, ‘Ik wil jou’, sprak me aan. Peter Koelewijn, producer van Nico Haak en andere Nederlandstalige artiesten, was bereid om ‘Ik wil jou’ als rocksong vast te leggen. Jan Rietman schakelde hij in als arrangeur.
De aanpak van Koelewijn pakte goed uit: ‘Ik wil jou’ verscheen weldra in de hitlijsten. De single wordt anno 2024 nog steeds regelmatig aangevraagd door luisteraars van de radiostations.
Als A&R-manager van Polydor had ik een probleem. Het overkoepelende concern, PolyGram, had een prestigieuze nieuwe studio gebouwd: Wisseloord. Dat was een flinke investering en die moest terugverdiend worden. Bovendien moest de studio nog goed functioneren. Ik werd verplicht om zoveel mogelijk in die nieuwe studio te werken, tegen de hoge (interne) vergoeding van 240 gulden (ex-btw) per uur en andere kosten. ‘Ik wil jou’, gevolgd door een album, was dan ook een aardige aderlating van mijn budget. Het nadeel van Nederlandstalige rockrepertoire was bovendien dat je geen extra internationale omzet kon maken. Het project ‘Polle’ was niet winstgevend.
Polle Eduard (1979)
Telstar
Johnny Hoes (1917-2011), eigenaar en directeur van platenmaatschappij Telstar (inclusief uitgeverij Benelux), gooide het over een andere boeg. In Weert (L) had hij een (gewone) eigen studio, die ‘gevuld’ kon worden. Bij wijze van spreken was ‘iedereen’ welkom. Heel wat artiesten gaf hij een kans. Succes had Hoes bereikt met de Zangeres zonder Naam en de Heikrekels. Bij de grote concerns (en de publieke omroep) werd op dat soort muziek vaak neergekeken. En de ‘Zangeres’ was kort daarvoor bij Telstar vertrokken.
Johnny Hoes vertelde me dat ‘Ik wil jou’ voor hem een openbaring was geweest. In plaats van dansorkesten kon je ook bandjes laten opnemen. Daar had je nu eenmaal een geluidsruimte met apparatuur voor. Opnieuw stelde Telstar zijn studio beschikbaar. Zo kwam Doe Maar (die bij mijn weten niet bij Polydor had aangeklopt) bij het bedrijf in Weert terecht. De groep, die aanvankelijk vooral in Brabant opereerde, bestond uit Ernst Jansz (toetsen), Piet Dekker (bas), Jan Hendriks (gitaar) en Carel Copier (drums, 1952-2024). Frank van der Meijden trad op als manager.
Andere Telstar pop acts waren Massada, Armand, Girls Walk By en Normaal.
Johnny Hoes
De jongens van Doe Maar waren waarschijnlijk blij met de kans die ze van Hoes kregen. Afgesproken werd dat ze samen zeventig cent per verkocht album als royalty zouden ontvangen. In september 1979 gingen ze aan het werk. Om de plaat goed te laten klinken kregen ze hulp van wat sessiemuzikanten onder wie de Maastrichtse accordeonist Sjeng Kraft (1924-1999), twee zusjes Maessen (van de Hearts of Soul) en Zeth Mustamu (Massada).
Het eerste Doe Maar-album kreeg niet veel aandacht in de media. Jaap Bubenik, redacteur van Muziek Expres was nog wel bereid te luisteren.
Jaap uitte zich in negatieve bewoordingen: “Hoewel de Nederlandstalige popmuziek prima in de lift zit, kan ik me nauwelijks voorstellen dat dit kwartet een positieve bijdrage zal leveren aan de ontwikkeling van deze muzieksoort.
Doe Maar zit boordevol flauwe aftreksels van Caribische muziek (reggae en calypso), overtuigt nergens en de teksten – soms nauwelijks verstaanbaar – mogen dan wel waar wezen, mij vermoeien ze alleen maar. De heren Jansz, Hendriks, Dekker en Copier moeten maar doen wat ze niet laten kunnen, als ze mij met hun ‘moderne muzikale kunsten’ maar niet meer lastig vallen”.
Jochum de Graaf van Oor was positiever. “Doe Maar is in de allereerste plaats feestmuziek”, schreef hij. Op het album ‘koloniale klanken, reggae-ritmes, Surinaamse steelpanmuziek’. De poprecensent voegde er aan toe dat de groep ‘op de bühne beter tot zijn recht kwam’.
Hans van den Heuvel kwam tot een zelfde soort oordeel: “Doe Maar’s eerste elpee schommelt qua stijl ergens tussen de Heikrekels, Raymond van het Groenewoud en de Dutch Rhythm Steel & Show Band”.
Dat was voor Doe Maar wellicht waar het vooral om draaide. Met een album in de hand, desnoods uit de koker van Johnny Hoes, kon je meer optredens en dus inkomsten in het ganse land genereren.
