100 - Peter Green en Fleetwood Mac, 1967-1971
Vier of vijf jongelui in een popgroep. Probeer ze maar eens bij elkaar te houden. Dag in dag uit trekken ze meestal met elkaar op. Iedereen heeft eigen ambities en verlangens. Bij vrijwel alle groepen vinden er dan ook regelmatig wijzigingen in de bezetting plaats. En als het helemaal niet meer gaat houdt een popgroep gewoon op te bestaan, al dan niet tijdelijk. Dat laatste was in 1976 het geval met Deep Purple. Het ging gewoon niet meer.
Toetsenman Jon Lord was er vanaf het begin, 1968, bij geweest. Begin 1978 werd hij benaderd door David Coverdale, die de laatste jaren bij Deep Purple gezongen had. Coverdale had een nieuwe band, Whitesnake. Hij nodigde Lord uit mee te doen. Die zei nee. Coverdale bleef aandringen. Aan journalist Joe Lalaina vertelde de toetsenman:
“In augustus 1978 zei ik tenslotte ‘ja’. In die groep was ik niet meer dan begeleider. Na alle wonden die ik in Deep Purple had opgelopen vond ik het lekker om gewoon weer wat te doen te hebben. In plaats van in gigantische hallen op te treden kwam ik nu in half-lege clubs. Dat is heel gezond voor je ego. Het laat zien hoe betrekkelijk de rock & roll-wereld is.
We speelden in een club in Duitsland. Er waren twintig mensen komen opdagen. Na afloop kwam er een jongen op me af. Hij zei: ‘U lijkt op Jon Lord van Deep Purple’.
Ik vertelde hem: ‘Ik bén Jon Lord’.
Hij zei: ‘Yeah, sure’ en liep weg”...
Een soortgelijke ervaring had Bob Brunning in juli 1967. Tijdens zijn studie in Chelsea deed hij als bas-gitarist mee met Five’s Company. De popgroep, bestaande uit studenten, brak nooit door. Maar ze mochten wel drie singles bij Pye Records maken. Nadat ze hun studie hadden afgemaakt viel Five’s Company uit elkaar.
Brunning (1943-2011) was vastbesloten verder de muziekwereld in te gaan. “Ik had altijd van rhythm & blues en rock & roll gehouden”, noteerde hij. “Ik begon de kleine advertenties in het blad Melody Maker na te pluizen, op zoek naar iets geschikts. Eén van die advertenties was simpel van tekst: “Bassist gevraagd in een Chicago-achtige blues-band”. Ik belde het telefoon-nummer dat afgedrukt stond. Dat bleek niet te kloppen. De zetter had een fout gemaakt. Ik liet me niet ontmoedigen en belde het blad voor het juiste nummer. Nu kwam ik er doorheen. Ik werd voor een auditie uitgenodigd.
Ik kwam terecht in de wijk Putney. In een flat werd ik verwelkomd door iemand die zich voorstelde als Peter Green. Die naam kende ik. Ene Peter Green, dat hoorde je overal, was de briljante opvolger van Eric Clapton in de Bluesbreakers van John Mayall. Dus ik zei tegen hem: ‘Je hebt in elk geval de juiste naam voor een blues-gitarist. Heb je wel eens gehoord van je naamgenoot, die bij John Mayall speelt?’
‘Idioot’, kreeg ik als antwoord. ‘Ik bén Peter Green!’”
Brunning was behoorlijk in de war. Onverwacht stond hij oog in oog met de beroemde artiest. En hij moest nog voorspelen ook. De auditie verliep positief. Misschien wel omdat er als gevolg van de drukfout weinig kandidaten waren. Hoe dan ook, Bob werd ter plekke aangenomen als bassist van een nieuwe bluesgroep. Een maand later zou die zich op een groot festival presenteren onder de naam Fleetwood Mac.
