83 - De offers van Dirk Schut
Het Duitse keizerrijk ging aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) ten onder – inclusief zijn kolonies in verre landen, waar Duitse missionarissen actief waren. Paus Benedictus XV (r. 1914-1922) riep de katholieke wereld op actie te ondernemen. Oude en nieuwe door de Europeanen en Amerikanen beheerste regio’s mochten niet voor het geloof verloren gaan.
De familie Schut uit Castricum voelde zich geroepen hun oudste zoon Dirk (1893-1942) voor het goede doel af te staan. In 1907 verliet de jongen het ouderlijk huis om in Heeswijk (Brabant) op het kleinseminarie te studeren als voorbereiding op het priesterschap. In het dagboek dat Schut later tijdens zijn reis naar en op zijn missiepost bijhield definieerde hij het vertrek als ‘de voltooiïng van het offer dat ouders en zoon gezamenlijk voor God gebracht hebben’.
Het dagboek en een aantal brieven die Dirk in Afrika schreef vormen de basis voor Het offer, een boek dat Judith van der Stelt en Martha Lambrechts-van der Loos onlangs het licht deden zien over het missieleven van de pater.
Klaar voor de reis naar de hemel
Op 25 juli 1918, enkele maanden voor het einde van de oorlog, werd Dirk Schut in Westminster (Londen) tot priester gewijd. Het duurde nog tot 1923 vóór zijn congregatie, die van Mill Hill, hem op de boot naar Afrika zette. Dat misionarissen gevaar liepen en offers moesten brengen legde hij vast in zijn dagboek.
Dirk, 30 jaar, beschreef hoe hij op weg naar zijn eerste missiepost het graf van zijn Nijmeegse collega Mentink bezocht, die kort daarvoor was gestorven. “We hebben wat gebeden voor zijn zielerust. Wie weet in hoe korte tijd ik hem zal volgen. Ik heb mij zelf aan Onze Lieve Heer opgeofferd. Waneer Hij denkt dat mijn tijd gekomen zal zijn, dan hoop ik gereed te zijn voor die grote reis naar de hemel”.
Dirk vertrouwde dus op de Voorzienigheid. In het hiernamaals, de hemel, zou hij zijn verdiende loon wel ontvangen.
Mombasa
Aan het eind van 1923 arriveerde Dirk Schut in Mombasa, tegenwoordig in Kenia, in die tijd een Britse havenstad. Als je op zijn dagboek afgaat was de missie er ruim aanwezig. “Ik werd afgehaald door pater Pou van de Witte Paters, waar ik met de grootste gastvrijheid ontvangen werd. Ik trof er twee Hollanders, paters van Schimmert: Geraerts en Jannier. Een eindje verder lag een klooster van de Witte Zusters, waar onze nonnetjes verbleven. Een grote katholieke kerk werd bestuurd door acht paters van de Heilige Geest. De overste was een Fransman, de tweede een Zwitser en de derde een Hollander uit Amsterdam”.
In het Afrikaanse Mombasa bleek ook een ‘negerwijk’ te zijn: “We hebben een wandeling gemaakt door het kwartier der zwarten. Een grote hoeveelheid hutten, hier en daar winkelstraten of liever stegen, bewoond door Ghanezen, Indiërs, Oegandezen en Arabieren”.
Naar de Oegandese missie
Tijdens de treinreis naar Oeganda genoot Schut van het landschap. “Uitgezonderd de negers en de bananenbomen zou men niet denken dat men in Afrika is. Het land biedt een beschaafde indruk”.
Op 7 januari 1924 arriveerde de voormalige inwoner van Castricum eerst in Entebbe en later die dag in Kampala. Samen met enkele missiezusters werd hij er met handgeklap verwelkomd. “Op het perron stonden wel honderd kleinere en grotere meisjes van de zusterschool”.
Ook daar ontbrak het niet aan westerlingen die zich inzetten voor de bekering van de heidenen. “Drie heuvels zijn ingenomen door missionarissen. De Mill Hill Fathers zijn op de Nsambya. De Witte Paters hebben de Rubaga. Ze zijn bezig een grote kerk te bouwen. Het zal prachtig worden. Menige pastoor in een Europese stad mag er jaloers op zijn. Ik geloof dat men er acht jaar aan gewerkt heeft”.
Nyondo
De congregatie van Mill Hill stationeerde de Noord-Hollander als kapelaan in Nyondo. “Ik werd afgehaald door de paters Terhorst, Janssen en Spierings. Ze waren per stoomfiets en auto gekomen”.
