74 - Broeder Adrien en de slavernij op Zanzibar
In een vorig missie-artikel schreef ik: “Halverwege de negentiende eeuw werd het eiland Zanzibar op de oostkust van Afrika een belangrijk zakencentrum. Er werd niet alleen gehandeld in kruidnagels maar ook in slaven. Zanzibar viel politiek aanvankelijk onder de sultan van Oman. Maar in 1856 wist de jongste zoon van sultan Sayyid Said na diens overlijden met steun van de Britten de macht te grijpen. Zanzibar werd in 1862 formeel een zelfstandige natie, los van Oman.
Missionarissen van de congregatie van de Heilige Geest, een Franse organisatie, waren actief op het rijke eiland. Vanuit Zanzibar wilden ze verder Afrika binnentrekken om er het katholieke geloof te verkondigen. Het Nederlandse tijdschrift Katholieke Missiën deed in 1874 verslag.
Allereerst werd de doelstelling van de paters duidelijk naar voren gebracht: ‘Op de slavenmarkt zoveel als maar mogelijk is kinderen te kopen en in het katholicisme op te voeden. Op den duur die kinderen in het binnenland van Afrika te vestigen en ze zo een middelpunt van nieuwe missionering uit te laten maken. Van daaruit het christendom op Afrika’s oostkust te verbreiden’.
De kinderen werden dus niet bekeerd. Ze werden gekocht, katholiek opgevoed en elders neergeplant”.
Van Haaren in Noord-Brabant naar het eiland Zanzibar
In 1891 arriveerde broeder Adrien op Zanzibar. Aan medebroeder Bernardinus deed hij op 2 augustus van dat jaar verslag. Zijn brief werd anno 1893 gepubliceerd in Annalen der Afrikaansche Missiën, het tijdschrift van de Witte Paters, de missie-organisatie die Charles Lavigerie (1825-1892) in 1868 gesticht had.
Broeder Adrien was oorspronkelijk timmerman. Zo iemand kon de missie goed gebruiken, nog voor hij naar Afrika gestuurd werd. “Tijdens het noviciaat heb ik het vak van timmerman voortdurend uitgeoefend. Ons tehuis had problemen met het aanwerven van werklieden die noodzakelijke reparaties moesten uitvoeren. Door mijn werk kon bovendien op de kosten bespaard worden”.
De broeder had zijn apostolische opleiding ontvangen in Huize Gerra (Haaren, Noord-Brabant). “Te Gerra was ik een der eersten die daar als postulant werd aangenomen. Te Gerra had ik bovendien het geluk mijn apostolische loopbaan te mogen beginnen onder leiding van een heilig en ervaren missionaris, Louis Jamet”.
Witte Pater Jamet had zeven jaar als missionaris op Zanzibar gewerkt, legde broeder Adrien uit. “Hij sprak er zo graag over – over de schoonheid van de natuur, de warmte, de slavenhandel, en wel voornamelijk over zijn vrij-gekochte slaafjes, die hem nog zo na aan het hart lagen”.
Het leven op Zanzibar had de pater echter zijn gezondheid gekost. Vanwege zijn slechte gesteldheid was hij terug in Europa. Jamet was in Nederland een bron van inspiratie voor toekomstige paters en broeders. Broeder Adrien formuleerde het als volgt: “O, wat brandde mijn hart van verlangen, daar toch eenmaal te mogen gaan arbeiden”.
Jamet was niet de enige die katholieke jongens voor het werk in de verre missie wist te interesseren. “Tijdens mijn noviciaat werd dit verlangen nog aanmerkelijk vergroot door mijn overste, pater Girault. Die had twaalf jaar in de binnenlanden van Afrika doorgebracht. Op een bijzondere wijze wist hij de liefde tot het missionaris-leven in zijn novicen op te wekken en te doen aangroeien. Tegelijk wees hij op de grote moeilijkheden en ontberingen die daaraan verbonden waren. Niemand kon er beter over spreken dan hij, die zoveel moeilijkheden, gevaren en ontberingen getrotseerd had”.
Broeder Adrien werd na het voltooien van zijn opleiding in Haaren naar het eiland aan de oostkust van Afrika gezonden. “Is het te verwonderen”, schreef hij na aankomst, “dat mijn hart van vreugde opsprong toen mijn overste me vertelde dat ik bestemd was om een nieuwe procure te Zanzibar te gaan bouwen, om daarna naar het binnenland te vertrekken! Mijn hart was vol vreugde, moed en ijver, wat mij naderhand uitstekend van pas zou komen”.