Bob maakte het begin van de groep mee. In 1990 publiceerde hij de geschiedenis van Fleetwood Mac. Er kwamen herdrukken in 1998 en 2004. De auteur en voormalig bandlid droeg zijn boek, The Fleetwood Mac Story. Rumours and Lies, op aan Peter Green. Wie zou beter over de beginjaren van Peter Green (geb., Londen, 1946) en de groep kunnen vertellen dan Bob Brunning!
Peter Green
In de BBC tv-documentaire “Man of the world 1968-1988’, over het leven van Peter Green, kwamen zijn broers aan het woord. Len, de oudste had een gitaar, maar bleek er nauwelijks mee overweg te kunnen. Daarom gaf hij die aan Peter, toen negen jaar oud. Bovendien leerde hij hem nog drie akkoorden. “Na zes of acht maanden speelde Peter al heel goed op het instrument”, vertelde hij. Zoals veel jongens van die leeftijd maakte Peter in eerste instantie de skiffle-muziek zoals Lonnie Donegan die in Engeland introduceerde. Skiffle was de Engelse variant op de Amerikaanse rock & roll in de jaren vijftig. Vrijwel elke Engelse popmuzikant die in de jaren zestig doorbrak was begonnen met skiffle, van Cliff Richard tot John Lennon en Jimmy Page.
Na enkele jaren wilde Peter Green vooral bluesmuziek spelen. Hij was zeker niet de enige. Engeland was in de ban van Amerikaanse (rhythm &) blues. Groepen als de Rolling Stones en Animals baseerden hun repertoire op het geluid van zwarte Amerikaanse artiesten.
Ook ik [HK] was enthousiast van dat soort klanken, of ze nu uit Engeland of uit Amerika kwamen. Al vanaf het begin van de jaren zestig ging ik er over schrijven in het netjes gestencilde blad ‘Rhythm and Blues’, dat door Piet Nooy in Hoorn uitgegeven werd.
Na enige tijd ontdekte ik dat er in Engeland een soortgelijk blad was, ‘R&B Monthly’. Dat verscheen onder leiding van de broers Richard en Mike Vernon. Ze bekwaamden zich in het verzamelen van gegevens over plaatopnamen. Je kon er lezen welke muzikanten er op welke opname hadden meegedaan, waar en wanneer de sessie had plaatsgevonden en nog een heleboel andere informatie. Mike en Richard brachten tevens platen uit van kleine Amerikaanse labels. Ze begonnen een eigen label dat ze Blue Horizon noemden. Jarenlang was ik op R&B Monthly geabonneerd. Begin jaren zeventig leerde ik Mike Vernon ook persoonlijk goed kennen.
Vernon stond op de loonlijst bij platenmaatschappij Decca in Londen. Hugh Mendle was zijn chef. Hij mocht een beetje meehelpen bij het tot stand komen van studio-opnames. “‘Maak thee, ga dat even halen’. Het waren allemaal oude mensen. Ze begrepen niet wat er gaande was in de wereld”, vertelde hij in een interview eind 2010.
Dankzij zijn fascinatie voor de blues kreeg Mike een kans bij de platenmaatschappij. “Ik was een blues-freak. ’s Avonds ging ik naar allerlei clubs. Daar hoorde ik groepen als de Yardbirds. Zo leerde ik Eric Clapton kennen. In de Flamingo ging ik naar John Mayall kijken. We leerden elkaar goed kennen. John stond onder contract bij Decca. Het contract met Decca moest vernieuwd worden op het moment dat Clapton toetrad tot John Mayall’s Bluesbreakers. Ik ging naar Hugh Mendl en zei: ‘We moeten aandacht besteden aan de nieuwe Bluesbreakers, zeker nu Eric Clapton erbij gekomen is. Die zet de blues scene helemaal op z’n kop. Clapton wordt belangrijk als gitarist. We moeten erbij zijn’. Mijn chef zei: ‘Ga je gang en doe het!’ We maakten een overeenkomst. Ik werd tot producer gebombardeerd. Zo begon het voor mij”.