Kort na aankomst liet Schut aan zijn familie weten: “Nyondo, mijn standplaats, is de enige missiestatie in het uitgestrekte gebied der Bugishu. Deze volksstam telt ongeveer 250.000 zielen, die bijna allen nog heidenen zijn. Het aantal katholieken bedraagt ruim duizend. De christenen wonen verspreid door geheel het district. Ze moeten geregeld door ons bezocht worden. Het aantal doopleerlingen neemt gestadig toe. De bevolking is onze Heilige Godsdienst zeer genegen”.
Het leven leek hem niet als een offer. “De Nyondo-missie bezit een eenvoudige maar gezellige pastorie. Een vier meter brede veranda rondom het gebouw biedt allerlei gezellige hoekjes om er, gewapend met verrekijker, Gods heerlijke natuur te bewonderen. Het kerkmeubilair is in de puntjes”.
De inwendige mens kwam niets tekort, was te lezen in het verslag van collega Jan Thoonen. “Father Terhorst heeft het ver gebracht in de kookkunst. Moeder natuur helpt flink mee en zorgt voor een keur van groenten en vruchten: salade, aardappels, bananen, aardbeien, frambozen, sinaasappelen, mango’s en perziken. Alles groeit hier en gedijt. De veestapel is een lust om te zien”.
Thoonen voegde eraan toe dat het missiewerk zwaar was. “Er moet gepionierd worden, maar de zielen zijn het ruimschoots waard”.
Missie-overste in Ngora
De superieuren van Mill Hill hadden vertrouwen in de Nederlander. Schut deed het zo goed dat men hem weldra benoemde tot overste in Ngora en Toroma.
In het nieuwe missiegebied ging het er een stuk moeilijker aan toe. Schut: “Nyondo heeft niet zoveel christenen als Ngora, bij lange na niet. Maar er is daar veel meer christelijkheid dan in al die Teso in Ngora”.
Aan bisschop Biermans legde hij uit: “Ze zijn onzedelijk, ontuchtig, dranklustig, diefachtig, vechtlustig en overgeleverd aan zeer slechte bijgelovigheden”. Eén missionaris kon zijn handen daarom niet thuis houden. “Ik kan me goed voorstellen dat Father Kiggen af en toe zijn toevlucht nam tot de stok [om de bevolking, de Teso, tot gehoorzaamheid te dwingen]. Ik kwam een paar keer in de verleiding om dat ook te doen”.
De pater hield bij wat er fout ging. “In de laatste zes maanden heb ik zo’n tachtig mensen op zonde betrapt. Twintig van hen waren onze eigen catechisten [missie-helpers]. U kunt zich voorstellen hoe de rest is. Ik hoop dat u wilt bidden voor meer steun voor het werk hier. Als u een klooster weet waar ze nog wat tijd over hebben, vraagt u ze dan vriendelijk om voor Ngora te bidden”.
Het was de schuld van de duivel, wist Schut. “Hij tovert sluwe trucjes uit de mouw”.
missiegebied Oeganda
De missie-overste bestreed het kwaad onder meer door een betere organisatie. Om de seksuele bandeloosheid te bestrijden bouwde hij een zusterklooster. Zusters uit Bergen in Noord-Holland kwamen over om hem te helpen. “Ik heb een paar drastische maatregelen genomen om de strijd tegen de zonde aan te gaan”, liet hij weten, “Eén daarvan is dat ik een grote slaapzaal voor meisjesleerlingen heb gebouwd. Nu bouw ik een tweede. Ik ben er achter gekomen dat zelfs de meisjes die bij de christenen inwonen, niet veilig zijn”.
Schut maakte tevens een einde aan het financiële wanbeleid van vóór zijn komst. “Toen ik de zaken overnam, kreeg ik er een schuld van 12.000 [gulden] bij. Door te bezuinigen, door niet meer te kopen dan we nodig hebben, zullen de schulden wel langzaam slinken”.
Kinderen die wat van de westerse kennis wilden opsteken moesten voortaan schoolgeld betalen. Wie niet betaalde werd niet meer tot de missieschool toegelaten. Op die scholen werd behalve de godsdienst ook rekenen, lezen en schrijven onderricht.
De misie hield zich bovendien bezig met de bestrijding van ziektes als malaria en slaapziekte. Een van de paters rapporteerde: “Teams van helpers werden naar alle dorpen gestuurd, gewapend met flitspuiten en DDT, om elk huisje een goede beurt te geven”.
