268 - Hugo Gordijn, manager van Groep 1850
In de meeste publicaties over popmuziek wordt vrijwel altijd alleen de artiest aan het woord gelaten. Zelden komen mensen op de achtergrond (managers, uitgevers, platenmensen) aan bod. Dat verandert enigszins als die mensen zelf dominant aanwezig zijn, zoals producer Phil Spector, uitgever Willem van Kooten, platenman Clive Davis of manager Brian Epstein. Maar dat is een uitzondering. Vaak worden de mensen, op wat de achtergrond heet, bovendien in negatieve zin afgeschilderd. Ze lijken het beeld te verstoren van de talentvolle artiest die in zijn bestaan alleen maar gehinderd wordt door zakenmensen. De werkelijkheid is mijns inziens anders.
Omdat ik zelf een kwart eeuw mijn brood heb verdiend in de muziek-business weet ik maar al te goed dat publicaties in de media eenzijdig zijn omdat alleen een zanger, gitarist of andere musicus goed aan het woord mag komen, zelfs in veel serieuze pop-bladen. Het is zo makkelijk de ‘schuld’ af te schuiven op ‘de platenmaatschappij’. De werkelijkheid is anders, in elk geval gecompliceerder.
In mijn artikelen probeer ik een genuanceerder beeld te geven door tevens mensen hun verhaal te laten vertellen die de muziek niet zelf maakten en dus ook niet op het podium stonden.
Deze keer is dat Hugo Gordijn, die ik vooral in het begin van de jaren zeventig regelmatig heb meegemaakt. Op 10 augustus 2016 kwam hij bij me op bezoek.
Groep 1850 met aanhang, Hans van Hemert en Hugo Gordijn links boven
Jonge jaren van Hugo Gordijn
Hugo is op 26 oktober 1943 geboren in Den Haag. In het gesprek benadrukte hij zijn katholieke achtergrond. “Ik was verbonden aan de Teresia van Avila-kerk (kerk van Westeinde). Het is een rijksmonument. Op school ging ik bij de broeders van Maastricht, die les gaven bij de Vincentius-vereniging in het Stadsklooster”.
Zowel kerk als school waren voor welvarende katholieken. Arme gelovigen konden elders terecht. “Mijn opa van vaders kant had een loodgietersbedrijf met achttien knechten. Mijn andere opa liet grote Amerikaanse taxi’s rondrijden. Mijn grootouders waren zelfstandige ondernemers. Dat ben ik later zelf geworden”.
Hugo leerde van de broeders dat je altijd eerlijk moest zijn. “‘Eerlijkheid duurt het langst’, gaven de broeders met voorbeelden aan. Dat heb ik in de praktijk gebracht. In de muziekbusiness bleek dat inderdaad zo uit te pakken. Je hoort wel eens over ruzies van artiesten en hun ex-manager. Bij mij is dat anders. Ik onderhoud nog steeds goede contacten met ‘mijn’ artiesten en/of hun familie”.
Zoals zo velen van zijn generatie luisterde Hugo ’s avonds naar de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg. Platen die hij kocht waren er onder meer van zijn favoriet Eddie Cochran (‘Three steps to heaven’, ‘C’mon everybody’: “later ook van de Who”), Fats Domino, ‘Apache’ (Shadows) en Little Richard. Vooral die laatste artiest riep veel weerstand op in huize-Gordijn.
Eddie Cochran
In die tijd luisterde Hugo niet alleen naar popmuziek. Samen met vriendjes trad hij wel eens op in de Haagse (overdekte) Passage. Gordijn senior bouwde versterkers als hobby: van oude radio’s. In die tijd had je geen geldverslindende apparatuur nodig om je muziek ten gehore te brengen. Hugo zag de Jumping Jewels optreden in de Eekhoorn.
Een tante werkte in het Palais de Danse (Scheveningen). “Daar heb ik [in 1966] de Tielman Brothers zien optreden. Ze gaven een geweldige show weg. Een bron van inspiratie. Door hen kreeg ik het besef dat popgroepen op het podium meer moesten doen dan muziek maken”.
In de techniek
Hugo voelde zich aangetrokken tot onderwijs in de technische sector. Dat kwam misschien door zijn vader, als lastechnisch ingenieur werkzaam bij Air Products (‘onder meer op booreilanden in de Noordzee’). Hugo kreeg les op een technische school, deed de MTS, specialiseerde zich in hoogspanningstechniek en trad, toen hij een jaar of 18 was, in dienst bij de KEMA (Keuring van Electrotechnische Materialen in Arnhem).