Richard en Mike Vernon
In 1966 nam Mike Vernon als producer het Mayall-album ‘Bluesbreakers with Eric Clapton’ op. John McVie speelde bas, Hughie Flint drums. Een jonge technicus, Gus Dudgeon, zat achter de knoppen. Het album werd bijna live opgenomen en dat kwam de sfeer ten goede. Dat was ook waar Mike Vernon altijd naar streefde: sfeer creëren, niet spoor per spoor vullen. De sessie pakte goed uit. Het album was een succes. John Mayall en meer nog Eric Clapton waren op weg naar de top. Mike Vernon kreeg eveneens erkenning als producer van (blanke) blues.
De verwachtingen waren hoog gespannen bij de volgende sessie van de Bluesbreakers. Mike Vernon: “Technicus Gus Dudgeon en ik waren opgewonden. Om half tien ’s morgens stonden we in alle vroegte klaar. Alles was in gereedheid gebracht. John Mayall arriveerde en de apparatuur werd binnengedragen. Ik zag ineens een vreemde gitaarversterker verschijnen. Met een onbekende muzikant in een spijkerbroek en een jasje. Gus keek me aan, en ik hem, alsof we wilden zeggen: ‘Dat is niet Eric Clapton!’
Ik stapte voorzichtig op John af en zei: ‘Waar is Eric?’
Die antwoordde: ‘Oh, Eric zit niet meer bij ons. Hij is een paar weken geleden bij ons vertrokken’.
Dat was nogal een schok voor mij, maar John merkte op: ‘Maak je geen zorgen. Die we nu hebben is veel beter’.
Ik zei: ‘Wacht even. Dat is belachelijk. Je hebt iemand die beter is dan Eric Clapton. Dat kan ik maar moeilijk geloven!’
Mayall: ‘Misschien is hij nu nog niet beter. Maar even geduld. Over een paar jaar is hij de beste’. En toen stelde hij me voor aan Peter Green”.
Mike Vernon en Peter Green leerden elkaar dus kennen tijdens een opnamessie van de Bluesbreakers. Die resulteerde in het album ‘A Hard Road’.
Voor de BBC-camera’s vertelde John Mayall dat zich heel wat kandidaten hadden aangeboden om de plaats van Eric Clapton in te nemen. “Peter was beter dan alle anderen die ik al uitgeprobeerd had. Dus ik gaf hem een kans. In het begin was het moeilijk voor hem het publiek van zijn capaciteiten te overtuigen. Ze wilden Eric horen”. Het waren de dagen dat de fans ‘Eric is God’ op de muren kalkten. Tijdens een optreden riepen de jongelui: “We want God”, en daarmee bedoelden ze Eric Clapton. “Laat die man met die grote neus [Green] verdwijnen”.
Het duurde even voor Peter Green geaccepteerd werd. Toen verschenen er kreten als ‘Peter Green is God’. Peter Green werd zelfs de ‘groene god’ genoemd.
Het begin van Fleetwood Mac
Mike Vernon en Peter Green konden het meteen goed met elkaar vinden. Vernon gebruikte Peter als sessiemuzikant voor een album dat hij maakte met Eddie Boyd op zijn eigen Blue Horizon label. Bij die gelegenheid waren ook bassist John McVie en drummer Mick Fleetwood van de partij. De bluesartiest was meer dan tevreden over de opnamen. “Peter Green is de enige die de ‘real thing’ speelt”, liet hij zich ontvallen.
De bezetting van de Bluesbreakers wisselde sneller dan bij de meeste andere groepen. Steeds traden er weer nieuwe muzikanten toe en vertrokken na korte tijd. Of moesten vertrekken van ‘baas’ Mayall. Eric Clapton was weg en ook Peter Green hield het niet lang vol. In zekere zin gaf John Mayall de aanzet voor een nieuwe groep. Peter Green kreeg namelijk een bijzonder verjaardagscadeau van zijn baas: studiotijd om te doen wat hij wilde. Samen met McVie en Fleetwood nam hij als trio een instrumentaal nummer op. Mike Vernon was de producer. Hoe moest dat nummer heten. Green riep spontaan: ‘Fleetwood Mac!’ Die naam bleef...