Missie-overste in Toroma
Met deze stevige aanpak slaagde Schut erin orde te brengen in Ngora. Aanleiding voor bisschop Biermans hem in 1931 een nieuwe opdracht te geven: een missiepost in Toroma te openen. “Dirk koos voor een nieuwe stap waarin avontuur en uitdaging het wonnen van comfort en rust. Hij was uitgerust met een gelukkige combinatie van een sterk lichaam en een praktische geest”, is in het boek te lezen.
In Toroma zette de Castricummer een nieuwe missiepost op die hij ‘St. Pancras’ noemde – naar de Pancratiuskerk in zijn geboortestad.
In Toroma ging het er aanvankelijk nogal primitief aan toe. Een onderkomen van steen was er nog niet. Voorlopig woonde de overste in een grashuis. Maar kort na aankomst liet hij een huis met een extra etage neerzetten. “Schut had geleerd dat je op een verdieping minder last had van muggen, slangen en schorpioenen”. Een Duitse broeder, Ludger Bareiss, gediplomeerd loodgieter, bood een helpende hand.
Bareiss gaf de missiepost aanzien omdat hij zich tevens met medische zaken bezighield. “Als een werkman zich bezeerde bij de bouw, pakte hij jodium en verband. De bevolking zag hem voor een dokter aan”.
De broeder had oog voor de plaatselijk cultuur. “Hij liet een hele groep zieken in een kring zetten. Elke patiënt mocht op zijn beurt in geuren en kleuren vertellen wat voor kwaal hij had. Ludger vroeg dan aan de mensen in de kring wat ze van die ziekte dachten en wat er gedaan zou moeten worden. Hij slaagde erin langzamerhand de antwoorden zo op een rijtje te zetten dat ze uitkwamen bij het geneesmiddel dat nodig was”.
Opnieuw wist Schut de zaken naar zijn hand te zetten. Bekeerlingen werden pas gedoopt als ze aantoonbaar wilden leven op een katholieke manier. Daarvoor moesten ze een soort inburgeringscursus met voldoende resultaten afronden. “In het eerste jaar dat Dirk in Toroma was doopte hij 336 volwassenen. Het jaar daarop 428. Verder waren er 500 die werden voorbereid op de doop”.
bekeerlingen met zusters en missionarissen
Na verlof terug in Oeganda
In 1933 mocht Father Schut met verlof naar Castricum in Nederland. Bij zijn terugkeer in december 1934 wachtte hem een grote teleurstelling. “De missiepost was anders dan hij hem had achtergelaten. Van de meer dan vijfhonderd bekeerlingen die op de doop werden voorbereid, waren er slechts negentig overgebleven”.
De Noord-Hollander ontdekte dat zijn Britse vervanger Griffin een stel onderwijzers had ontslagen omdat die naar zijn oordeel onvoldoende presteerden. Een nog functionerende catechist was polygaam geworden. “Hij nam een jong christenmeisje tot zijn tweede vrouw en veroorzaakte met die stap grote ophef”.
Het kostte Dirk moeite om de missiezaken weer op orde te brengen. Maar toen dat eenmaal gebeurd was zette de missionaris de bouwactiviteiten door. Er verschenen onder meer permanente stenen scholen met plaatijzeren dak. “Gaandeweg kwam het ritme er weer goed in. Schut was blij met zijn nieuwe parochie en hij begon hoe langer hoe meer plezier te krijgen in de culturele achtergronden van de Teso”.
Zijn enthousiasme werd niet gedeeld door de nieuwe bisschop Jan Reesinck. Er waren klachten gekomen over de catechismus die grotendeels door hem was opgesteld. Steeds meer werd door collega-missionarissen en onderwijzers over hem geroddeld. “Dirk rechtte zijn rug en trok er zich niets van aan. Als er klachten zijn over mijn functioneren, dan ga ik er van uit dat ik dat rechtstreeks te horen krijg, redeneerde hij.
Zo transparant was de communicatie niet. De bisschop kwam zelf op bezoek. Dirk legde uit dat een teruglopend aantal bekeerlingen te maken had met het mislukken van de katoenoogst en de moeilijke bekeerbaarheid van de Teso. Bovendien was de daling langzaamaan tot staan gekomen”.
Het roddelen hield niet op. Reesinck greep in. Tijdens een missiereis vond Schut een briefje van de bisschop met de woorden: “Hierbij benoem ik u tot docent aan het seminarie van Nyenga”.
