55 - Missionarissen met wapens
In Nijmegen werd op 28 september 1902 een metershoog standbeeld onthuld. De stad bewees hiermee eer aan de plaatselijke missionaris Ferdinand Hamer. De pater was twee jaar eerder tijdens de zogenaamde Bokser-opstand vermoord door de Chinezen. Bisschop Hamer had het martelaarschap verworven en om die reden kwam het monument op het Keizer Karelplein.
standbeeld bisschop Hamer
In recordtijd had men het geld bijeengebracht. Zelfs koningin Wilhelmina, haar echtgenoot Hendrik en haar moeder Emma hadden uit eigen middelen financieel bijgedragen. Tijdens een van de vele toespraken op die dag nam de Jezuïet Ludovicus Hebrans het woord. In zijn toespraak beschreef de priester de situatie in China. Hij sprak over een ‘handvol weerloze, ongewapende mannen tegenover een ontelbaar, wreedaardig, iedere vreemdeling hatend volk’.
Hebrans was nooit in China geweest. Hij had dan ook niet met eigen ogen kunnen waarnemen hoe het in dat land toeging. Als hij wel in het Verre Oosten was geweest had hij kunnen zien dat missionarissen en zendelingen niet ongewapend waren.
Europeanen arriveren met wapens
De Chinese autoriteiten wilden helemaal geen Europeanen in hun land toelaten. Ze gingen in de negentiende eeuw echter door de knieën tijdens de twee opiumoorlogen. Bij die gelegenheid bleken de Britten en de Fransen over de beste wapens te beschikken. China werd letterlijk met militaire middelen overmeesterd.
Het christendom kreeg nu zijn kans. Anton Smorenburg (Soest) bereikte in 1855 zijn bestemming in China. In het gezelschap van andere geestelijken legde hij het laatste gedeelte van zijn reis af op een schip, een Engels oorlogsschip. Hoe de verbreiding van het christendom plaatsvond maakte hij goed duidelijk aan zijn familie: “De protestantse missionarissen durven alleen maar te gaan prediken, waar de Europese kanonnen hen beschermen”.
De missiepaters beseften maar al te goed dat ze niet welkom waren. Eén van hen zag in een herberg een afbeelding van Europeanen bij wie de ogen uitgestoken waren. Dat was geen aantrekkelijk vooruitzicht. Wat kon je beter doen dan je goed bewapenen en dat deden ze ook, getuige hun brieven.
Vaak zijn het losse zinnetjes. De al eerder genoemde Ferdinand Hamer wist begin 1866 dat hij bedreigd werd. “Voor ons vertrek loste ik een schot, en wij hadden die dag zeer goede weg”, legde de vijfentwintig jaar jonge missionaris vast.
Zijn collega Alois Van Segvelt maakte in diezelfde tijd duidelijk: “In het binnenland zijn er veel rovers. Men reist dan ook nooit zonder wapens”.
Theophile Verbist, de overste van Hamer en Van Segvelt, gaf een belangrijke ambtenaar (mandarijn) een cadeau om de contacten te smeren. De Chinees zou het liefst een Europees wapen ontvangen. Maar dat gebeurde niet. “Mijn medebroeder Van Segvelt stond op het punt een lange en gevaarlijke reis te ondernemen. Ik kon hem moeilijk zijn revolver ontnemen. Dat had hij nodig” (22 april 1866).
Alois Van Segvelt
Ook Theodoor Rutjes bedacht na aankomst in de missie dat hij niet ongewapend kon rondtrekken. Aan zijn familie in Duiven schreef hij op 24 juni 1868: “Als iemand mij een presentje zou willen sturen: een heel korte karabijn met twee lopen (maar sterk) zou mij bijzonder van pas kunnen komen”.
Missionarissen op jacht
Om zeker te zijn dat zij hun wapen als het erop aankwam effectief zouden gebruiken gingen de missionarissen regelmatig jagen. “De jacht is hier niet vermoeiend”, rapporteerde Willem Meyer (uit Zeddam in de Achterhoek) op 31 maart 1867. “Een paar wilde ganzen schoot ik vanuit de poort en in tijd van twee uren loop ik met een paar hazen op de rug”.
Menige pater schoot met veel plezier. In maart 1897 deed de Vlaming Jules Anicq er verslag van. “Als er gesproken wordt van haas of patrijs is Engel Verstraeten niet meer tegen te houden. Zijn kaken worden hoogrood. Zijn ogen blinken en schieten stralen. Men zou zeggen dat hij alles gaat vermoorden. Somtijds zien wij hier of daar een haas en dan moet onze koene jager erop of. En als hij iets geschoten heeft komt hij triomfantelijk terug. Hij roept met al zijn kracht: ‘Ik heb ze liggen. Twee ganzen en een snep!’”
De paters gebruikten hun wapens eveneens als ze door wolven en andere wilde dieren belaagd werden.
In veel gevallen was het tonen van een wapen al voldoende om het gevaar te bedwingen. Op 14 december 1888 legde Theophile Redant vast: “Wij ontmoetten vijf struikrovers. Wij hoefden slechts onze wapens te tonen om ze op de vlucht te jagen”.
