Skip to main content

15 - Onverwacht missiewerk in Hiroshima (1900)

 
 
Het noemen van de naam van de stad Hiroshima roept bij menigeen duidelijke herinneringen op aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Op 7 december 1942 vielen Japanse vliegtuigen de Amerikaanse marinebasis op Pearl Harbor (Hawaii) aan. Daarbij kwamen enkele duizenden Amerikanen om het leven. President Franklin D. Roosevelt verklaarde Japan onmiddellijk de oorlog. Aan de strijd in de Grote Oceaan leek geen einde te komen. In mei 1945 gaven de Duitsers zich op het Europese continent over aan de geallieerden. De Japanners zetten de oorlog evenwel voort.
 
President Truman, opvolger van Roosevelt, besloot de Japanse havenstad Hiroshima te bombarderen. Niet met gewone bommen, maar met een nieuw en uitermate dodelijk wapen: de atoombom. Op 6 augustus 1945 kwam de eerste atoombom in de geschiedenis tot ontploffing in Hiroshima. In korte tijd kostte de explosie het leven aan meer dan 100.000 mensen. Wie nu aan Hiroshima denkt, denkt aan dat bombardement en aan al die slachtoffers.
 
 

Hiroshima en omgeving, hedendaagse kaart
   
 
Japanners, bondgenoten van het westen in 1900
 
 

In het jaar 1900 lag de situatie anders. Japan was geen vijand maar een bondgenoot van het westen. In de zomer van 1900 vochten Japanse troepen samen met die van Engeland, Frankrijk en Amerika tegen de zogenaamde Boksers. Die belegerden de ambassades van hun staten in Peking.
   De Chinese overheid stelde zich passief op ten opzichte van al die ‘buitenlandse barbaren’ die zich als ware kolonialen gedroegen in het keizerrijk. Het ‘gewone volk’ nam daarom het heft in handen. Het katholieke geloof werd over één kam geschoren met het opdringen van het westen en Japan. Grote groepen katholieke missionarissen, hun helpers en bekeerlingen werden over de kling gejaagd.
 
Lang niet alle Europese militairen kwamen ongeschonden te voorschijn uit de strijd in China. In het tijdschrift Katholieke Missiën werd in 1901 gemeld dat er aan Franse kant bijna achthonderd doden en gewonden gevallen waren in de gevechten op Chinese bodem.
   De Japanners toonden zich bereid de verzorging van de Franse gewonden op zich te nemen. Er was daar een afdeling van het (Europese) Rode Kruis. “Deze zeer bloeiende vereniging telt ongeveer 600.000 leden. Die storten jaarlijks 6 yen [7 euro]”. Dat waren de woorden van missionaris Isidore Charron, lid van wat in Nederland de ‘Sociëteit der Vreemde Missiën’ genoemd werd. Het was een Franse organisatie: de Missions étrangères de Paris (afgekort: MEP).
 
Hiroshima behoorde tot het werkgebied van de ‘Vreemde Missiën’. Vanwege de oorlog in China was het er zo’n chaos dat Charron besloot uit de havenstad weg te trekken. “Tegen het midden van de maand juni [1900] had ik Hiroshima verlaten. De opgewondenheid, die in de stad heerste, de aanhoudende beweging der troepen, maakte bijna elk bekeringswerk onmogelijk. Daarom bezocht ik in die tijd de twee provincies Oki en Iyo. Op 21 juli was ik in Matsuyama. De volgende morgen, een zondag, zou ik er de mis lezen. Maar op zaterdagavond ontving ik een telegram: ‘Keer terug. Een gewonde Franse soldaat in gevaar’”.
 
Het Japanse Rode Kruis had twee schepen naar China gestuurd om gewonde militairen op te halen in Tianjin, het door de geallieerden veroverde bolwerk van de Boksers. Het hospitaal in Tianjin was nog niet veilig. De Koisamaru, één van die schepen, was in Hiroshima aangekomen.
   De missionaris liet geen moment verloren gaan. “Aanstonds scheepte ik mij in. De volgende morgen om vijf uur kwam ik te Hiroshima aan. Ik snelde naar het hospitaal. Helaas, mijn gewonde was juist een half uur tevoren gestorven”.
 

