Skip to main content

112 - Op reis in 1936 met Bernard Vroklage (uit Oldemarkt)

 

Vanwege hun werk maakten katholieke missionarissen heel wat kilometers. Ze reisden door de lucht, per boot, per trein, per kameel, te paard, auto, wagen of wat dan ook – zelfs te voet. De paters schreven pagina’s vol over wat ze onderweg meemaakten. Hun brieven belandden niet alleen bij familie en bekenden, maar ook in de missiebladen.

 

Bernard Vroklage was een van hen. Op 28 december 1897 werd hij geboren in Oldemarkt, een dorp in Overijssel. Hij overleed op 7 oktober 1951 te Nijmegen.

    Bernard sloot zich aan bij de SVD, de missie van Steijl. Van 1919 tot 1924 studeerde hij bij de SVD in Teteringen. Te Rome, de ‘eeuwige stad’, promoveerde hij in 1932 op een proefschrift over het boeddhisme en het christendom. Twee jaar later, in 1934 promoveerde Bernard voor de tweede keer – ditmaal in Wenen op een studie over Borneo. Na werkzaamheden in de bibliotheken van Leiden en Amsterdam vertrok Vroklage anno 1936 naar Nederlands-Indië en deed er onderzoek op de eilanden Timor en Flores. In de herfst van 1938 keerde hij terug naar het vaderland.

    In het maandblad Katholieke Missiën werd in april 1937 een verslag afgedrukt van de waarnemingen die Bernard Vroklage tijdens zijn reis gedaan had. Zijn verslag behandelde ‘mensen op de grote vaart’.

 

112 1 grote vaart

 

Binnenvaart

 

Reizen was voor Bernard, op dat moment 38 jaar, geen onbekend verschijnsel, zo begon hij zijn artikel. “Vroeger ben ik wel eens meegeweest op de binnenvaart; een keer zelfs met een versierde boot en de harmonie er op. Het was een motorboot, die in zijn dagelijks doen een beurtschip was. Met regelmatige droge stoten tufte de boot kanaal in kanaal uit, almaar langs een zoom van riet en door eenzaam weideland met hier en daar een watermolen.

    Onverdroten poogde de muziek de stemming er in te houden bij de mensen, die allen rekkerig en loom werden van het almaar zitten in de zon op een zelfde stoel, want plaats om te lopen was er niet met zoveel mensen aan dek.

    Een uur is al lang, maar dan vijf van zulke uren aaneen op de binnenvaart!”

 

Volgens hem was de vroegere trekvaart, waar menige Nederlander zich zo trots over uit liet, nog veel erger. “Het ging nog vlug bij vroeger op de binnenvaart, toen men per trekschuit verder dreef. Hoe saai dat geweest moet zijn op eenzame kanalen door Hollands vlakke dreven met koeien en wat watervogels als enig vertier – ik behoef het niet te beschrijven”.

    In zijn tijd, de periode vóór de Tweede Wereldoorlog, verkwistte je volgens hem minder tijd. “Mensen op de grote vaart, zij zijn daarbij vergeleken, zeer te benijden”

 

Drijvend hotel

 

Het was geen toeval dat de pater de overtocht maakte met een schip van de Rotterdamse Lloyd. In een folder van het bedrijf uit 1937 was te lezen: “Weet u dat wij in vijf jaren tijds wel duizend missionarissen vervoerden? Katholieken hebben aan boord van onze schepen gelegenheid ongestoord aan hun godsdienstige verlangens te voldoen. Vaste altaren op al onze mailschepen. Koffer-altaren op al onze vrachtschepen. Aan boord van onze schepen vindt de priester alles, wat voor de H. Dienst nodig of wenselijk is”.