Hugo viel in de smaak bij de klanten van de KEMA. Een internationaal opererend Duits bedrijf wilde hem in dienst nemen en was bereid hem een twee keer zo hoog salaris te betalen als hij in Arnhem verdiende. Dat aanbod viel, bij het opzeggen van zijn baan, niet in de smaak bij zijn werkgever. Als medewerker beschikte de jongeman immers over ‘geheime informatie’. Het zou gevaarlijk zijn als hij die kennis meenam. Het concurrentiebeding in de arbeidsvoorwaarden was een grote domper, die een einde maakte aan zijn dienstverband in Arnhem. Hugo ging terug naar Den Haag. Het had zelfs nog heel wat voeten in de aarde om toestemming te krijgen daar in een winkel met technische apparatuur te mogen gaan werken. Zelfs hier speelde de ‘geheimhouding’ hem parten.
Die winkel was Stuut & Bruin, Prinsengracht 34. “Ze verkochten er onder meer spullen die popgroepen wilden aanschaffen. Het was het begin van het beat-tijdperk. Er moest steeds meer en steeds betere apparatuur komen om adequaat te kunnen optreden. De artiesten wisten niet goed wat ze met de spullen wel en niet konden – met name op het terrein van de geluidskwaliteit. Regelmatig werden buizen van hun versterkers opgeblazen”.
Kontakten met beatgroepen
Door de kontakten met leden van Haagse groepen belandde Hugo weldra zelf in het pop-circuit. Een van die groepen, de Klits, nodigde hem uit naar een optreden te komen. “Het was 1 januari 1965. Met de bus ging ik naar de Bowling in Scheveningen. Ik hoorde het geijkte repertoire. Them en de Kinks waren erg populair in die dagen. Maar ze hadden ook eigen nummers, voornamelijk geschreven door Dean (eigenlijk Daniël) van Bergen.
Na afloop van het optreden praatte ik nog wat met de jongens van de groep. Ze zochten een manager, legden ze uit. Wilde ik soms hun manager worden?
Ik maakte duidelijk dat ik geen enkele ervaring op dat terrein had. Dat bleek geen probleem te zijn.
Bovendien vond ik dat de naam Klits niet door de beugel kon. Maar een opvallende groepsnaam was wel van groot belang. Die moest uniek zijn, zoals dat ook bij Q65 het geval was. Zanger Peter Sjardin droeg een antiek horloge met daarop een oud jaartal. Zo kwam de naam 1850, Groep 1850, die middag tot stand. Vóór ik naar huis ging was ik gebombardeerd tot manager van Groep 1850, die eerder die dag nog als de Klits in Scheveningen opgetreden had”.
Manager van Groep 1850
Als manager van Groep 1850 leerde Hugo een en ander op de managersavond, de dinsdag, in de Haagse Marathon. De managers kwamen er bijeen om hun problemen door te praten. “Iedereen uit het Haagse wereldje was wekelijks present: Jaap Senf, Cees van Leeuwen, Freddy Haayen, Cees de Man, Ad Lagewaard, Heman Batelaan, noem maar op. In het begin waren we er met een stuk of tien man. Maar het werden er steeds meer, tot wel zeventig toe.
Artiesten kwamen erbij om te horen hoe het er toe ging. Muziekhandelaar Servaas presenteerde zich om er apparatuur te verkopen en te financieren – zoals VOX AC 30-versterkers, Dynacord echo’s, Geloso, een Italiaans merk eveneens voor versterkers, enzovoort. Die avond was voor Servaas een ideale marktplaats.
Wij managers waren niet alleen concurrenten van elkaar. We hadden tevens gemeenschappelijke belangen. Welke zaalhouders waren betrouwbaar en welke niet? Hoe moest je optreden in de kop van Noord-Holland (boven Alkmaar) waar groepen regelmatig slecht behandeld werden? Wat deed je als een zaalhouder met een smoesje (‘vijf minuten te laat begonnen met optreden’) weigerde om de afgesproken gage volledig uit te betalen, ook als je een half uur langer optrad dan in het contract was vastgelegd?
Wat deed je als een organisator er met het geld vandoor ging terwijl de groep nog aan het spelen was? Dat laatste heb ik in Noord-Brabant meegemaakt. We gingen de man achterna, vonden hem in een kroeg en dwongen hem met harde hand om uit te betalen”.
Hugo Gordijn besefte, vertelde hij, dat je als jonge manager niet alles zelf kon doen. Daarom ging hij op bezoek bij Paul Acket, die, samen met zijn vrouw Jos, vanuit de Haagse Theresiastraat een bedrijf runde dat Muziek Expres en andere bladen uitgaf, landelijke concerten organiseerde, een eigen platenmaatschappijtje voor groepen had en, wat op dat moment het belangrijkste was, een boekingskantoor voor Nederlandse groepen en artiesten.