Optredens: 1979-1981
Doe Maar zocht werk in het zelfde alternatieve circuit waar de muzikanten eerder in geopereerd hadden. Lange tijd was het nog ploeteren. In de Nieuwe Winterswijksche Krant kon je op 16 november 1979 lezen: “Doe Maar maakt doe-muziek: dans-muziek, swing-muziek; muziek die vrijheid oproept. Leider Ernst Jansz zegt: ‘Muziek is een middel om je helemaal te uiten als je je goed voelt of, als je je rot voelt, je er over heen te helpen’.
Dat is Doe Maar muziek. Doe Maar verstopt zich niet achter Engelstalige teksten, maar zingt gewoon Nederlands. De teksten zijn nieuw, oorspronkelijk en recht voor zijn raap: zij gaan over alles waar de moderne mens mee te maken krijgt: moderne liefde, modern drankgebruik en moderne politiek. Hier en daar wordt een brok echt ouderwets sentiment door het lied heen geweven zonder ooit om de kern van de zaak heen te draaien.
Muzikaal valt Doe Maar op door zijn veelzijdigheid. Een groot aantal bij-instrumenten (stieldrums, klarinet, wasbord, timbales) geven een extra dimensie aan de muziek. Er zijn vele muzikale invloeden verwerkt van Chinees tot punk. Voornaamste doel van de Doe Maar muziek is weg te raken uit de sleur van werk en wekker”.
Elk optreden was meegenomen. Voor een paar gulden lieten ze in januari 1980 een avond lang van zich horen in Leeuwarden (Hippo) en Sneek (Bolwerk). Met een bon van de Leeuwarder Courant kreeg je nog anderhalve gulden korting. De jongens leefden tijdenlang van een inkomen van duizend gulden per maand, werd later bekend.
Doe Maar in 1979
‘Skunk’ met Henny Vrienten
Zo kon het niet blijven doorgaan. Het leek erop dat Doe Maar geen lang leven beschoren was. De jongens deden een beroep op de Brabantse liedjesschrijver, bassist en zanger Henny Vrienten die, zo schreef Hans van den Heuvel in Oor, in eerste instantie weigerde. “Toen de groep echter besloot het bijltje erbij neer te gooien omdat de bassist het experimenteren met allerlei genotsmiddelen belangrijker leek te vinden dan het spelen in een band, bedacht Henny zich, schreef in één dag drie songs voor de ‘Skunk’-elpee en zat enkele dagen later al voor die plaat in de studio”.
Volgens de redacteur van Oor was de toetreding tot Doe Maar voor Vrienten een financiële aderlating. Met het schrijven van vrolijke liedjes verdiende hij aanzienlijk meer.
Het was kantje boord. Bovendien mocht Doe Maar blij zijn dat ze opnieuw een aantal dagen in de Telstar-studio konden doorbrengen voor ‘Skunk’. Een leuke woordspeling – een skunk is een stinkdier, maar ook de samenvoeging van ‘ska’ en ‘punk’. Op het album twee songs van drummer Carel Copier, drie van Ernst Jansz, een van Jan Hendriks, een van gastmuzikant Joost Belinfante en drie van de nieuwe aanwinst Henny Vrienten, te weten ‘Sinds 1 dag of 2 (32 jaar)’, ‘Smoorverliefd’ en ‘De laatste X’.
Over een zijn eerste optredens met Doe Maar vertelde de nieuwe bassist later: “Soms speelden we voor vier jongens en vlak voor we begonnen stak er dan een z’n vingers op. Of ie even naar het toilet mocht en of we daar op konden wachten. Nou dat deden we dan”.
Waar of niet waar, het gaf aan dat Doe Maar het voorlopig nog niet gemaakt had in het zalencircuit.
Platenmaatschappij Telstar gooide de promotie op een niet-alternatieve toer. Doe Maar werd in de gelegenheid gesteld om zijn muziek, met name de van ‘Skunk’ afgetrokken single ‘Sinds 1 dag of 2’ playback te presenteren in tv-programma’s voor de opgeschoten jeugd, programma’s als ‘Nederland Muziekland’ (Veronica) en ‘AVRO’s TopPop’. Het liedje van Vrienten leende zich goed daarvoor.
Telstar plaatste op 31 maart 1981 bovendien een dure advertentie voor Doe Maar onder de lijst van de tipparade. Die aanpak werkte. Op 9 mei verscheen ‘Sinds 1 dag of 2’ in die lijst en op 6 juni zowaar in de top 40. De Nederlandstalige popgroep van Telstar was mainstream geworden.