 



Vroklage: “Ik maakte mijn uitreis met de Baloeran van de Rotterdamse Lloyd”. Het schip omschreef hij als een ‘zeekasteel, 170 meter lang (op 7 centimeter na). Met een gemiddelde vaart van 25 kilometer per uur snijdt het bij zo’n vaart door het water, dat ziedend en schuimend tegen de slanke boeg omhoog springt. Twee daverende machines, samen van 15.000 pk, gebruiken 2.500 liter olie per uur. Zo stuwen ze de kolos met deze snelheid voort”.

 

Over het comfort en eten onderweg hoefden de bijna duizend passagiers zich geen zorgen te maken. “Er zullen niet veel hotels zijn, die zo luxueus ingericht zijn en hun gasten zoveel bieden in de weinige weken, die de vaart van Nederland naar Indië duurt”.

    De missionaris had zich op de hoogte gesteld bij de chef-kok. “In de grote vrieskamers was het acht graden onder nul, terwijl de thermometer op de Rode Zee 36 graden Celsius wees”. In die ruimte bevonden zich ‘veertig koeien en evenveel varkens, 48 kalveren, 60 schapen, 1.600 kippen, 200 eenden, 150 fazanten enzovoort’. 

    “Hoeveel hotels kunnen daar tegenaan?”, legde hij aan zijn lezers voor.

 

Aan boord op volle zee

 

Eenmaal op weg bevond Vroklage zich in een bijzondere situatie, vond hij. “Tijdens de grote vaart zijn alle mensen opgesloten in een grote ijzeren kast. Onafzienbaar ver zijn ze omringd door water. Daar is de mens niet voor gemaakt. Op volle zee zou hij omkomen.

    Op het vaste land zouden de passagiers nooit naar elkaar omzien. Met hun opvattingen en aspiraties zijn ze dikwijls ver van elkaar verwijderd”.

    Op volle zee kwam daar verandering in. “Onbewust krijgen ze een gevoel van saamhorigheid. Hier komen ze dichter bij elkaar. Ze verblijven immers onder hetzelfde dak, leven in dezelfde dagorde, lopen hetzelfde gevaar. Van alle kanten omgeven door een element, waartegen, als het erom gaat, niets bestand is, zijn ze elkaars lotgenoten geworden”.

    Dacht de missionaris aan de ondergang in 1912 van de Titanic? 

    

De lotsverbondenheid was van korte duur. “Straks gaan zij weer uiteen, de een naar deze hoek van de wereld de andere naar gindse, de meeste met wijdse plannen, zoals dat past bij lieden, die wereldreiziger zijn”.

    Zo’n reis maakte je niet zomaar. “Om een futiliteit, om een aardigheidje, om een ontspanninkje of om een familiebezoek wordt gewoonlijk niet op de grote vaart gereisd. Bijna al deze lieden hebben wat groots, wat gewichtigs in hun hoofd, dat hen straks weer geheel in beslag zal nemen, zodat zij nauwelijks nog terug zullen denken aan hun reisgenoten, die dan overal op zulke grote afstanden van elkaar verspreid zijn.

    Maar nu zijn ze voor een tijd toevallig bijeengekomen en beginnen eerst officieel de kennismaking met hoofdse buigingen, terwijl ze elkaar meer de vingers dan de hand geven”.

 

Sociale gevolgen van de grote vaart

 

Als je een flinke tijd op volle zee op weg was naar een ver land, bleef je niet onaangeroerd. Als propagandist van het ware geloof bracht Vroklage de menselijke ziel ter sprake.

    “De ziel houdt zich nog gereserveerd opgesloten binnen de eigen sfeer. Maar de ziel houdt niet van een cellulair leven en immer opgesloten te zitten binnen de eigen gedachten- en gevoelssfeer. Eerst komen die ziel-sferen tastend aan de periferie met elkaar in contact. Maar spoedig lopen ze in en door elkaar en ontstaat er een ongedwongen over en weergaan van gedachten en gevoelens tussen die mensen, die dag aan dag zo dicht naast elkaar leven”.