“Paul Acket was bereid ons met zijn organisatie te ondersteunen. Van de ontvangen gage, die aanvankelijk niet meer was dan 150 à 200 gulden netto, maar in korte tijd opliep tot 750 (en op de zaterdagavond zelfs tot 1000 gulden netto) moesten we eerst een percentage afstaan, later werd dat 50 gulden per optreden.
Wat ik op school bij de broeders geleerd had, paste ik nu toe. Elke maandag ging ik naar de Theresiastraat om de provisie voor Acket netjes en contant af te dragen. Dat bezorgde me een goede naam. Menige groep probeerde een loopje met het boekingskantoor te nemen. Ze betaalden niet of lieten Acket (te) lang wachten. Het gevolg van mijn manier van handelen was dat ik dankzij Acket extra optredens voor elkaar wist te krijgen. De boekers in de Theresiastraat wisten immers dat ze meteen hun beloning zouden ontvangen”.
Hugo maakte kennis met actieve jongens als Peter de Wit, Theo van den Hoek, Ruud van Dulkenraad, Dick Kooiman en Frans Krassenburg.
“Met de jongens van Groep 1850 handelde ik op dezelfde manier. Elke maandagmiddag kwamen we bij elkaar om het verdiende geld volgens de afgesproken verdeelsleutel meteen (contant) te verdelen”.
De afspraak hield in dat alle gemaakte kosten van de netto gage werden afgetrokken. Wat er overbleef werd gelijkelijk tussen de muzikanten en de manager verdeeld. Extra inkomsten waren er voor de bandleden die liedjes schreven. Bij optredens vulde men trouw de buma-lijsten (met het gespeelde repertoire) in de kleedkamer in.
Na enige tijd verdiende Groep 1850, de vier muzikanten en de manager, samen duizenden guldens per week. Dat was een heel bedrag in die tijd.
Hugo had de laatste jaren rechten gestudeerd. De opgedane kennis kwam hem goed van pas. “Na een tijdje kreeg ik onverwacht een aanslag van de fiscus. Of ik maar even tienduizenden guldens wilde betalen. Ik ben op hoge poten naar het belastingkantoor in Den Haag gegaan om me te laten uitleggn waar die aanslag dan wel op gebaseerd was.
In het gesprek werd me verteld dat het bedrag tamelijk willekeurig was. Op het kantoor had men er geen idee van hoe dat werkte met die beatgroepen. Ik heb duidelijk weten te maken dat het bestaan van mijn groep min of meer een uit de hand gelopen hobby was en dat de zaalhouders volgens de contracten de sociale lasten voor hun rekening moesten nemen. Van alle door ons gemaakte kosten had ik de bonnetjes als bewijs bewaard. Zo kon ik aantonen dat onze administratie klopte en dat we verder niets hoefden te betalen”.
De platen van Groep 1850
Vanwege de goede relatie met het bureau van Paul Acket kreeg de groep de kans om een (eerste) single op te nemen voor het Yep-label, eigendom van de organisatie. Het nummer ‘Misty Night’ werd in de Haagse GTB-studio opgenomen.
In Nederland werd de single nauwelijks op de radio gedraaid. Maar Hugo had een andere positieve ervaring. Tijdens een van de Marathon-avonden, vertelde hij, kwam hij in contact met een meisje dat hem bij enkele deejays van de Britse zeezender Radio London introduceerde. De platendraaiers waren in het grootste geheim naar Den Haag gekomen. Hugo ging met de Britten op stap en gaf ze voor de aardigheid een exemplaar van de Yep-single. Tot zijn verbazing en die van vele anderen werd ‘Misty Girl’ kort daarna een aantal keren op Radio London gedraaid. Met andere, meer bekende Nederlandse groepen, was dat nooit het geval. Dankzij de Britse zender kreeg Groep 1850 een bijzonder imago.
Dat imago droeg er eveneens toe bij dat de groep over werk niet te klagen had. Hugo: “We moesten bijvoorbeeld elke maand in Paradiso optreden”.
Na een tijdje kwam er een einde aan de plaat-activiteiten van Paul Acket. Voor Groep 1850 was dat geen probleem. Producer Hans van Hemert, die al succesvol werkte met Q65, was graag bereid nóg een groep uit beatstad nummers één, Den Haag dus, onder zijn hoede te nemen.