Doe Maar advertentie
‘Mainstream’
In het Parool praatte Frank Kotterer op 1 mei 1981 in Bussum met de leden van de groep. Een optreden was nog geen publiekstrekker. Met een bon van het Parool kon je dat voor weinig geld meemaken. Desondanks kwam er slechts een handjevol popliefhebbers opdagen. “De leden van de groep zijn dertigers”, constateerde de journalist. Doe Maar had geen boodschap merkte hij op. Ze maakten nu alleen maar vrolijke muziek.
Ernst Jansz was zich dat bewust: “Ik vraag me ook wel eens af of ik niet het podium op zou moeten om te vertellen hoe slecht en hoe belazerd de wereld wel niet is. In het begin van Doe Maar maakte ik daar wel nummers over. Nu niet meer. Ik vind het op dit moment het leukste om de mensen te laten dansen. Het komt misschien ook een beetje doordat ik niet meer in Amsterdam woon. Ik leef nu in een kippenschuur in Brabant. Je krijgt wel berichten binnen en je bent wel betrokken, maar het is toch anders”.
De leden van de groep leefden nog steeds van duizend gulden de man per maand. Jansz: “Heel weinig, maar net genoeg om onafhankelijk door het leven te gaan. We hebben een kleine installatie, houden alles in eigen hand. Ik doe zelf de kas. Dat betekent dat je je te pletter invult aan allerlei formulieren. Als ik na afloop van een optreden aan het afrekenen ben, kost me dat soms drie kwartier. Eigenlijk is het natuurlijk te gek dat we vinden dat we het helemaal niet slecht doen. Wat is nu helemaal 1.000 gulden per maand om van te leven?”
Doe Maar in 1981
In de kleedkamer werd die avond gediscussieerd over het subsidiëren van popmuzikanten door de overheid…
Dat was omstreden. Gastmuzikant Belinfante was bang dat de overheid zich dan met de teksten ging bemoeien. En er was nóg een nadeel, gaf hij met een voorbeeld aan. “Ik heb een vriend die jazz speelt, Kees Hanevoet. Die staat steeds voor lege zalen te spelen. De zaaleigenaar krijgt toch een deel van het honorarium dat hij moet betalen vergoed, dus waarom zou hij nog publiciteit maken”.
‘Sinds 1 dag of 2’ zorgde voor een ommekeer in het bestaan van Doe Maar. De single bracht de groep in de Nederlandse top 20 en bleef dertien weken genoteerd. Van het album ‘Skunk’ werden in 1981 ongeveer 80.000 exemplaren verkocht.
Tegen het einde van het jaar schreef Sjef van Oekel (1912-1997) in het blad Pop Parade: “Van Doe Maar is al weer een tweede elpee uit en wel bij smartlappen-koning Johnny Hoes. Ik heb heel veel plezier in Hoes, die toch maar een prachtig bedrijf uit de grond heeft gestampt, de knakker. Hij geeft allerhande artiesten kansen. Dikwijls zonder succes, maar soms met uitbundige gevolgen voor zijn kassa. En dat laatste is hem van harte gegund. Doe Maar is een typisch Hoes-voorbeeld. Hij laat de groep volledig vrij en daar wordt dankbaar gebruik van gemaakt. ‘Skunk’ is de titel van de elpee: ‘Ska met een punk sausje’, aldus de heren van Doe Maar. De groep bestaat sinds het voorjaar van 1978, en maakt Nederlandstalige popmuziek met invloeden van rock, reggae en natuurlijk ska en punk”.
Grote doorbraak in 1982
Door ‘Sinds 1 dag of 2’ kwam Doe Maar in een heel ander circuit terecht. De groep werd vooral populair bij een jong publiek, meestal jonge meisjes. In 1982 verscheen hun derde album ‘Doris Day en andere stukken’. Met drie singles kwamen ze dat jaar in de top tien terecht: ‘Doris Day’, ‘Is dit alles’ en met ‘De bom’ zelfs op de bovenste plaats. De zalen werden voller, de gage schoot omhoog, de leeftijd van het publiek kelderde omlaag.
De pers haakte natuurlijk in op de ontwikkelingen. Ernst Jansz werd stapje voor stapje overvleugeld door Henny Vrienten. Nederlandstalige popmuziek werd een trend.
In het Parool schreef Frank Kotterer nog eens duidelijk: “De komst van Henny Vrienten, daarvoor onder de Moerdijk vooral bekend als schrijver van schlagers, flipt op wat hij doet en treedt toe tot Doe Maar. De band bestaat vooral uit dertigers die in de jaren zestig al muziek stonden te maken zoals Ernst Jansz en vaste gastspeler Joost Belinfante in CCC Inc. Ze gaan voor hun plezier reggae spelen. Dat juist deze keuze mede zal leiden tot een populariteit met hysterische kantjes vermoedt niemand op dat moment.