 

De mensen waren aan boord op elkaar aangewezen. “Hoe gaat het bij de meesten, als zij hele dagen niets zien dan water, effen lucht en dekstoelen? Ze moeten veel praten om de saaie dag om te krijgen. Ze praten daarom zo gauw te veel over zichzelf en over anderen. In zo’n kleine levensruimte, waar de ene dag de fotografie is van de volgende, daar begint men zich steeds meer voor elkaar te interesseren. De belangstelling voor elkaar groeit met de dag – het wordt voor velen de aangenaamste afwisseling aan boord”.

    Het roddelen kon niet uitblijven. “Het zijn vooral de dames, die alles van elkaar gewaar zien te worden. Zo echt vrouwelijk gaan ze meevoelen met familiekwesties en persoonlijke aangelegenheden van een ander”. Wat ze hoorden werd doorverteld. “’s Middags bij de thee aan dek, of ’s avonds in de salon in een clubje bijeen, wordt dit vertrouwelijk medegedeelde nieuws wederom, strikt vertrouwelijk natuurlijk, verder verteld.

    Gelukkig dat deze mensen zich helemaal niet bewust schijnen te zijn, dat anderen eveneens zo over hen bezig zijn. Het zou hun alle vreugde aan deze plezante bezigheid bederven en zij zouden het wis en zeker, die anderen zeer kwalijk nemen, dat zij vertrouwelijke dingen aan anderen verder verteld hebben”.

 

112 3 Katholieke Missiën

Vroklage leek te genieten van wat hij meemaakte. Zijn medepassagiers kwamen steeds meer ‘los’. “Er zijn werkelijk interessante dingen genoeg te vertellen over elkaar op zo’n boot, want wel zelden zullen ergens anders, zoveel mensen, wier levensloop en levensbelangen zo eigenaardig zijn en zo ver uit elkaar liggen, in zulk een nauwe levensgemeenschap voor zo lange tijd bijeen zijn.

    Het was dikwijls een genot als buitenstaander, dat over en weer gepraat van verschillende mensen aan te horen. Deze aanvankelijk zo gereserveerde mensen, die zich allen eerst met een air van onverschillige wereldkundigheid omgaven, waren dorpers geworden, nieuwsgierige mensen, die alles van elkaar wensten gewaar te worden, om er over te kunnen praten. Klein menselijk gedoe op de grote vaart”.

 

Zakenmensen

 

Zakenmensen vormden een niet onbelangrijk deel van de reizigers. Ze konden het zich blijkbaar permitteren om op een luxueuze manier de oceanen te doorklieven. Mogelijk waren ze tevens bereid om de missie te financieren. Voor hen had de pater zeker belangstelling.

    “Er zijn mensen op de grote vaart, die niet alleen naar een ander werelddeel vertrekken, maar meerdere werelddelen bereizen, in wijde kring hun geld verdienen. Het zijn geen reizigers, die het land of de provincie bereizen, maar zaken doen met werelddelen. Zij bezoeken slechts de grootste havensteden en doen daar in het groot zaken, die dan in het achterland, in de provincie, door anderen verder worden afgedaan. Deze mensen denken en handelen in grote proporties, bewegen zich in grote afmetingen en doen slechts massale dingen af. Zij verhandelen duizenden balen rijst, duizenden balen suiker, katoen, koffie enzovoort.

 

Zulke wereldreizigers van groot formaat leven steeds in de verte, zijn altijd over grote afstanden bezig, waar zij zaken doen, en sturen radiotelegrammen naar China, Japan, Amerika, of Europa. Soms is het een korte informatie, die zij vragen, vaak is het echter een korte opdracht, die fabrieken doet draaien, kantoren aan het typen zet en heel veel mensen verdiensten geeft.

    Mensen op de grote vaart met grote relaties, die vanaf hun drijvend hotel op weg tussen hun verschillende handelsnederzettingen hun wereldbedrijf leiden.