Hugo: “Hans werkte zeer conscientieus aan een single. Hij kwam naar de repetitieruimte in Den Haag om het repertoire goed door te nemen en eventueel bij te schaven zodat de songs voor een single geschikt waren. In de Hilversumse studio van Phonogram namen we altijd ’s nachts op. Overdag registreerde de platenmaatschapij een heel ander soort muziek. Achter de knoppen zaten Gerard Beckers en (vooral) Jan Audier”.
Achteraf bekeken zou je Groep 1850 eerder een elpee- dan een single-groep kunnen noemen. De jongens maakten experimentele muziek die het bij de optredens prima deed. Een commerciële single was van een andere planeet. Hugo: “Toen de eerste producties geen top 40-klassering wisten te krijgen kwamen we op het idee om het bekende ‘Vader Jacob’ te bewerken en er ‘Mother NoHead’ van te maken. Tijdens de opname bleek het echter niet eenvoudig om de zangpartij van Peter Sjardin goed vast te leggen. Hans van Hemert zong regel voor regel, woord voor woord, voor. Vergeefs probeerde Peter na te zingen wat Van Hemert bedoelde. Omdat het na lange tijd steeds maar niet wilde lukken, suggereerde de producer dat hij de orkestband zelf wel wilde inzingen. Wat konden we anders doen dan toestemmen?”
Zo kwam een bijzondere single van Groep 1850 op de markt. Een single zonder de stem van de zanger van de groep. Het werd de enige top 40-notering voor de Hagenaars. ‘Mother NoHead’ (techniek Gerard Beckers, koor onder leiding van Harry van Hoof) haalde een 24ste plaats. Als je mensen vraagt, ken je Groep 1850, dan gaat ‘Mother NoHead’ al snel over de tong. Opvolgers ‘Zero’ en ‘We love life’ wisten zo ver niet te komen.
Groep 1850 maakte onder leiding van Hans van Hemert in 1968 bovendien de elpee ‘Agemo’s Trip To Mother Earth’. Gordijn vertelde me dat er van dat album in de loop der tijden meer dan 50.000 stuks verkocht werden. Toen ik hem antwoordde dat zo’n aantal voor die tijd ondenkbaar was, wilde hij aan dat getal geen afbreuk doen. Hij bezwoor me dat het correct was.
advertentie onder de top 40, 6 april 1968
Groep 1850 in de media, toen
In het voorjaar van 1967 plaatste het poptijdschrift Kink een interview met de groep. De groep werd bij het betreden van de Kink-burelen ‘voorafgegaan door de welgedane, wat corpulente manager Hugo Gordijn’.
De redacteur van Kink had enigszins gelijk. Hugo gedroeg zich niet als veel van die zogenaamd snelle jongens die zich in de sixties met een grote mond op de voorgrond probeerden te dringen. Het ging hem er meer om zijn zaken goed en eerlijk voor elkaar te hebben.
Groep 1850 timmerde aan de weg en was in die tijd (april 1967) nog ontevreden over wat er bereikt was. De contacten met Acket hadden niet aan de verwachting voldaan. “Opgewekt tekenden ze vorig jaar [1966] een contract met het Yep-label. Er werd heel wat beloofd. ‘Natuurlijk hebben we in Muziek Expres en Popfoto gestaan, maar verder niets’”. Na de opheffing van Yep, de kleinste platenmaatschappij van Nederland, verwachtten ze meer van de aanpak bij Phonogram, de grootste in het land.
Naar eigen zeggen was de groep zijn tijd vooruit. “Wij worden steeds nagedaan. We speelden al eens een speciaal tune-tje. Dat is door zo’n tien bandjes overgenomen, alleen in Den Haag al. In bepaalde nummers gebruikten we pauken. Andere groepen gingen die dingen ook meteen aanschaffen. Rob de Rijke speelt al maanden fluit. Toevallig dat de Outsiders nu ook een dwarsfluit hebben. Nu zijn we nog de enige band met een spinet. We hebben gehoord dat enkele topgroepen bij Servaas al een bestelling geplaatst hebben”.
Aan erkenning ontbrak het de groep niet. “Jongens van de Motions, Earrings en Q65 weten wat we waard zijn. Die behandelen ons dan ook als hun gelijken. In de zalen hebben we succes. Zelfs na een optreden van Alan Price kregen we de zaal plat. Dat is toch een hele prestatie. De Pretty Things hebben we in Bergen op Zoom helemaal weggespeeld.
Fans hebben we genoeg. Sommigen fietsten naar Rotterdam toen we daar in Tudor speelden. Er zijn er zelfs een paar geweest die naar Zundert liften.