Peter Green, legde Brunning vast, wilde het liefst naar Chicago om daar met echte bluesmuzikanten te spelen. Maar op aandringen van Vernon begon hij toch maar een nieuwe groep. Mick Fleetwood deed meteen mee. Bassist John McVie bleef liever bij de Bluesbreakers. Hij wilde het risico niet nemen dat hij zonder geld kwam te zitten. Daarom plaatste Mike Vernon de advertentie in de Melody Maker die voor Bob Brunning aanleiding was te solliciteren. Vernon, die nogal wat in de melk te brokkelen had als afgezant van de muziekindustrie wist ook Jeremy Spencer in Fleetwood Mac te krijgen. Toen Spencer aan Peter Green vertelde dat hij gek was op de muziek van Elmore James en B.B. King gaf die zich direct gewonnen. Elmore James was ‘alles’ voor Peter Green. De nieuwe bluesgroep was compleet.
Fleetwood Mac zou een concurrent kunnen worden voor de Bluesbreakers van John Mayall. Daarom wilde Green de groep niet bij Decca onderbrengen. Mike Vernon had een alternatief: zijn eigen Blue Horizon-label. Het produceren van platen die niet op het Decca-label zouden verschijnen bracht hem wel in de problemen bij zijn werkgever. Vooral toen bleek dat Fleetwood Mac ’s nachts in het geheim demo-opnamen maakte in de studio van Decca. Zonder daarvoor te betalen.
Mike werd gedwongen zijn vaste betrekking op te geven. In plaats daarvan sloot hij een freelance-overeenkomst. Zo kon hij doorgaan met zijn productiewerk bij Decca. Voor die maatschappij maakte hij albums met groepen als Savoy Brown en Ten Years After (inclusief de hit ‘Going Home’). De platen van Blue Horizon verschenen voortaan bij platenmaatschappij CBS.
Het eerste optreden van Fleetwood Mac, 1967 (Bob Brunning rechts)
Als lid van de band ontdekte Bob Brunning meteen hoe Peter Green in elkaar zat. De artiest hechtte totaal niet aan bezit of geld. Je zou bijna zeggen: integendeel. Hij hoefde niet meer geld dan strict noodzakelijk was en gaf alles weg waar hij een ander een plezier mee kon doen. Tot in het extreme. “Ik durfde Peter niet te laten merken dat ik iets mooi vond wat hij bezat. Want dan zou hij het je meteen cadeau doen. Peter had een keer een nieuwe draaitafel gekocht. Ik reageerde vol bewondering. Toen stond hij er zeer nadrukkelijk op dat ik de pick-up mee naar huis zou nemen! Die fout heb ik nooit meer gemaakt. Andere mensen zullen ongetwijfeld gebruik gemaakt hebben van zijn uiterste goedgevigheid”.
Het allereerste optreden van Fleetwood Mac, tijdens het Windsor Jazz en Blues Festival, stond Brunning nog duidelijk voor de geest toen hij zijn boek over de geschiedenis van de groep schreef. Voor hem was het een belevenis van de eerste orde op zondag 13 augustus 1967. “We waren bleek en zenuwachtig. Er was een speciale ruimte voor de artiesten. Die was streng beveiligd. We moesten de pas laten zien die we een week eerder toegezonden gekregen hadden. Daar liepen Eric Clapton, Ginger Baker, Jack Bruce, Donovan, Jeff Beck en John Mayall rond. Even later stapten we het podium op. De opkomst was gigantisch. Ik moest de groep en het eerste nummer aankondigen. Zo nerveus was ik dat ik me op dat moment de titel niet meer kon herinneren! Ik kwam niet verder dan: ‘We’d like to play’... Gelukkig kwamen we er goed doorheen. De mensen waren enthousiast. Ergens anders op het festival-terrein konden we nog een extra optreden van een uur voor de lol doen. Gewoon wat we zelf leuk vonden”.