    Er zijn ook beheerders van wereldfirma’s – ik hoorde dit alles van een goed zegsman – die blij zijn, dat het water de meeste banden, die hen met het land verbindt, voor een tijd heeft verbroken, omdat zovelen, vooral in deze tijd, bij zulke belangrijke mannen hun allerhande belangen komen aanbevelen”.

 

Ambtenaren

 

Ambtenaren, al dan niet met hun echtgenotes, waren eveneens aan boord te vinden. “Onder de mensen op de grote vaart zijn een groot deel ambtenaren, die voor het eerst, of na hun verlof in het vaderland doorgebracht te hebben, weer naar [Nederlands] Indië gaan. Verschillenden van dezen doen dit alleen uit pure noodzakelijkheid, om het goede bestaan, dat er aan verbonden is en om een verzorgde levensavond met een goed pensioen, maar die nu al denken aan het einde van hun dienstjaren, of aan het volgende verlof, die nu al op den kalender aan het aftellen zijn.

    Een mevrouw zei me: ‘Het zijn nu al niet meer vier volle jaren, dat we weer naar Holland gaan’. Zij vinden Indië een akelig land met dat voortdurende transpireren in die hitte, een gevaarlijk land wegens allerhande tropische ziekten, een saai land tusschen die domme, onzindelijke primitieven. Dit zijn de moedelooste mensen op de grote vaart, die met een doffe gelatenheid op hun doel aanstevenen”.

 

112 4 Rotterdamse Lloyd

Niet iedereen was zo negatief. “Andere ambtenaren gaan met vastberaden geestdrift weer naar Indië toe, waar nog zoveel goeds te doen is, nog zoveel opgeknapt en geordend moet worden, om Indië vooruit te helpen. Zo’n man met aanpak kan daar in dat grote land vrij werken, zonder bedillers om zich heen; naar eigen inzicht en eigen initiatief kan hij zijn gaven breeduit naar hartelust naar alle zijden ontplooien voor een betere landbouw, betere wegen, betere bestuursordening, betere volksgezondheid, betere woningbouw enzovoort. In Indië is dit alles nog in het groot te doen; geen kleinigheden maar grote dingen zijn daar overal nog te beredderen.

    Dit zijn flinke mannen op de grote vaart, prettig, opgewekt, gulhartig en meestal mensen met breed gebaar. Voor hen is Indië een land met duizend mogelijkheden, die zo maar voor het grijpen liggen. Zij spreken met geestdrift over Indië, waarbij hun glanzende ogen in de verte zien, als zagen zij zich reeds bezig. Het zijn zulke mannen, die in Indië wat tot stand gebracht hebben en die de inlandse bevolking nog tientallen van jaren noemt en dankbaar prijzend gedenkt voor het goede, dat zij deden voor een landstreek en voor de mensen. Dit zijn grote mannen op de grote vaart, met een gevuld leven, voortgestuwd als zij worden door een edel ideaal”.

 

Tien jaar later, na de inval van de Japanners in 1942 en het uitroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno en Hatta, was er van die idealen niet veel meer over.

 

Religie aan boord

 

Minder opvallend aan boord waren katholieke zusters. “ Er zijn ook mensen op de grote vaart, die de bescheidenste, stilste en teruggetrokkenste zijn, die zich in dit scheepsbedrijf, vooral in het begin, heel vreemd gevoelen en die daar met opzet zoveel mogelijk buiten blijven staan. Het zijn onze nonnetjes, in wier hart tussen de kloostermuren wijde wensen wakker werden, om in de verre vreemde onder nog moeilijker en ontbeerlijker toestanden haar ideaal werk voort te zetten.

    Overdag vertoeven zij nog al veel in de kabine, maar ’s avonds, als de lucht boven hen donkerblauw en het water onder hen nog donkerder blauw ziet, kan men ze stil voor zich alleen op een eenzame plek van het grote dek der eerste klas diep gedoken in de grote kap zien wandelen, zien spreken met God in wiens dienst zij staan, in wiens naam deze schuchteren dit alles aandurven. Zachte bescheiden vrouwenzielen, maar met moed voor veel moeilijks en veel zwaars. Zouden er wel groter zielen zijn op de grote vaart, dan deze bescheidenste van alle passagiers?”