Kijk, het publiek moet voelen dat je je best voor ze staat te doen. Daarom bouwen we een show. We brengen nummers, waarin we al onze techniek kunnen leggen en nummers die niet te moeilijk zijn, maar toch verantwoord. Het is elke avond weer anders”.
Kink was positief over de toekomst van Groep 1850. Het wachten was op een single die de doorbraak zou bewerkstellingen. De jongens waren het ermee eens. “We zijn te vergelijken met de Spencer Davis Groep. We zijn hartstikke goed, maar we hebben een ‘Keep on Running’ nodig’”.
Een jaar later keek Peter Sjardin terug op de hitsingle. “‘Mother NoHead’ was in opzet een oud idee van mij. Ik had al heel lang het plan om een heel bekend, onnozel wijsje om te vormen tot iets heel goeds. Daarom hebben we ‘Vader Jacob’ genomen, een kinderversje. De onheilspellende sfeer van dat griezelen, vind je er duidelijk in terug. De titel ook. Moeder zonder hoofd. Heel rauw allemaal. M’n stem is trouwens ook rauw geworden. Ik heb er enorm mee gescheurd.
We hebben de akkoorden in mineur omgezet en er allerlei onheilspellende geluidjes in gestopt. Kleine dingetjes die je pas hoort als je er een paar keer naar geluisterd hebt. We hebben er ook een Franse versie van opgenomen, ‘Soeur Jacqueline’, dat gaat over een zuster van de man die zingt, van mij dus, en die zuster gaat dood. Dat doodgaan moest er natuurlijk weer in om onheil te krijgen”.
Peter Sjardin in Teenbeat, maart 1968
De sexuele revolutie was niet aan Groep 1850 voorbij gegaan hoorde Hans Born van Teenbeat,
“Wij leiden een wild leven, veel meisjes versieren. Maar niet alleen sex, want dan zeggen de mensen, wat een vieze jongens zijn dat. Sex is wel belangrijk uiteraard. We hebben veel sex voor het publiek. We zijn erop uit sex normaal te maken. Gewoon iets wat fijn is om te doen. Daar reageert het publiek enorm op. De brieven die we krijgen zijn om te gillen. Ik krijg toch wel minstens één sex-brief per dag. Ik wil een kind van je hebben, schrijven ze dan. Of zoiets”. Griezelen was eveneens een belangrijk aspect in de liedjes en tijdens het optreden.
Groep 1850 keek vooruit. Sjardin: “We barsten van de ideeën. Veel experimentele dingen. We hebben een heel eigen sound en die maken we steeds aparter. We hebben bijvoorbeeld mijn zanginstallatie plus speciale echo-installatie verbonden met de kast die ook de sologitarist gebruikt. Heel ongebruikelijk maar voor ons al weer heel normaal. Gekke effekten krijg je. Is die maat nou goed of niet goed, vraagt het publiek zich af. Ze gaan echt luisteren naar de muziek. En de pauken natuurlijk. Dat is de basis van onze sound, net zoals bij een ander het hammondorgel.
Dat orgel, daar moeten heel erg grove en heel erg ijle geluiden uit komen. Geluiden uit het heelal. Heel nieuw. Heel gepolijst. Glooiende muziek. Glooiend en een beetje bol. We zijn ongelooflijk enthousiast. Daarom is het zo erg als het publiek rot is. Dansen, zuipen en een griet versieren en wegwezen, weet je wel. Dat is verschrikkelijk. Al je ideeën, niemand let erop. Verschrikkelijk”.
Groep 1850 valt uit elkaar
Het grote succes leek slechts een kwestie van tijd. Maar het ging anders, vertelde Hugo Gordijn. Productiebureau Red Bullet in Hilversum lanceerde in 1968 een nieuwe groep: Boots met zanger Jackie Cornell. Niemand minder dan Freddy Haayen was de producer.
Hugo: “Peter Sjardin belde me om te vertellen dat alle bandleden, met uitzondering van hemzelf, door Red Bullet waren aangetrokken. Van Groep 1850 was in 1969 niets meer over. De Boots stonden evenals wij onder contract bij Phonogram. Dat zinde de platenmaatschappij niet. Ons contract werd opgezegd”.
Peter Sjardin en Groep 1850 waren, zou je kunnen zeggen, geen echt onderdeel van de Haagse scene in die tijd. Peter was behoorlijk op Amsterdam georiënteerd. Niet voor niets trad hij regelmatig in Paradiso op. In Amsterdam had hij bovendien nieuwe (muzikale) vrienden gevonden. Dat waren slagwerker Martin van Duynhoven, gitarist Dave Duba en bassist Dolf Geldof – die traden op als Burning Sun. Na het uit elkaar vallen van de Haagse Groep 1850 kwam er in 1969 een Amsterdamse Group 1850, hoorde ik van Hugo.