 
Missionaris Charron waakt in Hiroshima over Franse soldaten
 
 
 

Franse matrozen (foto uit artikel)
 
 
 
Daarmee was er nog geen einde gekomen aan de ellende. “Luitenant Martinie, die de leiding had over het hospitaalschip, deelde me mee dat twee andere soldaten aan boord van de Koisamaru gestorven waren. De een gedurende de overtocht, de ander bij de ontscheping. Ondanks de uitmuntende inrichting van het Japanse hospitaal-schip hadden de meeste gewonden veel te lijden gehad van het vervoer. De overtocht had vier dagen geduurd”.
 
In het hartje van de hete zomer moest er snel gehandeld worden. Dat deed de pater. “Op 23 juli had een drievoudige begrafenis plaats. Dat gaf gelegenheid tot een zeer treffende katholieke plechtigheid. Pater Roland [collega-missionaris] was bij de eerste tijding van de Franse gewonden toegesneld. Majoor Corvisard, militair attaché van Frankrijk in Tokio, was speciaal overgekomen.
   Er waren dus twee officieren en twee missionarissen om Frankrijk te vertegenwoordigen. Maar een groot aantal Japannezen was aanwezig: de gouverneur van Hiroshima in eigen persoon en de stadsautoriteiten. Bovendien liet elke straat zich door een delegatie vertegenwoordigen. Ook dorpen uit de omstreken stuurden afgezanten”.
   De missionaris moest al die mensen maar zien onder te brengen bij de katholieke plechtigheden. “Mijn arme kapel kon bij lang niet zulk een grote menigte bevatten. Wij hielden een zeer plechtige lijkdienst volgens de riten van de H. Kerk”.
 
Het begraven van ‘drie kinderen van Frankrijk’ gaf ongekende mogelijkheden om het geloof uit te dragen. “Om zich van het militair hospitaal naar het kerkhof te begeven moest de stoet bijna de gehele stad doortrekken. Een onvergetelijk schouwspel: drie doodskisten, bedekt met de Franse vlag. Eerst twee missionarissen, daarna de drie kisten en tenslotte twee officieren in naam van de afwezige familie en het vaderland. Een grote menigte keek eerbiedig en sympathiek toe”.  
   Bij terugkomst in het ziekenhuis kon pater Charron weer onmiddellijk aan het werk: “Ik moest een sergeant, die op sterven lag, bedienen”. 
  
De Franse missionaris maakte heel wat mee in de volgende dagen. “Ik maakte kennis met de gewonden. Aanstonds was ik hun vriend. Ondanks de pijn wilde iedereen mij zijn geschiedenis vertellen. De een miste een been, een ander een arm, een derde een been en een arm tegelijk”.
 

 
Lof voor Japanse verpleegsters
 
 

Vol lof was hij over de hulp van de Japanners. “De soldaten werden liefderijk verzorgd. Het personeel, allemaal Japannezen, deden hun uiterste best. De directeur wilde dat de Fransen, zijn gasten zoals hij ze schertsend noemde, zo goed mogelijk behandeld werden.
   De ziekenverpleegsters waren uniek. Meisjes en vrouwen van het Rode Kruis wilden hun land op hun manier dienen. Zij stelden er een eer in de zieken te verplegen. Zij deden het met liefde. Soms gingen ze dertig uur aan een stuk door in het verzorgen van de gewonden. In de warmste maanden, juli en augustus [1900], sliepen de verpleegsters meestal niet meer dan twee uur per nacht. Soms gaf ik ze de raad wat rust te nemen, om zelf niet ziek te worden. Dan kreeg ik onveranderlijk als antwoord: ‘Dat wij vermoeid zijn betekent niets. Als de gewonden maar niet te zeer lijden en weer genezen’”.
 