 

112 5 heilige mis

En dan de mannelijke geestelijken. “Mensen, die je altijd het vroegst aan dek kunt zien wandelen, dikwijls nog vóór het personeel van de boot doende is, terwijl alle passagiers nog slapen, zijn de priesters, die mediterend of brevier biddend met rustige, regelmatige tred over de lange, lege dekken wandelen. Ook zij jagen een groot ideaal na, dat hen vanuit de ongeziene verte wenkt.

    Ziet eens, in het vaderland kun je nergens op het vlakke land staan of heel de einder langs zie je rond om je heen overal kerktorens. Een hele groep van kerktorens bijeen, grote en kleine, dikke en dunne door elkaar, zie je het eerst als je een stad van verre nadert. Heel het land staat vol vermanende vingers, die ernstig in strakke lijn naar boven wijzen, naar God. Ieder die wil of er behoefte aan gevoelt, kan zo gemakkelijk de weg gewezen krijgen naar Boven.

    Maar in gindse landen over de zee wonen grote volken, die deze tekens missen, die niet de goede weg naar Boven gewezen wordt, of die zo slecht met priesters besteld zijn, dat maar eens in de maand, zelfs in het half jaar, een priester voor enige dagen bij hen vertoeft. En een priester weet beter dan wie ook, dat een ziel een wezen is, dat niet sterven kan, al wilde het nog zo graag, en wat er voor een verschrikkelijke mogelijkheid altijd dreigen blijft voor iedere ziel na dit leven en hoeveel door Gods Zoon, die het beste van de prijs op de hoogte is, voor iedere ziel betaald is”.

 

Werk onder de misdeelden

 

Heel wat priesters voelden zich volgens hem geroepen om als missionarissen op reis te gaan. Mensen in verre landen moesten immers gered worden. “Dit alles weet hij niet alleen uit de boeken, of heeft hij eens onafwijsbaar bewezen gekregen. Het heeft hem diep in de ziel gegrepen, zó diep, dat hij tussen al die kerktorens weg trok naar een volk dat deze lichtbakens of wegwijzers naar Boven miste. En zo wilde hij ginds onder die godsdienstig misdeelden zelf lichtbaken en wegwijzer zijn, koste het nog zoveel ontbering of gemis aan de gemakkelijke goederen der beschaving”.

    De beloning voor hun inzet zou later wel volgen, na het korte leven op aarde. “Is er wel gewichtiger en hoger charitatief werk te verrichten aan de mensheid, dan deze mannen voorhebben te doen? En zij zullen voor dit hoge werk geen loon ontvangen van die armen, waaronder zij werken, geen staat garandeert hen op hun oude dag een recht op pensioen. Zij vertrouwen op God, die overal met hen gaat”.

 

Mis opgedragen in de damessalon

 

Gelovigen aan boord van het schip van de Rotterdamse Lloyd kregen de kans om ’s morgens de heilige mis bij te wonen. “Straks op een bepaald uur in de vroege morgen gaan de priesters en zusters en meestal ook enige leken-passagiers, die er vroeger om zijn opgestaan, naar de damessalon. Daar zijn de gordijnen voor de deuren en de vensters reeds neergelaten. Geen nieuwsgierige blikken zijn aangenaam bij het heilige, wat daar geschiedt.

    Terwijl het personeel over heel het schip schrobt, veegt, schuurt en poetst, om het met de frisse morgen, fris aan de passagiers te kunnen presenteren, terwijl deze laatste nog liggen te slapen, worden daar in intieme kring de heilige geheimen van de godsdienst gevierd.