Een plaatcontract was er niet. Gordijn: “In die tijd werd ik benaderd door warenhuis Vroom & Dreesmann. Of we een plaat wilden maken voor hun Discofoon-label. Omdat de overeenkomst met Phonogram afgelopen was, leverde dat geen contractuele problemen op. We konden doen wat we wilden. V&D wilde geen royalties betalen, alleen maar een bedrag ineens. Van dat bedrag moesten we zelf de studio-uren betalen. Om die kosten zo laag mogelijk te houden namen we het album ‘Paradise Now’ in één dag op in Nederhorst den Berg. Dean van Bergen deed ook mee. Voor de rest waren het artiesten die Peter in Amsterdam had leren kennen. We ontvingen een totaalbedrag van 15.000 gulden (bruto), dat we eerlijk verdeeld hebben”.
V&D hield de prijs laag en liet een heleboel albums persen. De verkoop leek tegen te vallen. Hugo: “Langzamerhand werd de verkoopprijs steeds lager. Aanvankelijk was die ƒ 6,90. Op het laatst vond je de elpee voor niet meer dan één gulden in hun bakken”.
Group 1850 bij Vroom & Dreesmann
Voor Hugo was het een enorme teleurstelling dat een door hem georganiseerde Britse toernee op een fiasco was uitgedraaid. Engelse topartiesten kwamen geïnteresserd kijken onder wie leden van de Rolling Stones. Er was zelfs een ontmoeting met George Harrison. Omdat een van de leden betrapt werd op drugsgebruik viel alles echter in het water.
Peter en Hugo groeiden in die tijd steeds verder uit elkaar. “Door zijn verblijf in de Amsterdamse scene was hij een andere persoon geworden. Na een tijdje nam Cees van Zijtveld, die in Amsterdam woonde, het management van de nieuwe Group 1850 over. Van die samenwerking kwam niet veel terecht”.
Blossom Records
In 1969 begon Hugo Gordijn aan een nieuw avontuur. Hij zette een eigen label op voor ‘betere’ popmuziek. Het moest zowel qua naam als logo een positieve uitstraling hebben. Via een Engelse kennis van een Haags ontwerpbureau kwam de naam en het logo Blossom Records tot stand.
Ondertussen had Hugo meer acts onder zijn hoede genomen. Zoals de Nicols die bij CNR zaten. “Dat was een all round-band. Op verzoek van Peter Koelewijn heeft Bonnie St. Claire er nog een tijdje als zangeres bij opgetreden. Dat lukte van geen kant. Bonnie keek op de Nicols neer. Ze had alleen maar belangstelling voor Koelewijn. Wat later verving ze Robert Long in Unit Gloria”.
Hugo had bovendien contacten met Peter Niewerf, A&R-manager van Polydor. “Ik heb er het bluesduo Subterraneans in 1968 nog ondergebracht. Toen ik met Blossom Records begon leek het me dan ook logisch om in eerste instantie met Polydor te praten”.
Zoals altijd was Hugo vooral de organisator. Voor het werk in de studio trok hij Hans van Oosterhout aan, die zich eerder in de Haagse Kick gemanifesteerd had. “We namen Supersister onder contract, jongens met wie we het goed konden vinden. Peter Sjardin bracht ons met hen in contact. Nummers voor een single had de groep niet. Maar door stukjes van twee lange nummers aan elkaar te plakken kwamen we tot ‘She was naked’.
Supersister, She was naked (Blossom)
De opname vond plaats in de Haagse GTB-studio. Drie dagen is Hans daar voor de single in de weer geweest. Met Erik Bakker van GTB wist ik een gunstige regeling te treffen zodat ‘She was naked’ op niet meer dan ongeveer 2.500 gulden aan kosten uitkwam.
Bij Polydor was iedereen meteen enthousiast. Daarna ging ik met de opname naar Lex Harding van radio Veronica met wie ik altijd een goed contact had. Zoals altijd werd Lex tijdens het opnemen van zijn radio-programma omringd door allerlei mensen die iets van hem wilden. Maar ik had een goede relatie met hem. Lex stelde daarom voor om na afloop samen naar de opname te luisteren.
Harding was helemaal lyrisch toen hij ‘She was naked’ van Supersister hoorde. Hij was ervan overtuigd, zei hij meteen, dat deze single een grote hit zou worden. En dat werd het ook, mede omdat hij niet naliet de plaat onder de aandacht van zijn trouwe luisteraars te brengen”.