Slavernij in Afrika
Hoe men in Afrika met sommige mensen omging was Adrien niet onbekend. “Hoe menigmaal had ik gelezen over de slavenhandel en zijn gruwelen. Hoe dikwijls had ik uit de mond van ooggetuigen gehoord over hun slechte behandeling. Toch maakt men er zich gewoonlijk geen goed denkbeeld van. Ja, men is geneigd te denken: het zal zo erg toch niet zijn. Daarbij, men kent de omstandigheden niet – en nog minder het klimaat.
Het is hiermee als met tandpijn. Iedereen die tandpijn gehad heeft, zegt dat het een hevige pijn is. Maar degene die er nog geen kennis mee gemaakt heeft kan er zich maar slecht een denkbeeld van vormen. Men moet het gehad hebben om het te kunnen begrijpen”.
Ondanks wat hij erover gelezen en gehoord had was het voor de nieuw-aangekomen broeder toch een cultuur-shock te ontdekken hoe de slavernij op Zanzibar werkte. “Wat is het hard voor ons, Hollanders, die zo netjes, zo vrij, zo flink zijn opgevoed, zo licht gevoelig zijn voor de smart van anderen, hier zijn evenmens te zien behandelen nog beneden het redeloze vee.
Ondanks het groot aantal Europeanen, welke hier zijn, ondanks de vele boeken en tijdschriften, die men daarover schrijft, ondanks de vele bijeenkomsten en vergaderingen, die men in Europa houdt tegen de slavenhandel, ondanks de vele oorlogsschepen die hier voortdurend kruisen, heerst hier de slavenhandel nog in haar gruwelijkheid”.
Laffe rol van West-Europa
Op het moment dat broeder Adrien op het eiland arriveerde was de zogenaamde verdeling van Afrika door de Europeanen al een tijd gaande. Daarbij werden tevens Europese belangen in de onderhandelingen meegenomen.
Op 1 juli 1890 sloten de Duitsers en Britten het Helgoland-Zanzibar verdrag. Duitsland droeg bij die gelegenheid zijn territoriale claim op Zanzibar over op Groot-Brittanië. In ruil daarvoor kreeg de Duitse keizer het Britse eiland Helgoland toegewezen.
In zijn verslag legde de broeder dat vast met de woorden: “Dit eiland is onder de bescherming van de Engelse regering gesteld”. Wat de ‘inlanders’ daarvan vonden was voor hem niet de moeite waard om aan te roeren.
De Britten, die in de negentiende eeuw voorop liepen bij het verbieden van eerst de handel in slaven, en vervolgens in de slavernij zelf, schoten op Zanzibar volgens hem tekort. “Niets is in staat hier de mensenhandel te doen ophouden. Waarom?”
Het antwoord gaf hij zelf: “Ja, ik kan er geen ander woord voor vinden dan de laffe houding van de Europese mogendheden tegenover de muzelmannen [moslims]. Men verkiest de slavernij omdat men bang is voor het christendom”.
Consequenties van de slavernij
slavinnen gekeurd op Zanzibar
Nu hij zich op Zanzibar bevond kon de broeder, die uit Haaren gekomen was, met eigen ogen constateren hoe de slaven behandeld werden door de moslims. Wat er in hun hoofd omging wist hij niet. Maar wat de fysieke gevolgen waren zag hij vóór zich gebeuren.
“Laat eenvoudig hun geestelijke ellende onaangeroerd. Beschouw alleen hun lichamelijke ellende. Dan reeds breekt u het hart van medelijden met die arme slaven”.
Vooral vrouwelijke slaven hadden het hard te verduren, vond hij. “Ze worden gebruikt voor het slechtste en zwaarste werk. Zoals ik eerder in mijn brief uitlegde ben ik hierheen gestuurd om een nieuw huis te bouwen. Het oude is veel te klein. Wegens zijn bouwvalligheid is het sinds enige jaren zelfs gevaarlijk om te bewonen”.
De Arabieren van Zanzibar werkten niet zelf. Voor het bouwen gebruikten ze hun bezit, de slaven. “Het graven van de funderingen werd door mannen verricht. Het wegdragen van de aarde geschiedde door vrouwen, door middel van korven die zij op het hoofd plaatsten. Alles, wat het ook is, wordt op het hoofd gedragen. Andere middelen van vervoer kent men niet”.