    Grote zielen op de grote vaart, die het hoogste ideaal onder de mensen najagen: hun zielen te verzorgen, en die daarvoor gaan werken zonder eerst enige economische voorwaarden gesteld te hebben, voor niets, die leven van de hand in de tand, bouwend op God. Hoe groot en genotvol echter zal eens het pensioen van deze mensen zijn, waarop zij een hele eeuwigheid kunnen teren.

    Door de goede zorgen van de Lloyd zijn op al haar passagiersschepen op zeer kunstzinnige wijze vaste altaren gebouwd, die overdag toegesloten, een keurige kast voorstellen. Deze kunstvol uitgevoerde altaren met zeer toepasselijke schilderingen, verhogen niet weinig de religieuze stemming”.

    Van de aanwezigheid van dominees en hun echtgenotes, maakte Vroklage geen melding.

 

Gelukzoekers

 

Behalve rijke zakenmensen, ambtenaren en religieuzen maakte de Nederlandse geestelijke ook melding van een bijzonder slag volk. Je zou ze kunnen omschrijven als gelukzoekers. “Op zo’n vaart zijn er nog mensen, die min of meer op goed geluk af de wijde wereld intrekken, die het er weinig op aan komt, waar ze terecht komen, wanneer ze maar een goede baan te pakken krijgen.

    Het zijn meestal lichtzinnige mensen met iets avontuurlijks in de zin, die tamelijk los zijn van hun familie en geboorteland, die innerlijk ook geen banden hebben en eenmaal buiten de westerse conventie en beschavingsgebieden geraakt, ook uiterlijk zo licht bandeloos worden”.

 

112 6 VroklageBernard Vroklage

 

Trouwen met de handschoen

 

Vroklage maakte bovendien kennis met het verschijnsel dat in onze tijd vaak wordt aangeduid als ‘married at first sight’. Er werd getrouwd zonder eerst met elkaar kennis gemaakt te hebben, zonder ‘verloving’: “In deze kleine bootgemeenschap leven zogenaamde ‘handschoentjes’, jonge dames, die in het vaderland met de handschoen voor de wet getrouwd zijn en nu hun man tegemoet reizen. Zij zijn zeer gelukkig, met een tikje zenuwachtigheid er bij, wegens het geheel nieuwe leven, dat zij tegemoet gaan.

    Zij moeten nog afwachten hoe het hen in den vreemde zal bevallen, hoe zij in de tropen zullen moeten wonen, hoe zij hun huishouding zullen moeten opzetten. In iedere haven die het schip aandoet ligt een dikke brief voor hen van hem, die zij steeds meer naderen. Dit zijn de ongeduldigste passagiers op de grote vaart”.

 

Aan het einde van zijn artikel zette de pater van Steijl alles nog eens op een rijtje. “Mensen op de grote vaart, elkaars lotgenoten op eenzelfde boot, hoe wijd gaan de denkbeelden en aspiraties van al dezen uit elkander! Dieper dan de zee, waarover zij varen, is vaak het verschil van levensopvatting, wijder dan de zee, die zij doorkruisen, ligt hun levensdoel dikwijls uiteen. En toch zijn allen hier bijeen, verbroederd door dezelfde levensgemeenschap in de kleine ruimte van de boot, door hetzelfde lot van passagier op de grote vaart, met onder je en naast je de toch altijd min of meer onberekenbare en luimige oceaan”.

 

Als je vandaag de dag, in de 21ste eeuw, ‘gewoon’ in het vliegtuig stapt ben je na een aantal uren al op de plek van bestemming. Op de bagageband haal je je spullen op. Je medepassagiers heb je niet leren kennen. De kans dat er onder hen priesters, zusters of broeders verscholen zijn, is minimaal. Van een altaar aan boord is zeker geen sprake. Het bedrijven van missie lijkt een uitgestorven beroep, een uitgestorven ‘roeping’.

 

Harry Knipschild

3 april 2023

  • Raadplegingen: 2228