Het succes van Doe Maar heeft ertoe geleid dat de Nederlandse poptekst in Hilversum opeens zomaar kan. Wat heet, men blijkt er opeens gierend van uit de bol te kunnen gaan. En groepen komen nu opeens wel in de hit- en tipparade, komen wel op de televisie. Klein Orkest, Toontje Lager, Bloem.
Het gevaar is levensgroot aanwezig dat nu opeens geroepen wordt dat het fantastisch gaat met de Nederlandstalige pop. Gezien belangstelling wel, maar niet gezien ontwikkeling en kwaliteit. De kwaliteit neemt over het algemeen af en misschien is dat zelfs onvermijdelijk als je tot de hitlijsten wilt doordringen.
De Nederlandstalige pop staat stil – zeker muzikaal – en heeft hier en daar zelfs een stap terug gedaan. Het is in veel gevallen al lang geen namaak meer maar zelfs imitatie-namaak. Doe Maar speelt reggae – dat is namaak. Maar het wordt leuk gedaan, de teksten zijn in orde en het nummer ‘Is dit alles’ van de elpee ‘Doris Day en andere stukken’ staat op eenzame hoogte in Nederland.
Ze weten zelf ook wel dat de reggae van Bob Marley [1945-1981] beter is. Wat zie je? De reggae met Nederlandse teksten is niet meer te stuiten. Vooral Toontje Lager gaat stuitend ver in de imitatie-namaak in het kwadraat van Doe Maar”.
Een redacteur van Muziek Expres, maandblad voor jonge muziekliefhebbers, schetste de situatie halverwege het jaar als volgt: “Het zat er dik in natuurlijk maar toch kwam het als een verrassing. Doe Maar is Neerlands meest populaire band geworden. Het reggae-album ‘Doris Day en andere stukken’ schopte het maar liefst tot nummertje één op de LP-top-50. Tijdens concerten spelen zich hysterische tonelen af”.
De redacteur ging op bezoek bij Vrienten thuis, die alle tijd uittrok voor een interview. Henny bevestigde nog eens: “Ik kreeg de aanbieding om bij Doe Maar te komen spelen. Ik heb daar eerst een half jaar over na moeten denken, ook al omdat ik mijn brood verdiende als muzikant en Doe Maar niet echt nodig had. Ik heb het toch gedaan omdat ik in alle opzichten een frisse wind door mezelf wilde laten waaien. Nooit spijt van gehad, nee, ook niet toen er nog geen succes was. Het muzikale concept stond toen niet vast. Het was geen reggae-groep in die tijd.
Door mijn komst is inderdaad de nadruk komen te liggen op reggae. Dat heb ik niet als eis gesteld, ben je gek, dat ging vanzelf. Het eerste was toen die elpee ‘Skunk’ die we meteen al moesten opnemen. Ik schreef toen drie songs op één dag. ’32 jaar’ werd een hit en ‘Smoorverliefd’ was vooral een hit in de zaal”.
Over zijn voorliefde voor reggae legde Henny uit: “Ik weet nog goed dat ik helemaal verknocht was toen ik dat nummer ‘Israelites’ [1969] van Desmond Dekker hoorde. Wat was dat mooi. Ik ging daarna ook steeds meer naar reggae-muziek luisteren en het voorzichtig ook een beetje spelen. In Doe Maar kon ik me er ineens aan overgeven. Het is voor een blanke Hollander wel een beetje moeilijk natuurlijk, maar op een gegeven moment wordt zo’n muzieksoort een deel van jou. Ik ben geboren met een Zuid-Amerikaans ritme in me. Trouwens, we doen ook niet ons best om Jamaicaanse reggae te maken of zo, we doen er alleen wat mee.
Ik vind reggae gewoon de mooiste muzieksoort die er is. We hebben als bandje ontdekt dat het prachtig is om je op te offeren aan het groepsgeluid. Want dat is namelijk reggae. Het is een totale discipline aan het geluid. Er ontstaat daartoe ook geen egotripperij. In de groep zitten muzikanten die echt veel meer kunnen dan ze doen, maar het hoeft niet”.
Interview met Henny Vrienten
Henny besefte dat hij een idool van meisjes was geworden. Die vielen flauw tijdens optredens van Doe Maar. Wat hij daarvan vond?
“Ik weet het niet zo goed. Die belangstelling van het vrouwelijk schoon heb ik altijd wel een beetje gehad, maar waar dat nou aan ligt? Ik krijg veel fanmail en als er nou te enthousiaste brieven bij zitten, dat ik echt bezorgd word voor de gemoedstoestand van zo’n meisje, dan schrijf ik heel vaderlijk een neutraal briefje terug. Ik ben soms echt heel bezorgd en de laatste die zoiets zou willen uitbuiten.