 

Missonarissen, Fransen en Japanners (foto artikel)
 
 

De missionaris had, suggereerde hij, de dagelijkse leiding over het welzijn van de soldaten. Maar hij stond zeker niet alleen. Tot in de hoogste kringen kwam men medeleven betuigen. “Mgr. Chatron, bisschop van Osaka, kwam zijn dierbare landgenoten bezoeken. Hij zegende de gewonden en moedigde hen aan. ’s Zondags droeg hij de mis op. Omdat er in het ziekenhuis geen kapel was vond de plechtigheid in de eetzaal plaats. Iedereen scheen zijn lijden te vergeten. Deze godsdienstige stilte, onbekend in heidense tempels, heeft grote indruk op het personeel van het hospitaal gemaakt”.
   De Japanse overheid liet zich evenmin onbetuigd. “De keizer heeft een officier van zijn staf gezonden en de keizerin een van haar hofdames. Alle gewonden kregen een geschenk overhandigd. Dat zal zeker hun kostbaarste herinnering aan Japan zijn. De keizer heeft bovendien kunstledematen voor de geamputeerden laten vervaardigen. Heel wat Japanse verenigingen hebben het voorbeeld van hun vorst nagevolgd en eveneens geschenken aangeboden”.   
 
Het bijstaan van gewonde militairen was nog lang niet afgelopen. Regelmatig verschenen de schepen van het Japanse Rode Kruis met Franse gewonden in de haven van Hiroshima. Daar werden ze door de gouverneur van de stad en de plaatselijke afdeling van het Japanse Rode Kruis opgevangen.
   Bij aankomst op 4 augustus verkeerde een van de twintig gewonden in levensgevaar. “Ik ging aanstonds naar hem toe. Arme jongen! Hij was door twaalf granaten getroffen, maar liet geen klacht horen. Ik stelde hem voor de heilige sacramenten te ontvangen. Dankbaar nam hij mijn voorstel aan. Enige dagen later overleed hij”.   
   Maar er was ook vreugde. Op 18 augustus vertrokken de eerste soldaten naar Frankrijk, het land waar ze vandaan gekomen waren.
 

 
Kinderen van Christus en Frankrijk in Hiroshima begraven
 
 

Later keek de missionaris terug op hetgeen hij in Hiroshima meegemaakt had. “Het verblijf van de Franse gewonden in het hospitaal van Hiroshima zal een van mijn beste herinneringen blijven. Hun aanwezigheid bij de H. Mis elke zondag, het deelnemen van enige officieren en soldaten aan de communie op Hemelvaartsdag, zullen voor mijn jonge christengemeente een bron zijn van zegeningen.
   Niet zonder tranen zal ik weldra de laatste soldaten vaarwel zeggen. Wij, mijn medebroeders en ik, zullen het ons tot een eer rekenen te bidden op de graven van de militairen. Het kruis en de drie kleuren op de vlag zullen aan toekomstige generaties zeggen dat het kinderen van Christus en van Frankrijk zijn.
   De militaire begraafplaats is een heuvel. Er liggen 4.000 Japanse officieren en soldaten. Dicht bij de zee, op een kleine afstand van het fort, in een schilderachtige en stille streek. De rust van de overledenen wordt alleen gestoord door het gedruis van de golven. Af en toe buldert het kanon van het fort”.
   ‘Totdat de bom viel’, op 6 augustus 1945.
 

 

Hiroshima na 6 augustus 1945
 
 
 
Harry Knipschild
19 april 2012

Dit artikel werd in het voorjaar van 2012 gepubliceerd op de website www.katholiek.nl

8 november 2013
  
Clip
* De bom op Hiroshima

Literatuur
‘De in China gewonde Franse soldaten in het hospitaal van Hirosjima’ (Japan)’, Katholieke Missiën, jaargang 26, 1901-1902, 92-94
 
  • Raadplegingen: 9256