63 - Jan Sweere - een gesproken brief uit de missie
Tot meer dan een halve eeuw geleden hoorde je alleen van een missionaris als die brieven vanuit verre landen schreef of zich in Nederland persoonlijk liet horen. Dankzij de vooruitgang van de techniek kwamen er nieuwe mogelijkheden. De paters konden hun ervaringen bijvoorbeeld op een bandrecorder inspreken. De KRO wijdde in de jaren zeventig 25 radio-uitzendingen aan interviews met Nederlandse missionarissen.
Het initiatief van de omroep kreeg een vervolg in KMM (KomMissieMemoires). KMM stelde zich ten doel: “Het opbouwen van een documentatie van gesproken en op magneetbanden vastgelegde herinneringen van missionarissen, teneinde later gefundeerd wetenschappelijk onderzoek mogelijk te maken”.
Het persoonlijke relaas van vele honderden geloofsverbreiders is zodoende vastgelegd. Een prachtig initiatief voor iemand die meer wil weten over de missie in de twintigste eeuw. Menige katholiek heeft of had een heeroom. In een heleboel gevallen kun je die uren horen praten over zijn verleden. De tapes zijn door het KDC (Katholiek Documentatie Centrum, Nijmegen) gedigitaliseerd.
Jan Sweere
Op 10 april 2012 gaf ik een lezing in Malden bij Nijmegen. Na afloop kwam ik in contact met een familielid van missionaris Jan Sweere. Die was op 27 september 1901 in het Brabantse Zevenbergen geboren. Als lid van de congregatie van Mill Hill vertrok hij in 1927 naar de Filippijnen. Hij werkte er tot in 1974.
Op 72-jarige leeftijd ging Sweere na een rustpauze in Vrijland (Oosterbeek) niet meer terug naar zijn missiegebied in het Verre Oosten. “Sinds die tijd heeft hij zich teruggetrokken. Maar zijn hart is nog steeds in de Filippijnen” is te lezen in een boekje van Mill Hill. En op zijn bidplaatje: “Op de hoge leeftijd van 88 jaar is zijn levenslicht langzamerhand uitgedoofd. Op 24 februari 1990 overleed hij, nog vrij plotseling”.
Jan Sweere vertelt
Voor het KMM-archief heeft Jan Sweere op 8 maart 1979 bijna drie uur lang zijn verhaal verteld. De pater had moeite met praten. Dat maakte hem eenzaam in de laatste jaren van zijn aardse bestaan. Gelukkig ging het nog een beetje tijdens de opname. Zo kon hij vertellen hoe zijn roeping tot stand gekomen was.
“Ik zat op een openbare school. In de streek was twee derde katholiek en een derde protestant. Iedere morgen moesten we om acht uur in de kerk zijn voor godsdienstles. Die zat niet in het schoolprogramma. Kapelaan Thijssen gaf die godsdienstles. Thijssen had een broer, die was bij Mill Hill. Die was in de missie geweest. Hij werd naar Europa geroepen en was professor in Tilburg. Er werden studenten aangeworven. Tegenwoordig noemen ze dat een promotion-team. Aan zijn broer in Zevenbergen vroeg hij: zoek wat studenten op”.
jeugdige Jan Sweere
De lokale priester deed zijn best. Jan had er zelf nooit aan gedacht, zei hij. “Later vertelde de kapelaan: ‘Ik ben nog bij je moeder thuis geweest’. En toen kon ik me herinneren dat mijn moeder wel eens met mij gepraat had over missionaris worden. Samen met mijn een jaar oudere broer ben ik naar Tilburg vertrokken. Ik ben doorgegaan, mijn broer niet. Zes jaar in Tilburg, twee jaar in Roosendaal (filosofie) en vier jaar in Mill Hill [bij Londen]”.
In Engeland ontving hij zijn priesterwijding. Mill Hill was vooral actief in die gebieden waar de Engelsen het voor het zeggen hadden of waar de Engelse taal gesproken werd.