Als ik twintig was geweest, toen ik dus heel erg hunkerde naar warmte, dan was ik door al die belangstelling waarschijnlijk een enorme lul geworden. Nu kan ik het allemaal wat meer van een afstand bekijken. Als je er maar niet naar gaat leven. Ik ga niet de popster uithangen, want dan ga ik echt op mijn bek”.
Voor de fans was hij wel een popster.
“Misschien wel terecht. We maken toch leuke muziek? We komen toch aan een heleboel wensen tegemoet? Maar als je moe thuis komt en je verlangt van je huisgenoten dat ze buigend opzij gaan en de vloer voor je schrobben, ja dan is er wel iets mis met je.
Denk niet dat ik niet van het succes geniet hoor. Dat doen we echt allemaal. Het biedt ook zoveel mogelijkheden. Nu mogen we naar Ierland om er een weekje te werken aan een nieuwe elpee, da’s toch prachtig? We proberen nog meer samen te gaan schrijven om op alle fronten echt hecht te zijn. Hoewel ik veelal liedjes in mijn eentje heb geschreven tot nu toe, wil ik toch heel graag met de anderen samen schrijven. Ik hou gewoon van die jongens. En als er door die samenwerking iets ontstaat, dan is dat veel leuker dan dat je het in je eentje hebt gedaan. Je bent samen en je doet het samen. Of het nou wel of geen hit oplevert.
Dat soort dingen gaat trouwens niet met voorbedachte rade. Succes is een zeer leuke bijkomstigheid, maar ik blijf niet alleen liedjes à la ‘Doris Day’ schrijven. Dat brengt je creativiteit om zeep en heb je geen plezier meer. Het enige wat we willen is leuke muziek maken”.
Henny bekende dat zijn liedjes een biografisch karakter hadden. “Ik wil niet anders. Vroeger waren het voornamelijk verhaaltjes, nu is het heel persoonlijk. Ik durf mezelf nu bloot te geven. Zing bijvoorbeeld ‘Ik ben een lul en altijd al geweest’– dat zegt toch niet iedereen van zichzelf. Ik denk dat de mensen het best fijn vinden dat je eerlijk tegen ze bent.
We zijn over de leeftijd van het stoere heen. En wat blijft er over: jezelf nu eindelijk open durven stellen voor alles. Je kwetsbaarheid laten zien. Ik houd zelf het meest van kwetsbare mensen. We zeggen in de zaal ook wel eens dingen waar je het publiek in eerste instantie versteld mee doet staan. Masturbatie bijvoorbeeld. Maar als jij het zomaar op het podium zegt, kunnen zij toch moeilijk de schijn ophouden dat ze elke avond een ander hebben. Niet dat Doe Maar als band alle seksuele taboes wil doorbreken, we willen alleen iets over brengen van: zo zijn wij en jullie doen het ook”.
Zo konden de meisjes het in Muziek Expres lezen.
Gebukt onder het succes
In 1983 moest het contract van Doe Maar met Telstar verlengd worden. Voor toekomstige albums bedong de groep een royalty van ƒ2,20, te beginnen met het vierde, ‘4Us’ (virus), weer een mooie woordspeling. Alleen al in de voorverkoop werden er 120.000 stuks van verkocht. Als gevolg van drugsproblemen was drummer René van Collem uit de groep gezet. Jan Pijnenburg had zijn plaats ingenomen, maar werd geen volwaardig bandlid. Pijnenburg kreeg een salaris van 2800 gulden per maand. Dat moet goed geweest zijn voor de portemonnee van Jansz, Hendriks en Vrienten.
In de Telegraaf schreef Rob Knijff: “Doe Maar gaat zwaar gebukt onder het succes. Zanger Henny Vrienten, de rockster, weigert voortaan nog interviews te geven. Doe Maar gaat minder optreden, omdat de groep niet meer in kleine zaaltjes past en omdat de stapel fanmail zo’n gigantische omvang aanneemt, dat voor de beantwoording nauwelijks nog tijd te vinden is.
In het artikel werd Vrienten geciteerd: “Ik geef geen interviews meer, omdat dit te veel tijd kost, verwarring schept en geen aantoonbaar nut heeft. Bovendien klopt het bijna nooit wat ze over je schrijven. Ik durf tegenwoordig de supermarkt niet meer in, omdat ik overal blaadjes zie met mezelf er op”.
Vrienten maakte zich er bovendien druk over dat de bezoekers steeds meer moesten betalen. “Wij vinden dat kaartjes niet meer mogen kosten dan ƒ 10 tot ƒ 12,50!”