Met Supersister had Hugo Gordijn onverwacht een mogelijke topgroep onder contract. Om verder te komen zou hij geweldig moeten investeren. Een album maken met Supersister zou zeker 15.000 à 20.000 gulden kosten. Zoveel risico durfde hij op dat moment niet te nemen.
“Willem van Kooten (Red Bullet, uitgeverij (New) Dayglow) was bereid en in staat de investeringen van mij over te nemen en de door mij gemaakte kosten te vergoeden. Producer Hans van Oosterhout zou hij dan in dienst nemen. Zo is het gegaan. Hans deed het een aanal jaren goed, niet alleen met Supersister, maar ook met Alquin en Astrid Nijgh (‘Ik doe wat ik doe’). Totdat allerlei middelen roet in het eten gooiden”.
Hugo had nu andere prioriteiten – meestal buiten de muziekbusiness. Hij had geluk in onroerend goed-zaken. Van het verdiende geld zette hij een verhuurbedrijf voor bedrijfsauto’s (met chauffeur) op. “Aan het einde van de jaren zeventig heb ik Van Oosterhout, om hem te helpen, nog een tijdje werk verschaft, totdat het niet meer ging”.
Hugo: “Ik raakte later opnieuwe betrokken bij Group 1850. Van harte was het niet helemaal meer. Bij een optreden ergens in Purmerend ging het door drugsgebruik zo verschrikkelijk slecht dat de organisator zijn geld terugeiste.
Op dat moment dacht ik bij mezelf: waar ben ik mee bezig? Ter plekke besloot ik als manager van groepen te stoppen”.
De media nu
Groep 1850 heeft tientallen jaren later een ander imago gekregen, althans in de media. Robert Haagsma was maandenlang op zoek naar Peter Sjardin, ‘het verdwenen genie’. Het Discofoon-album uit 1969 noemde hij ‘een van de meesterwerken’ van de groep. In het popblad Lust for Life deed Haagsma verslag van zijn ontmoeting begin 2012. Samen met zijn vriendin gaf Sjardin een optreden thuis voor de pop-journalist.
Over zijn verleden was Peter niet altijd positief. Hans van Hemert noemde hij weliswaar ‘een toffe kerel, die prima werk verrichtte’. Maar: “Hans heeft zich wel aan ons opgedrongen als zanger van een paar nummers. Zoals de hit ‘Mother NoHead’. Het werd pas vervelend toen hij begon te rommelen met mijn vriendin”.
Ten onrechte werd Sjardin naar eigen zeggen neergezet als een slachtoffer van de drugscultuur van de jaren zestig. Haagsma: “Dat beeld werd opnieuw bevestigd door de verhalen van zijn broer Frans en verschillende collega’s”. Peter reageerde verbolgen: “De middelen die ik gebruikt heb, waaronder amfetamine, kreeg ik op doktersvoorschrift. Er is een tijd geweest dat ik flink dronk, maar de verhalen over excessief drugsgebruik zijn echt onzin. Ik heb geen drugs nodig om creatief te zijn. In mijn leven heb ik misschien drie joints gerookt”.
Over Hugo Gordijn, manager van Groep 1850, werd in het interview, zoals gebruikelijk, niet gesproken.
Ugly Things
Wat later in 2012 publiceerde de Brit Mike Stax in het Amerikaanse blad Ugly Things een zeer lang artikel over Groep 1850. Stax uitte zich in lyrische termen. “Group 1850 were, without a doubt, the Netherlands’ first progressive band – in all the best senses of the word. Sparks flew, ideas flared, feedback swirled through misty nights, the dead walked, skeletons danced, flies buzzed, mountains fell, words rained fire from angry purple skies. My God, were they good”.
Stax wees op het prestigieuze optreden van Groep 1850 op 24 september 1967 in het Amsterdamse Concertgebouw. Op die avond openden ze voor niemand minder dan Frank Zappa en zijn Mothers of Invention. In mei 1968 stonden ze samen met Pink Floyd in Paradiso.
Drummer Beer Klaasse gaf een eigen relaas over de opname van 'Mother NoHead'. “Hans van Hemert was a little controlling. That was necessary to get some discipline in the group. He was a good producer with additional ideas”. Maar bij de hit was het, volgens hem althans, uit de hand gelopen. “Originally there was no solo lead vocal on ‘Mother NoHead’. Just the Gregorian voices with the basic melody. After we had finished the recording, we went to our hotel.
When we came back in the morning Hans told us that he had added something to it and that was the lead vocal. He composed the lyrics as well as the melody. He asked us how we felt about it and three of us liked what we heard. Peter was not so happy, because later on stage he had to sing something else’s lyrics”.