De Filippijnen waren honderden jaren in Spaanse handen geweest. De eilandengroep was vernoemd naar de Spaanse koning Filips II (1527-1598), de zoon van Karel V. Aan het einde van de negentiende eeuw kregen de Yankees het er voor het zeggen.
Sweere: “Toen wij missionarissen van Mill Hill in de Filippijnen kwamen, in 1906, werd ons gevraagd wat we wilden hebben.
Mill Hill zei: ‘Het armste wat er te krijgen is’.
Dat hebben we gekregen ook. We zaten helemaal in de binnenlanden, in het zuiden. Op het eiland Panay in de provincie Antique, tussen twee Filippijnse diocesen in. Ik had er helemaal niets over te vertellen waar ik naar toeging.
Na onze wijding werden we met 25 jonge priesters bij de superior generaal geroepen. ‘Jij gaat naar de Filippijnen, jij naar Borneo, jij wordt professor in Tilburg, jij naar Indië, enzovoorts. Je kaartje kun je bij de procurator gaan halen. Je vertrekt op die en die dag’.
Anderen kwamen in Oeganda, Kameroen, Kenia, Nieuw-Zeeland. Dat is onvoorstelbaar natuurlijk”.
eerste heilige mis
Naar de onbekende Filippijnen
Voorbereid was Sweere dus niet. “Je weet nog zo weinig van de missie af. Allemaal praatjes verteld, geen praatjes maar verhalen. Het eerste wat we deden was op de kaarten kijken in de gang. Waar liggen de Filippijnen?
Wij gingen er met z’n drieën heen, twee Nederlanders en een Duitser. Ik kwam terecht bij een Duitse Trappist. Daar ben ik een half jaar in de leer geweest, van december [1927] af tot mei. Die gaf me ’s morgens een potlood en een schrift. Dan moest je de taal gaan leren. Er waren geen boeken, geen dictionnaire, niks.
Iedere dag moest je woordjes opschrijven. Je kwam die inlanders tegen, je verstond er niks van. Totaal niks. Je ging op een bankje zitten en maar opschrijven. Voor 47 jaren leer je bij, al die jaren. Taal is een kwestie van leven. Dat leer je met werken. Op 8 december ben ik begonnen met ‘pastoren’.
Op 19 maart [1928], het feest van de heilige Jozef, moest ik biecht horen, de kinderen van de school. Ik kreeg te horen, ‘niks zeggen, houd je mond maar, alleen maar de absolutie geven’. Wat ze vertelden weet ik niet meer, ik heb het nooit geweten ook.
Na zes maanden werd ik benoemd tot pastoor. In ons diocees stonden zeven parochies leeg. Ik heb er een overgenomen. Sinds 1901 was er geen priester meer geweest. Behalve Palmzondag of -maandag. Dan kwam een buurman de mis lezen. Maar voor 26 jaar hadden ze geen pastoor gehad. In de pastorie was geen stoel, geen bed, geen borden, geen messen, niks”.
De taal had Sweere nog lang niet onder de knie. Maar langzaam begon hij te functioneren, lijkt het. “Dopen, dat leer je. Dopen doe je alleen maar op zaterdag. Trouwen doe je op woensdag. Ik kwam in een parochie van 20.000 zielen. Daar had je 1.000 doopsels per jaar. In het droge seizoen, tussen december of januari tot mei, iedere zaterdag 25 doopsels. In het regenseizoen, juli tot september, geen enkel.
Kinderen moesten drie, vier, vijf maanden wachten. Dan brachten ze ze gewoon in groepjes binnen. Je wist: op zaterdag moest je thuis zijn omdat dat de doop-dag was. In een grote parochie moest je op woensdag thuis zijn, want er zou een trouwpartij kunnen zijn”.