Jubileum
In 1983 bestond Doe Maar vijf jaar. Het succes was inmiddels vooral te danken aan de steeds jongere aanhang. De ‘oudere jongeren’ hadden kennelijk steeds meer moeite met het repertoire (en het succes?). Dat bleek bijvoorbeeld tijdens Pinkpop, waarbij Doe Maar als openingsact werd ingezet. De voorste ‘jonge’ rijen uitten zich enthousiast, van verder weg werden appels naar het podium gegooid. Ook in Paradiso liep een en ander uit de hand. De commercie speelde een steeds grotere rol in het bestaan van de muzikanten.
Arjo van der Gaag volgde de groep in april. Hij begon zijn artikel met: “Rond de Nederlandse popgroep Doe Maar is een rage ontstaan die herinneringen oproept aan het legendarische tijdperk van The Beatles. Behalve de LP’s vliegen Doe Maar buttons, stickers, posters en tal van andere op Doe Maar geïnspireerde producten de winkel uit. Net als bij The Beatles vallen de fans, meestal jonge meisjes, bij bosjes flauw. Doe Maar is een rage”.
De artiesten speelden het spel in die dagen goed mee, liet een verslag uit het noorden zien. “Nog voordat Doe Maar het podium van de Evenementenhal in Groningen opstapt vallen de eerste meisjes al in katzwijm. Uren wachten, de warmte, de opdringende massa en de emoties hebben hun tol geëist als na het voorprogramma eindelijk het licht in de sporthal uitgaat. Onder aanzwellend gekrijs vertonen zich de eerste leden van Neerlands meest gevraagde popgroep.
Terwijl zij het tergend langzame intro inzetten van het eerste nummer van hun nieuwste LP [‘Doe maar net alsof’] wordt de druk op de dranghekken voor het podium groter. Gespierde kerels voor het podium hebben snel hun handen vol aan de fans die het nu echt teveel geworden is. De een na de ander bezwete Doe Maar-aanbidder wordt uit de eerste tien rijen gesleurd en naar de broeders van de GG en GD gebracht.
De fans, die de eerste ‘flauwvallers’ met luid gejoel hadden begeleid, hebben er allang geen oog meer voor, want Henny Vrienten, de zanger-basgitarist, die met zijn geblondeerde kuif menig meisjeshart steelt, betreedt het podium. Met zijn rug naar het publiek hoort Vrienten het gejuich aan van de 2.400 jongens en, merendeels, meisjes die de hal vullen.
Bas en drums accentueren steeds sterker het reggae-ritme van de muziek, die iedereen in de Doe Maar-roes meesleurt. Armen omhoog, en meeklappen, dat hoort op een Doe Maar concert. Iedereen wiegt mee op het ritme, en iedereen zingt mee met Doe Maar. Ook dat hoort op een Doe Maar concert. Want iedereen kent alle teksten van Doe Maar uit het hoofd.
Een gezang als van een enorm meisjesinternaat op schoolreis vult de zaal als het refrein wordt ingezet: ‘Doe maar net alsof je neus bloedt’.
Na het refrein luwt het meisjeskoor enigszins, om ruimte te geven aan het snikkende stemgeluid van Vrienten, de vertolker van het nieuwe protestlied: ‘Je ging nog wel stemmen, want je wou je niet laten kisten. Je zou toch niet willen dat ze iets zouden beslissen. Maar blijf je ook wakker om dat gajes te controleren. Ze naaien je beste maatje voordat je je kont kunt keren’.
En dan klinkt weer uit duizenden Groninger meisjeskelen: ‘Doe maar net alsof je neus bloedt’”.
publiek bij Doe Maar in 1983
Doe Maar en Telstar in 1983
De Parool-redacteur sprak in Weert bovendien met de mensen van Telstar: directeur Johnny Hoes en promotieman Bert Salden.
Hoes: “Wat er met Doe Maar gebeurt, heb ik nog nooit meegemaakt. Misschien kun je het vergelijken met het effect dat The Blue Diamonds hebben gehad. Ik heb legio artiesten hier gehad. Ria Valk, Anneke Grönloh met ‘Brandend Zand’, de Heikrekels, de Zangeres Zonder Naam. Maar Doe Maar is toch wel een apart verschijnsel. Dat flauw vallen, dat heb ik nog nooit mee gemaakt bij Nederlandse groepen. Echt, ik kan het alleen met The Beatles vergelijken. Ze spelen muziek waarop je goed kan meezingen. Nu is het reggae, vroeger waren het walsjes waarop je ‘Daar bij die molen’ kon meezingen”.
Bert Salden gaf inzicht in de verkoopcijfers. “Van hun laatste LP, ‘4 Us’, werden er door de platenhandel meteen 120.000 besteld. Nog voor hij in de handel was. Na drie dagen zijn er 35.000 bij besteld. De handelaren stonden hier voor de deur te wachten. Nadeel daarvan is dat de platen niet lang nummer een blijven staan. Je hebt een enorme piek, en als iedereen de plaat heeft, loopt de verkoop wat terug. Maar toch staan alle LPs nog steeds in de top 100”.