Zijn belevenis van die opname, achteraf, was dus totaal anders dan die van de manager.
In het internationale Ugly Things-artikel uit 2012 kwam Gordijn, bij uitzondering, wel aan het woord. Anderhalf uur lang stond Hugo telefonisch in verbinding met de auteur, die zich in Los Angeles bevond. In grote trekken vertelde hij aan Stax hetzelfde verhaal als ik op de middag van 10 augustus uit zijn mond hoorde. Hugo legde feitelijk uit hoe het in grote trekken gegaan was en voorzover hij zich dat zelf nog herinneren kon.
Journalisten als Haagsma en Stax lieten evenwel niet na er een mythisch, legendarisch epos van te maken. De muziek van Groep 1850 heeft op die manier een nieuwe dimensie gekregen.
Zo gaat dat wel vaker en misschien is dat wel mooi. In muziek zit soms meer dan je denkt. Peter Sjardin verwoordde het in 2012 als volgt: “Muziek heeft kleuren. Vraag het maar aan kinderen. Laat die een geluid horen en ze roepen allemaal ‘groen, of geel!’ Ik wil muziek maken met de bijpassende kleuren”.
Hernieuwde interesse in Groep 1850
De mythes rond Groep 1850 hebben hun uitwerking niet gemist, weet Hugo Gordijn. “De platen van de groep zijn populairder dan ooit. Nu niet alleen in Nederland maar in de hele wereld. Hans van Vuuren (van Centertainment) brengt ze heden ten dage in de handel. Ik hoorde zojuist dat een van die albums al weer aan een nieuwe persing toe is”.
De belangstelling uitte zich nog op een andere manier. Toen de leden van Groep 1850 de nieuwe versies van hun oude platen op de Megabeurs presenteerden, was er veel belangstelling. Er waren zelfs mensen uit Tsjechië en Duitsland helemaal naar Utrecht gereisd om de muzikanten te bewegen in die landen op te treden. Ze waren bereid om voor optredens van een uur vele duizenden euro’s op tafel te leggen. Een toernee door die landen kon al gauw 100.000 euro of meer opleveren. Er ontstond nieuw enthousiasme. Hugo deed mee. Hij investeerde in een Technics 7000 voor Peter Sjardin. Die gebruikte dat ook om nieuwe stukken te componeren en op te slaan.
Door het onverwachte overlijden van Sjardin, op 16 mei 2015, werden de plannen niet meer geconcretiseerd.
Binnen een popgroep is het de taak van de manager om zich vooral met de zaken bezig te houden. Maar misschien door zijn verleden en jaren eerder gestimuleerd door de broeders van Maastricht (‘eerlijkheid duurt het langst’) is zijn betrokkenheid altijd intenser geweest. Aan het einde van het gespek bevestigde Hugo opnieuw dat hij nog steeds goed contact met de broer en zus van Peter Sjardin heeft.
Dat soort dingen hebben voor hem grote waarde. Een recente ontmoeting met Robert Jan Stips heeft hem ontroerd. “Ik kwam ergens binnen waar Robert Jan aan het vertellen was. Zonder dat hij wist dat ik bij hem stond legde hij aan anderen uit: ‘Ik heb alles aan Hugo Gordijn te danken. Alles’”.
Mooier kon het haast niet...
Hugo Gordijn, 10 augustus 2016
Harry Knipschild
18 augustus 2016
Op 19 december 2017 liet Hugo Gordijn me weten: "Vol trots wil ik je melden dat de Engelse muziekjournalist Richard Morton Jack een groot biografisch interview over ons heeft afgenomen. Dit staat nu over meer dan vijftig bladzijden in uitgave nummer negen van december 2017, met zelfs een foto van de band op de frontpage".
Clips
Literatuur
Cees Mentink, ‘Groep 1850: Er is van ons gejat bij ’t leven’, Kink, 14 april 1967
Hans Born, ‘Het geheim van Groep 1850: Griezelen bij kaarslicht’. Teenbeat, maart 1968
‘Peter Sjardin: ‘Het wereld verbeteren is er af’’, Telegraaf, 16 september 1971
‘Group 1850’, Veronica, 8 juni 1974
Autobiografie Robert Jan Stips, op zijn website, gedownload 18 april 2007
Pim Scheelings, Q65. De ultieme biografie, 2009
Robert Haagsma, ‘Lust For Life vindt verdwenenen genie Peter Sjardin’, Lust For Life, april 2012
Mike Stax; ‘Group 1850. Unfrozen Minds’, Ugly Things, zomer 2012
- Raadplegingen: 12507