Vrouwen hadden nog andere onaangename taken: “Kalk blussen, kalk maken en stenen op de steigers aanbrengen”.
Deze taakverdeling was overigens enigszins normaal in dat deel van de wereld. “Dit werk door mannen te laten verrichten, daar is geen denken aan. Dit zou voor de mannen een grote vernedering zijn – niets wat zij meer trachten te ontwijken. Daarbij zeggen zij eenvoudig: dit is geen mannenwerk, dit is vrouwenwerk. De mannen doen dit op een toon die genoeg aantoont hoe hoog zij de vrouwen achten”.
Niet hoog dus.
Hoe behandelen de Arabieren hun slaven?
Als slaaf had je volgens de broeder geen aangenaam leven. “Wanneer de slaven of slavinnen bij de Arabieren werken staat er achter iedere vijf of zes een opzichter. Bij vertraging in hun werk dient die meteen enige stokslagen toe”.
Adrien wist het zeker. “Niet één slaaf ziet men hier die op de rug, op de armen of benen of in het aangezicht niet enige littekens draagt”.
Blijkbaar maakten ook de Witte Paters op Zanzibar bij de bouw gebruik van slaven die ze van de moslims betrokken. Ze moesten nu eenmaal praktisch zijn. Maar zij behandelden die menselijker.
De slaven kwam zich zelf dagelijks aanmelden. “Bij ons zijn ze natuurlijk vrij en gebruikt men geen zweep. Vandaar dat men iedere morgen, hoe hard dit ook valt, genoodzaakt is een groot aantal weg te zenden omdat voor hen geen werk is. Zij weten, ja zeggen het zelf: ‘Bij u is het goed werken. Men slaat ons niet. Wanneer wij goed werken krijgen wij nog iets extra. O, meester, geef mij ook werk. Anders moet ik weer [zware] kolen gaan dragen’”.
Dat was volgens hem de schuld van een of ander Europees bedrijf dat steenkolen leverde aan stoomschepen die over de oceanen voeren in die tijd. Ook die bedrijven huurden slaven van hun eigenaren in.
“Voor een klein winstbejag laat men die arme schepsels de hele dag met een korf steenkolen op het hoofd tot aan de armen in het water lopen. Iedere avond betaalt men hun loon. Iedere avond moeten zij bij hun meester brengen wat ze die dag verdiend hebben. Wat krijgen ze daarvan?
Dat hangt van hun meester af, al naar gelang hij goed of kwaad is. De meesten ontvangen niet meer dan vier pécas per dag. Dat is ongeveer vijf cent [iets meer dan twee eurocenten]. Daarmee moeten zij in hun onderhoud voorzien.
Om zo te zeggen: dat is te weinig om van te leven en te veel om van te sterven. Men ziet dan ook geen slaven die vijftig jaar geworden zijn. Het zijn allemaal jongelui in de kracht van hun leven. Door de ontberingen zijn ze half uitgeput. Ik bespeur dit dagelijks bij onze werklieden”.
De onvrijwillige arbeiders kregen dus te weinig voedsel en moesten te hard werken. De nood was hoog. Broeder Adrien: “Vandaar dat diefstal aan de orde van de dag is, voornamelijk onder de jongens van twaalf tot twintig jaar”.
Je kon maar beter niet betrapt worden als je wat meer voedsel naar binnen wilde slaan. “Het gewone strafmiddel is een ketting aan de benen met een zwaar stuk ijzer of hout eraan. Dat moeten ze dragen als ze rondlopen. Soms verbindt men er twee of drie samen. Men laat ze dan maanden lopen. Dat veroorzaakt natuurlijk grote wonden aan de benen”.
Gestrafte slaven zochten hun heil bij de missie. “Dikwijls komen ze bij ons om van hun boeien bevrijd te worden. Wie zich bij ons presenteert maken wij los. Omdat de beugels van stevig ijzer gemaakt zijn is dat soms niet gemakkelijk”.
In sommige gevallen keek een eigenaar toe als de broeder de helpende hand bood aan zo’n geketende slaaf. “Die is daarmee natuurlijk niet ingenomen. Soms hoor je hem razen en tieren. Het is zijn eigendom, zijn slaaf, zegt hij dan. Hij kan er mee doen wat hij wil”.