Actief huisbezoek was niet altijd gewenst. Dat was heel delicaat. “Je moest eerst bekend laten maken dat je op die en die dag daar kwam. In dat en dat huis. Je kon niet zomaar ergens binnenlopen. Dan vond je daar kinderen op de vloer, een bende overal. Waar praatte je dan over – over naar de kerk gaan, biecht gaan, communie gaan. Ze zeiden allemaal ja. Je wist wel beter. Het resultaat was dat ze ons adviseerden: begin er niet aan, het haalt niks uit”.
De missionaris moest wegens zijn slechte gezondheid in 1933 en 1939 tijdelijk terug naar eigen land.
Einde van de Amerikaanse overheersing op de Filippijnen
In 1942 viel Japan de Filippijnen binnen. Sweere hield zich jarenlang schuil. Het was een teer onderwerp om over te praten. Had hij iets te verbergen?
“Ik heb niet in het concentratiekamp gezeten. Niet dat ik zo’n held was. De brief die mij riep heeft me nooit bereikt. Een jaar later hoorde ik pas dat ze in het kamp zaten. Ik zat in m’n afgelegen parochie. De Japanners hadden de kerk verbrand, de pastorie is verbrand, het hele dorp is afgebrand. Toen was ik zelf al lang weg, de heuvels in. Hou op. Oorlog: nooit meer”.
Ook als vluchteling zette de pater zijn werk voort. Al had hij naar eigen zeggen één groot probleem – hosties. “Die moesten uit de States komen”.
Na de oorlog pakte Father Sweere zijn werk weer op. Na enige tijd kreeg hij met het corrupte regime te maken. Je hoefde bij de pater maar op de knop te drukken en de verhalen kwamen in 1979 los.
“Top to bottom. Het is één grote kliek. Ongelooflijk. Als ik naar huis wil moet ik eerst een papier van de burgemeester hebben dat ik een goeie jongen ben geweest. Dat papier kost een gulden. Maar als je de klerk geen extra gulden geeft, krijg je het papier niet. Dan moet je van de burgemeester naar het hoofd van de politie. Voor een papier dat je nooit in de gevangenis gezeten hebt. Die geef je ook een paar gulden. Anders krijg je het niet. Dan moet je naar het treasure-huis van de provincie”.
Zo ging het door. Bij alles wat hij moest doen, zoals bij het registeren van een auto, bleef wel wat hangen. De bevolking had natuurlijk ook met dat ‘verschijnsel’ te maken. Sweere praatte maar door.
Melaatsen
bidden voor Jan Sweere
De laatste jaren, vanaf 1969, deed de missionaris bijzonder werk: “Ik had genoeg van dopen en biechten, van grote parochies. De bisschop zei: ‘Wat denkt U over een melaatsenkamp, ga er maar eens kijken’.
Er zaten drie nonnen, in een mooi huisje, een prachtige kerk. Slaapzalen voor de vrouwen, slaapzalen voor de mannen. en een mooi ziekenhuisje erbij. En vijfhonderd mensen met veel land.
Ik dacht: hier kan ik rusten en mijn oude dag tegemoet zien. Maar melaatsheid is niet mooi. Je moet er met je handen vanaf blijven. Dat deed je wat, als je de ellende zag. Ik kwam binnen bij moeder overste in een mooie witte toog, met zeep en een witte handdoek voor me. Je moet leren om overal met je handen vanaf te blijven. De ziekte is ellendig. Een mooi werkterrein”.
In 1971 werd Sweere ridder in de orde van Oranje Nassau. Op 6 augustus 1973 ontving de Nederlandse priester een medaille van verdienste uit handen van de Filippijnse kardinaal Sin (‘Pro ecclesia et Pontifice’). Een jaar later was hij voorgoed in Nederland.
Volgens een boekje van Mill Hill ‘mopperde pater Sweere nogal, maar iedereen moest constateren dat hij een gouden hart had en overal hielden de mensen van hem’.
Harry Knipschild
22 oktober 2018, 6 september 2012
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 5001