Maar in geval van nood schoot hij: “De straatrovers, die mij op de hielen zaten, poogden meermaals de teugels van mijn paarden te grijpen. Maar ik weerde ze telkens af met mijn pistool”.
Als het echt niet anders kon, schoten de missionarissen wel eens raak. Met alle consequenties van dien.
Tijdens zijn verblijf in Shanghai noteerde pater Karel Verellen: “Wij brachten een bezoek bij de eerwaarde heer Martinet. Conrad Abels [uit Weert] was bij hem. De missionaris was door de mandarijn vreselijk mishandeld en in ballingschap gezonden. De oorzaak van dit vonnis was dat Conrad zich verdedigde tegen de soldaten die in zijn kerk braken en er een doodschoot”.
Ook de tot het christendom bekeerde Chinezen waren niet bang. Vaak beschikten ze over de beste Europese wapens. De eerder genoemde Rutjes schreef op 9 december 1891: “De christen-mannen grepen de wapens om zich te verdedigen tegen een aanval van ‘heidenen’. Ik had hun verboden tegen een overmacht te strijden”.
De bekeerde Chinezen hadden hem geantwoord: “Als het er niet meer dan tweeduizend zijn, dan kunnen wij ze wel aan”.
bekeerlingen met Europese wapens
Missionarissen verdedigen zich in forten
Aan het einde van de negentiende eeuw voelden de missionarissen zich meer dan ooit bedreigd. Ze besloten het in Europa voor de missie verzamelde geld om te zetten in de bouw van grote forten. Met wachttorens en schietgaten. Tijdens de Bokser-opstand konden ze hun versterkingen en wapens goed uittesten. In de versterking Klein Brugge werd een dozijn missionarissen met honderden bekeerlingen omsingeld en van de buitenwereld afgesloten. De beste wapens hielden de paters. De bekeerlingen vochten met stokken en dergelijke.
Pater Vereenooghe schreef er een mooi verslag van. Gisbert Jaspers (uit Helmond) overleefde de belegering niet: “Jaspers zat aan zijn schietgat te kijken. Hij kreeg een schot vlak in het aangezicht. Hij viel van de muur naar beneden. De slag was dodelijk. Overste Bermijn kon nog in allerhaast het Heilig Oliesel toedienen. Enige ogenblikken later ging Jaspers in de hemel de martelkroon ontvangen”.
De missionarissen deden niet onder voor de belegeraars van Klein Brugge. “Jan Braam [uit Beek, Gelderland] zat gereed met zijn kogelgeweer. Een vent met een grote sabel zocht beschutting achter een dikke plank. Paf, paf, zegt Jan. De vent struikelt. Hij laat de plank los en wordt dus zichtbaar. Paf! Nog eens en een kogel heeft hem de kop doorboord. Hij valt badend in zijn bloed. Hij lag nog wel een uur te zuchten en te snakken naar zijn laatste adem.
De boksers wilden zijn lijk terughebben. Maar zij mochten niet tevoorschijn komen. Onze geweren waren gereed. Zij namen dus een ijzeren haak en begonnen hun geschoten kameraad te trekken. Maar dat ging niet”, aldus de priester uit Lichtervelde in West-Vlaanderen.
Met deze aanpak wisten de paters van Scheut de belegering te overleven. Andere missionarissen werden echter vermoord. Ze hadden niet verstandig gehandeld, schreef pater Jos van Kerckhoven op 21 augustus 1900. “Heirman en Mallet moeten waarlijk de kop verloren hebben om te handelen zoals zij gedaan hebben. Hun twee dorpen waren goed versterkt. Ze hadden twintig kanonnen en 150 geweren”.
Standbeeld voor bisschop Hamer
Gisbert Jaspers op het Hamer-monument in Nijmegen
Bij de feestelijke onthulling van het monument voor bisschop Hamer op 28 september 1902 werden Jaspers, Heirman en Mallet niet vergeten. Hun namen waren op het voetstuk van het standbeeld gegraveerd.
Missionaris Hamer zelf had zich niet kunnen verdedigen. Bij het uitbreken van de Bokser-opstand bevond hij zich niet in een fort. Hij stuurde zijn medemissionarissen naar een plek waar het veiliger was. Als enige pater bleef hij achter tussen zijn bekeerlingen.
“Ik blijf. Gaat. Mijne Kinderen. God zij met U”, is op het monument in Nijmegen te lezen.
Hamer besefte dat zijn enige wapen het wapen van het kruis was. Dat was voor hem voldoende. Op basis van Chinese documenten is onlangs aannemelijk gemaakt dat er op 23 juli 1900 langs gewelddadige weg een einde aan zijn leven op aarde kwam.
Harry Knipschild
30 augustus 2010, 20 juni 2018
Bronnen
Brief Smorenburg aan zijn ouders uit Ningbo, China, 11 augustus 1854, opgenomen in de Godsdienstvriend, nr 74, 181
Onthulling van het standbeeld voor Mgr. Hamer en Gezellen, Nijmegen 28 september 1902, 70-80
Dit artikel is eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 4754