Salden haalde er een uitdraai van de computer bij, aldus Van der Gaag, ‘om nog wat cijfers over de platenverkoop van Doe Maar aan te tonen. Van ‘Skunk’ werden er 183.096 verkocht, van ‘Doris Day en andere stukken’ 210.602 en van ‘4 Us’ een honderdvijftig duizend – in drie weken tijd. Daarbij komen nog eens zo’n ruim 20.000 [voorbespeelde] cassettebandjes van elk van de LP’s bij’.
Er werd tevens goed verdiend aan de merchandising: ‘petten, mutsen, handdoeken, handschoenen, polsbanden, draagtassen, vlaggen, posters, opstik-emblemen, stickers, spelden, sleutelhangers, openers, ansichtkaarten, aanstekers, balpennen, tegels, shawls in diverse soorten, haarbanden en buttons uitgevoerd in de Doe Maar-kleuren rose en groen’.
Salden relativeerde de enorme hoeveelheid inkomsten. “Natuurlijk verdienen die jongens nu veel. Maar dat interesseert ze weinig. Ze hebben niet eens een afspeler voor compact discs, terwijl ‘4 Us’ de eerste Nederlandstalige plaat op compact disc is!”
Het einde
De jongens van Doe Maar, dertigers, kwamen in een soort spagaat terecht. Hun muzikale ideeën strookten niet meer met wat van hen door de teenagers verwacht werd, althans zo voelden zij het. Tijdens de opnamen van wat hun vijfde studioalbum had moeten worden, gooiden ze het bijltje erbij neer.
Frits Abrahams op 3 maart 1984: “Toen Ernst Jansz op maandag 13 februari de platenstudio in Weert verliet, bestond Doe Maar niet meer. De groep die hij eind 1978 had opgericht en die zou uitgroeien tot de populairste band uit de geschiedenis van de Nederlandse popmuziek, was die middag plotseling opgeheven – tot grote ontsteltenis van platenmaatschappij Telstar.
Maar Jansz voelde geen spijt, laat staan wroeging, terwijl hij naar zijn auto, een morsige Mercedes van het bouwjaar 1972, liep. ‘De zon scheen en ik voelde me heerlijk. Voor het eerst sinds tijden had ik het besef dat de wereld weer helemaal voor me open stond’.
De terugslag kwam pas de volgende dag, toen de opheffing nog steeds niet wereldkundig was gemaakt. Frank van der Meijden, de manager van Doe Maar, belde naar het met prikkeldraad omgeven huis van Jansz in Neerkant. Hij had ruggespraak gehouden met een financieel-juridische medewerker en informeerde of Jansz er ‘na een nachtje slapen’ misschien anders over dacht.
Jansz: ‘Ik zei meteen: Absoluut niet. Maar het angstzweet brak me alweer uit. Dat gesprekje maakte me urenlang ontzettend down. Later heb ik hem teruggebeld om hem te vragen of hij het serieus had gemeend. Maar hij zei: ‘Nee, ik wilde alleen even peilen, maar ook Henny Vrienten zegt precies hetzelfde’.
Dat was een hele opluchting en tegelijkertijd besefte ik meer dan ooit dat we de enig juiste beslissing hadden genomen. Het drong tot me door hoe lang ik me vastgeketend had gevoeld aan Doe Maar. Maar ik moet er meteen aan toevoegen dat ik een fantastische tijd heb gehad, niet alleen door het succes, maar vooral door de vriendschap die er in de groep altijd is geweest’”.
Doe Maar-wand bij Telstar
Het zat de redacteur van Vrij Nederland wellicht dwars dat het nieuws was uitgelekt in een niet-‘progressieve’ krant. “Uitgerekend de Telegraaf, de krant die door de bandleden altijd gemeden was, bracht de primeur van de opheffing. De opgeluchte manager van een concurrerende Nederlandse band was daaraan vermoedelijk debet, ’s Avonds verschenen de leden van Doe Maar in het Jeugdjournaal en toonde het latere Journaal archiefbeelden met hysterische fans. “Al met al is het geen teleurstelling dat het zó afloopt”, zegt manager Van der Meijden niet zonder trots. ‘Wat mooi begon, eindigt ook mooi. Welke popgroep eindigde in een Journaal-uitzending?’”
In het artikel keek Henny Vrienten terug op zijn lidmaatschap van Doe Maar. De bijverschijnselen zouden de groep steeds bitterder gestemd hebben. “Op het podium was voor ons niets meer te winnen. Ik hoefde mijn neus maar te laten zien en het was al goed. De kracht van Doe Maar was vroeger dat we voor een nogal nors ingesteld publiek zulke aanstekelijke, Nederlandstalige muziek maakten dat men op den duur platging.