Dirk realiseerde zich: “Iets vreselijks heeft me getroffen. Ik ben me bewust dat ik onrechtvaardig word behandeld en gestraft. Ik ben ontslagen”.
Het grootste offer van Dirk Schut
De priester uit Castricum had de gelofte van gehoorzaamheid afgelegd. Hij deed derhalve wat hem was opgedragen, pakte zijn koffer en vertrok naar Nyenga.
De Nederlandse missionaris stuurde in 1939 echter een brief naar de algemeen overste in Engeland. “Ik ben zeer ongelukkig. Er is mij groot onrecht aangedaan – zozeer dat ik mijn ambitie en interesse verloren heb. Als ik het zo mag zeggen: de spirit is me ontnomen”.
Schut had een dringend verzoek: “Ik vraag u me hier weg te halen en mij een nieuwe aanstelling te geven. Ik vraag niet om een makkelijke functie. Ik ben altijd een man voor moeilijke taken geweest en zou graag weer naar een uitdagende plek gaan zodat ik deze hele toestand hopelijk kan vergeten”.
Het mocht best moeilijk zijn. “Ik zou bijvoorbeeld graag willen werken voor de missie van Kodok, een missie die, zoals ik gehoord heb, extreem moeilijk is omdat er flink gepionierd moet worden.
Tegelijkertijd wil ik vermelden dat ik klaar sta om overal naar toe te gaan waar u me heen wilt zenden. Maar alstublieft: haal me hier weg”.
In het boek is te lezen dat ook bisschop Reesinck in de pen klom. Schut zou te streng hebben opgetreden liet hij aan Londen weten. “Ik wil hem niet kwijt want hij is een harde werker en geef dus geen toestemming. Als u echter denkt dat hij naar huis moet worden gestuurd, vraag hem dat dan uit uw naam want ik ben het daar niet mee eens. Als de bisschop het recht en de plicht heeft om het beleid te bepalen, dan zie ik niet in waarom we iets moeten doen met de klacht van Father Schut”.
Weldra kreeg de missionaris te horen dat men in Londen niet inging op zijn verzoek. Het moet voor Dirk een grote slag geweest zijn, dat hem gehoorzaamheid werd opgelegd, blijkt uit het boek. Hij begon zozeer te mopperen dat hij door de bisschop tot de orde geroepen werd: “Ik heb Father Schut geïnformeerd dat ik hem zou schorsen, tenzij hij beloofde in het vervolg af te zullen zien van alle opruiende kritiek”, vernam de algemeen overste van Mill Hill vanuit Oeganda.
Op een heuveltop met gras, struiken en stenen
De zaak werd alsnog enigszins in der minne geschikt. “Aan het einde van dat bittere jaar kreeg Dirk een aanstelling in Kwapa, een missiepost op 150 kilometer afstand van Toroma”.
De Castricummer kwam terecht in the middle of nowhere. In Kwapa was nog niets. Het was een heuveltop bedekt met gras en struikgewas. “We hopen dat de christenen een handje zullen helpen om van stokken en gras een huisje te bouwen. We zullen verschillende jaren onder zeer zware omstandigheden en werkelijk in armoede leven. Maar toch, we gaan beginnen”, legde hij vast in een brief uit de missie.
Aan zijn vader liet Dirk weten: “Er is niets dan wat slechte grond, wat droog gras, een paar struiken en wat stenen die uit de grond steken. Ik bezit nog niets om te bouwen en zal maar langzaamaan doen. Voorlopig eet ik hier”.
Zijn interesse nam af. De missie haperde. In 1942 ontving men in Londen een telegram: “Father Schut dead. Paralysis. Reesinck”.
Op het bidprentje van de pater werd niet verwezen naar de offers die Dirk had moeten brengen: “Zoon van het oude Kennemerland, waar de eerste stenen liggen van geloof en cultuur in ons vaderland, trok deze priester naar het verre Afrika, om er die oerschatten van geloof en beschaving te brengen aan hen die nog zitten in de duisternis van het heidendom.
Met voortreffelijke eigenschappen naar geest en hart, met de inzet van al zijn lichamelijke krachten, heeft Dirk gewerkt, gebouwd, geplant en gezaaid tot het uur sloeg van de grote schafttijd en de Heer hem riep om te rusten in de schaduw van Zijn eeuwige tent”.
Harry Knipschild
21 april 2020, 31 juli 2020
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op de website www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 7070