De rest van het jaar 1967 was zo goed volgeboekt dat John McVie alsnog besloot de Bluesbreakers van John Mayall te verlaten en naar Fleetwood Mac over te stappen. Aan het einde van het jaar verwisselde Bob Brunning Fleetwood Mac daarom met de Savoy Brown Blues Band. Dat was waarschijnlijk meer zijn muzikale niveau.
De doorbraak van Fleetwood Mac
Peter Green's Fleetwood Mac op Blue Horizon
Vanwege het succes van de optredens was er stevig wat vraag naar platen van Fleetwood Mac. Er moest snel een album komen. In twee dagen werden alle songs op de band gezet. Zo ging dat in die tijd, zeker als Mike Vernon het voor het zeggen had. Op die manier kon je sfeer creëren.
Peter Green onderscheidde zich van Eric Clapton in die zin dat hij behalve een goeie gitarist ook nog de zanger van de band was. Maar toch wilde hij niet te veel op de voorgrond treden. Dat lag niet in zijn aard. Hij was er dan ook verre van gelukkig mee dat het eerste album op de markt gebracht werd onder de titel ‘Peter Green’s Fleetwood Mac’. Dat was helemaal niks voor hem. Fleetwood Mac was meer dan voldoende. Zo gebeurde het ook in de toekomst. De andere leden van de groep hadden weinig moeite met de speciale vermelding van Green. Ze begrepen maar al te goed dat ‘de groene god’ hun trekker was. Zelfs zonder hitsingle sloeg het album meteen aan. ‘Peter Green’s Fleetwood Mac’ bereikte de vierde plaats in de Britse album hitlijst. Maandenlang stond de elpee in de hoogste regionen. Dat was heel bijzonder.
Toch werd er gewerkt aan een single om de band helemaal aan de top te krijgen. In eerste instantie probeerde Fleetwood Mac het met covers van Elmore James: ‘Dust my broom’ , ‘Shake your money maker’ en ‘The sun is shining’. Een eerste notering in de top 40 kwam echter met een eigen compositie van Peter Green, ‘Black magic woman’. Niet hoog, maar toch.
Ook de Fleetwood Mac-bewerking van een nummer van Little Willie John (1937-1968) uit 1956, ‘Need your love so bad’, leverde een bescheiden top 40 notering op In Engeland. Het was een bijzonder experiment. Bluesmuziek met violen. Er was maar één land in de wereld waar ‘Need your love so bad’ écht insloeg: Nederland. Ons land was het eerste en voorlopig het enige land in de wereld waar Fleetwood Mac de top 10 van de singles-hitlijsten bereikte. In het najaar van 1968 kwam de 45 toeren-plaat op nummer 7.
Het grote succes in Nederland was mooi. Maar belangrijker was de Amerikaanse markt. Die moest je zien te veroveren. Amerika was bovendien het land van de blues. Fleetwood Mac had een beetje pech. Mike Vernon had in de VS al een deal gemaakt met Sire Records, het maatschappijtje van bluesliefhebber Seymour Stein. Die had geen middelen om een tournee van de Britse bluesgroep (financieel) te ondersteunen. Tijdens hun optredens sliepen ze in kleine hotelletjes en hielden zich met donuts in leven. Ze stonden op het podium met Buddy Guy, Country Joe & The Fish en Ike & Tina Turner. Geld was er niet. Ze moesten regelmatig gratis optreden om zich aan het publiek te kunnen presenteren. Dat bracht ze wel dicht bij de mensen. Het was de tijd van de hippies, de anti-Vietnam-beweging. En de drugs.