Wellicht in de hoop op bekeerlingen ging de broeder in zo’n geval echter gewoon door. “Wij verrichten vlug de operatie. De eigenaar brengen wij aan het verstand dat dit geen manier van straffen is. Dat doet men zelfs de beesten niet aan. Omdat ieder mens vrij is kan zo’n slaaf dus geen eigendom van een ander zijn”.
geketende jonge slaaf, Zanzibar
Blijkbaar had een Europeaan zoveel macht op Zanzibar in die tijd dat hij het losmaken van de kettingen kon doen waar de eigenaar bij stond. Maar daarna was hij zijn controle weer kwijt. “De eigenaar neemt zijn strafwerktuig met zich mee en trekt zich brommend terug. Zijn slaaf belooft hij een aantal stokslagen wanneer ze bij zij huis zijn gekomen. God weet wat hij daar nog bijvoegt”.
Geen oplossing op korte termijn
Het helpen van de slaven, het losmaken van hun ketens, was niet meer dan een momentopname, Daarna ging hun leven gewoon door. “Arme slaven. Vluchten kunnen zij niet. Waar zouden ze heen gaan. Want zodra een slaaf, gewoonlijk uit vrees, zijn meester heeft verlaten, zijn alle soldaten en politieagenten op de been om de boosdoener te grijpen en aan zijn meester over te leveren. O God, hoe lang zal dit nog duren!”
De broeder had al eerder gewezen op de laffe houding van de Europeanen. Met de Arabische moslims kon je maar beter geen problemen hebben. “De in- en uitvoer van slaven is verboden. Maar de Arabieren lachen erom. Ze weten toch wel in en uit te voeren. Niemand ziet het. Veel schepen hebben een dubbele bodem. Vissers leggen hen in hun uitgeholde bomen vastgebonden onder hun vis”.
Het resultaat loog er niet om. “Hier in Zanzibar, hoe klein het eiland ook is, zijn nog zesduizend slaven”.
Was het niet om moedeloos van te worden. “O, hoe lijdt het hart dagelijks bij het zien van zoveel ellendigen, tegenover wie hij zonder hulpmiddelen staat om hun ellende een weinig tegemoet te komen. Niet zijn armoedige woning, niet de brandende zon, niet de koorts, niet de mais of andere sobere kost doen de missionaris lijden. Nee, dit alles is voor hem van geringe betekenis. Wat hem het meest doet lijden is dat hij hier met de handen geboeid staat tegenover de islam”.
Omdat de slaven eigendom waren van de moslims was er van bekeren waarschijnlijk geen sprake. En daar ging het toch om. “Zolang de slavernij hier heerst zal de arbeid van de missionaris weinig resultaat hebben. Uit vrees voor hun fanatieke meesters durven de slaven er niet aan te denken tot het christendom over te gaan. Mocht de slavernij hier opgeheven worden dan zou de oogst [bekeringen] overvloedig zijn. Door de goede behandeling die wij hen geven, het verzorgen van hun zieken, het geven van aalmoezen enzovoort heerst er in hun hart [ongetwijfeld] genegenheid tegenover ons”.
Kinderen kopen
mgr Allgeyer en andere paters komen helpen
Voorlopig was er maar één manier om met resultaten te komen. De missie kon jonge slaafjes zelf kopen en hen daarna katholiek opvoeden. Dat gebeurde dan ook. “Het is zoet onze vrijgekochte, kleine zwartjes te zien ronddansen. Het is een ware voldoening. Men vergeet alle moeilijkheden van het missionaris-leven, wanneer men ziet hoe gelukkig die kleinen zijn, die hier op aarde een ellendig leven moeten slijten, en na dit armzalig leven misschien nog voor eeuwig verloren gaan”.
De jonge katholieke kinderen moesten zich nu wel onderwerpen aan rituelen waar ze waarschijnlijk niets van begrepen. “U moest hen ’s avonds het rozenhoedje horen bidden in hun eenvoudige taal, voor hun edelmoedige weldoeners. Het dringt tot de hemel door, en doet voorzeker duizend zegeningen over hen nederdalen. Dat dit ook anderen moge opwekken dit arme volk door gebed en aalmoezen te hulp te komen. Dit is voorzeker een heilzaam middel om zich de barmhartigheid Gods te verwerven”.
Er was nog hoop voor de missie op het eiland Zanzibar!
Kathedraal op de plek van de voormalige slavenmarkt
Harry Knipschild
25 februari 2015, 17 september 2019
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op www.katholiek.nl
- Raadplegingen: 7518