Als we in die tijd dertig concerten achter elkaar gaven, had ik maar twee dagen nodig om hiervan te herstellen. Maar in de laatste periode had ik na twee concerten in één maand zeker vier maanden nodig om de accu weer op te laden. Ik durfde me nauwelijks meer te bewegen op het toneel. Als ik even begon te swingen, vielen de meisjes al flauw met alle consternatie vandien. Dat was nogal frustrerend voor me, want ik wil nu eenmaal dansen en swingen als ik muziek maak – dat hoort bij rock. Op het laatst stond ik als een zoutpilaar achter de microfoon, zelfs de outfit van de popster had ik wijselijk vervangen door een pak met een stropdas. Alles liet ik weg om te voorkomen dat die meisjes flauw zouden vallen. Ik werd iemand anders, deed me zelf geweld aan”.
Henny keek nog eens terug naar zijn aanwezigheid bij Pinkpop in 1983. Toen de groep opkwam, manifesteerde een deel van het publiek zijn afkeer door middel van een gericht bombardement van projectielen. “Dingen die voor mij bestemd waren, raakten het achterhoofd van de meisjes op de voorste rij. Ik zag ze tegen de grond gaan. Zelf kreeg ik meteen na mijn opkomst een appel op mijn kaak. Bij het zingen kon ik mijn ogen niet dicht doen omdat ik projectielen moest ontwijken.
Na Pink Pop heb ik niet meer onbevangen op het toneel gestaan. Het was een signaal dat het zó niet langer kon doorgaan. We waren aangeslagen. Het ging niet om die ene appel, maar om het feit dat we met onze muziek een averechts effect bereikten”.
Abrahams: “Bij het Pink Pop-festival waar zeer jeugdig én ouder publiek aanwezig was, manifesteerde zich in feite een voor Doe Maar steeds pijnlijker wordende scheiding der geesten onder de popliefhebbers. De prille jeugd adoreerde de groep in toenemende mate, reden voor de ouderen om Doe Maar belachelijk te maken”.
Hij citeerde manager Van der Meijden: “Onze fans waren aanvankelijk vooral zestien en zeventien-jarigen, maar de leeftijd daalde naar twaalf en dertien jaar. Op het gedrag van de jongsten werd door de publiciteitsmedia steeds meer nadruk gelegd. Dat begon de oudere fans af te schrikken. Die lazen de volgende dag in de krant dat ze naar een kleuterfeest waren geweest. Wie zei dat hij van Doe Maar hield, werd in de ogen van de oudere middelbare scholieren belachelijk”.
Van der Meijden eindigde nog enigszins opgewekt: “Ik was blij toen The Shorts [met ‘Comment ça va’] opkwamen – toen bleek tenminste het verschil. Met een elpee als ‘4-Us’ hebben we die kloof duidelijk willen maken”.
Met een afscheidsconcert in Den Bosch kwam er een einde aan het bestaan van de Brabantse groep, Totdat de bom later viel in de vorm van het ‘cashen’. Zo principieel waren de mannen nu ook weer niet, vond ik.
Harry Knipschild
29 mei 2024
Literatuur
Jochum de Graaf, ‘Doe Maar’, Oor, 14 november 1979
‘Nederlandse groep Doe Maar doet maar’, Nieuwe Winterswijksche Courant, 16 november 1979
Jaap Bubenik, ‘Doe Maar’, Muziek Expres, januari 1980
‘Doe Maar’, Leeuwarder Courant, 26 januari 1980
Hans van den Heuvel, ‘Vrolijk in het ravijn’, Oor, 8 april 1981
Frank Kotterer, ‘Doe Maar – muziek zonder boodschap’, Parool, 1 mei 1981
Sjef van Oekel, ‘Doe Maar’, Pop Parade, 15 november 1981
Hans van den Heuvel, ‘Doe Maar dubt Doris’, Oor, 19 mei 1982
‘Doe Maar wil gewoon bandje blijven’, Muziek Expres, juli 1982
Frank Kotterer, ‘Doe Maar’, Parool, 7 december 1982
Rob Knijff, ‘Popgroep Doe Maar gaat zwaar gebukt onder het succes’, Telegraaf, 16 maart 1983
Arjo van der Gaag, ‘Iedereen zingt mee met Doe Maar’, Parool, 6 april 1983
Arjo van der Gaag, ‘Hoe de handel uit de bol gaat’, Parool, 6 april 1983
Frits Abrahams, ‘Het afscheid van Doe Maar: We werden er steeds depressiever van’, Vrij Nederland, 3 maart 1984
Jan Fred van Wijnen, ‘Doe Maar vliegt weg op cd (maar waar blijft het geld?)’, Vrij Nederland, 10 augustus 1991
- Raadplegingen: 1168