Fleetwood Mac raakte goed bevriend met Jerry Garcia, de leider van de Grateful Dead. Die had gehoord hoe goed Peter Green was. Garcia stond zelfs op het vliegveld te wachten op de komst van Green c.s., vertelde Mick Fleetwood aan de BBC. Zo leerden ze ook Owsley Stanley (‘The Bear’) kennen, de geluidsman van de Dead. Mick Fleetwood: “Zijn vrouw was scheikundige. Zij werden beroemd en rijk door zelf LSD te vervaardigen. Dat was niet tegen de wet”. Jeremy Spencer: “Hij zat in een hoekje van de kleedkamer reclame te maken voor het gebruiken van acid. ‘Kijk naar Peter Fonda. Ik heb de Beatles en Jimi Hendrix aan de LSD gekregen. Al die jongens. Kijk eens wat er met hun muziek gebeurde. Als jullie je willen ontwikkelen’... Wij, met z’n vieren, speelden alleen maar blues. Pure blues. Experimenteren was er niet bij”.
In eerste instantie wilden de leden van de groep er niet aan. Een glas bier was genoeg. Spencer: “Ik was er helemaal op tegen. Dit is niet juist, dacht ik. Op een bepaalde manier waren we heel straight. Toch was ik de eerste die ermee begon. Daarna wist ik de anderen over te halen”. Volgens Peter Green deelde de Grateful Dead bij hun optreden zelfs LSD uit aan het publiek. Fleetwood: “We gaven ons helemaal over aan de drugs. Dat was het begin van het hoofdstuk drugs in de geschiedenis van de groep. Dat heeft heel wat betekend. In de Fillmore speelden we samen met de Grateful Dead. Daarna gingen we terug naar ons hotel. We waren helemaal high. We werden er zo bang van dat we Owsley belden. Hij moest meteen komen en ons helpen. We zaten allemaal op de vloer. Iedereen om me heen zag er op dat moment voor mij uit als een geraamte”.
Owsley Stanley en Jerry Garcia
De groep ging nu ook op een andere manier met het maken van muziek om. Carlos Santana had een hit met het Peter Green nummer ‘Black magic woman’. Voor de BBC-camera legde hij uit dat hij Green aanmoedigde zijn muziek ‘breder’ te maken dan de pure blues. Het is niet duidelijk of dat indruk maakte, maar wat hij voorstelde gebeurde wel. De muziek veranderde bovendien nadat manager Clifford Davis nóg een gitarist bij Fleetwood Mac bracht: Danny Kirwan. De groep had nu drie solo-gitaristen tegelijk. Kirwan speelde bij Peter Green de rol die Hubert Sumlin bij bluesartiest Muddy Waters vervulde. Zo kon die zich verder ontplooien.
Fleetwood Mac kwam in het late najaar van 1969 ineens met een bijzondere single. Een instrumentaal nummer zowaar. Het heette ‘Albatross’. De plaat had nog maar weinig met blues te maken. Hooguit zou je kunnen zeggen dat het een blues-gevoel gaf. In zijn boek vergeleek Brunning ‘Albatross’ met de instrumentals van Santo & Johnny (‘Sleep Walk’, 1959) en Hank B. Marvin van de Shadows. Die single leverde de (voormalige) bluesgroep hun eerste nummer één positie op in Engeland. Achteraf leek het vanzelfsprekend te zijn. In werkelijkheid niet.
Mike Vernon: “De creativiteit van Peter Green ging in een andere versnelling. Hij dacht na om meer uit de blues te halen. De standaardaanpak liet hij los. Het eerste bewijs daarvan was ‘Albatross’. Ik was bezorgd. Was dit wel een single? Het week totaal af van alles wat de groep eerder gedaan had”.
Clifford Davis: “CBS was zeer terughoudend om de plaat uit te brengen. Dat zouden ze alleen maar doen als het nummer in een belangrijk tv-programma aan de man gebracht kon worden. Ze hadden al zoveel moeite gedaan met de andere singles. En dat had nauwelijks iets opgeleverd op de hitlijsten. Ik kende iemand van een programma dat op de zaterdagavond werd uitgezonden. Die vond ‘Need your love so bad’ een mooi nummer. [Al had het dan in Engeland nauwelijks gescoord]. Ik stuurde hem een bandje van ‘Albatross’. Ik liet hem weten: ‘Dat zul je echt mooi vinden, geloof me’. Hij vónd het mooi. Hij belde me op: ‘Is de groep aanstaande zaterdag vrij?’ Ik reageerde: ‘De band zal op zaterdag beschikbaar zijn, daar zorg ik voor’. Ze deden die week de Simon Dee-show. In prime time. Ik belde CBS om ze op de hoogte te brengen van wat ik geregeld had. De uitzending sloeg in als een bom”.
Mike Vernon: “De eerste dag na de uitzending werden er 60.000 singles bij CBS besteld. Niemand kon het geloven. 600? Nee 60.000! De platenpersen werden in beweging gezet. De volgende dagen gaven een zelfde verkoop: 60.000, 80.000, 90.000. In een mum van tijd schoot de verkoop over het miljoen. Heel bijzonder”.
Op het moment van het succes bevond de groep zich voor de tweede keer in Amerika. ‘Albatross’ werd in Europa een grote hit, maar in Amerika niet. Het nummer kwam niet eens de top 100 van Billboard binnen. De groep had wel succes met optredens. Vanuit Detroit stuurde Peter Green een kerstkaart naar Bob Brunning: “Hallo allemaal. Bedankt voor het kopen van ‘Albatross’. Het is kerstavond en het sneeuwt buiten. In mijn hotelkamer is het gelukkig warm”. Een paar dagen later reisde Green door naar Chicago. Op 4 januari 1969 huurde Blue Horizon de studio van Chess Records. Onder leiding van Mike Vernon namen ze maar liefst 18 nieuwe nummers op. Dat deden ze niet alleen. Blues-muzikanten als Willie Dixon, Otis Spann, Buddy Guy, Honeyboy Edwards en Shakey Horton stonden hen terzijde. Die ene dag studio resulteerde in een dubbel-album voor Blue Horizon.
Fleetwood Mac: John McVie, Danny Kirwan, Peter Green, Mick Fleetwood, Jeremy Spencer
Snelle veranderingen
Een groepje bluesliefhebbers, muzikanten en een enthousiaste producer - samen waren ze in geslaagd door te dringen tot de top van de Britse hitparade. Wat was er mooier dan dat succes uit te bouwen. Het ging anders. Richard en Mike Vernon waren met hun favoriete muziek bezig. Daar ging het hen om.
Manager Clifford Davis had contact met Andrew Oldham, de ex-manager van de Rolling Stones. Die had platenmaatschappij Immediate opgezet. Het label had al gescoord met Chris Farlowe (‘Out of Time’), Twice as Much (‘Sittin’ on a fence’) en de Small Faces (‘Lazy Sunday’). Hoe zat het met het contract van Fleetwood Mac?
Davis: “Mike Vernon hield zich met het artistieke gedeelte bezig. Zijn broer Richard deed de zaken. Voordat ik manager van Fleetwood Mac werd had Peter Green een eenvoudige overeenkomst met Mike Vernon gemaakt. Een contract voor een jaar en twee opties van de kant van Blue Horizon om het contract met een jaar te verlengen. Ik hoopte dat Richard Vernon niet in de gaten had dat de overeenkomst door Blue Horizon verlengd moest worden. Hij vergat het inderdaad. De volgende dag liet ik Blue Horizon weten dat ze de optie niet hadden opgenomen. Zo maakte ik een einde aan de samenwerking met Richard en Mike Vernon”.
Op dat moment stond ‘Albatross’ nummer één in Engeland.
Mike Vernon verwoordde het als volgt: “Ja, we waren jong en groen. We runden Blue Horizon met z’n tweeën. Bij grote platenmaatschappijen heb je mensen die niets anders doen dan de contracten in de gaten houden”.
Zakelijke belangen namen de overhand. De volgende single ‘Man of the world’ verscheen op het Immediate label. Vervolgens werd een deal met het grote Warner Brothers gemaakt. Het nummer ‘Oh well’ (van het album ‘Then play on’) werd op 1 november 1969 door Veronica als eerste alarmschijf uitgeroepen. Korte tijd later bereikte ‘Oh Well’ de bovenste plaats van de top 40 in Nederland.
De nieuwe ontwikkelingen vergden nogal wat van Peter Green en de rest van de groep. Dat liet zijn sporen na. Drugs (vooral LSD) speelden een overheersende rol. Maar ook religie en geld. Peter raakte er steeds meer van in de war. Peter Green (eigenlijk: Greenbaum) gaf zijn joodse afkomst op en omarmde andere godsdiensten als het christendom en het boeddhisme. Hij begon rode en witte gewaden te dragen en zijn imago aan te passen. Wat hem vooral dwars zat was het binnenstromen van geld.
Drummer Mick Fleetwood verwoordde het zo: “Peter Green stond erop dat we niet te veel geld zouden verdienen. Hij wilde dat we alles weggaven. Daar was ik het niet mee eens. Ik zei hem: ‘Dat mag jij doen, maar ik niet. Dat maakt mij nog geen slecht iemand’”.
Tijdens een toernee door Duitsland in 1969 kwam het tot een uitbarsting. Peter Green en Danny Kirwan lieten zich uitnodigen voor een LSD-party. Dat ging helemaal fout. Volgens de manager was ‘Peter nooit meer dezelfde persoon als daarvoor. Peter dacht dat hij Jezus was en dat iedereen hebzuchtig was. Daarom gaf hij al zijn geld aan goede doelen. Dat kwam alleen maar door al die drugs’. Steeds meer eiste Peter Green dat de inkomsten van Fleetwood Mac weggegeven moesten worden. Daar voelden de andere leden van de groep niets voor. Peter kwam helemaal los van de groep te staan.
In mei 1970, tijdens een toernee door Zweden, gebeurde wat al langer in de lucht hing. Clifford Davis: “We zaten in de bus. Peter kwam naar me toe achter in de bus. Hij ging naast me zitten en zei: ‘Ik verlaat de groep’.
Ik zei: ‘Waarom?’
Hij zei: ‘Ik heb genoeg van al deze shit, Clifford. Maar in feite zit het dieper’. Twintig minuten achter elkaar praatte hij over alles wat hem dwars zat. Toen liep hij naar voren en vertelde aan de groep dat hij eruit stapte”. Hij wilde niemand in de steek laten. Alle al afgesloten contracten voor optredens zou hij nakomen. Op 31 mei 1970 verliet Peter Green de groep die hij opgericht had. Hij kwam terecht in een tehuis waar voor hem gezorgd werd.
Nog één keer!
Door het vertrek van Peter Green veranderde de groep opnieuw van samenstelling. Christine Perfect, de echtgenote van bassist John McVie kwam erbij. In 1971 ging het opnieuw mis, deze keer in Los Angeles. Gitarist-zanger Jeremy Spencer verliet het hotel en kwam niet meer terug. Hij sloot zich aan bij de ‘Children of God’, een religieuze secte. De band had van het ene op het andere moment een belangrijk lid verloren. Paniek in Fleetwood Mac. Hoe moesten ze in Gods naam verder...
Clifford Davis zag maar één oplossing. Hij pakte de telefoon en belde Peter Green. “Kun je me een plezier doen. Can you come over?”
Peter Green wist niet wat hij hoorde: “Je houdt me voor de gek”, zei hij in eerste instantie. “Je denkt toch niet dat ik met die club nog eens wil spelen”.
Toch stapte hij onder begeleiding onmiddellijk in het vliegtuig naar de westkust van Amerika. Vanaf het vliegveld werd hij meteen naar het Swing Stadium in San Bernardino gereden. Zonder aankondiging betrad hij het toneel. De hele toernee deed hij mee. Het hoogtepunt voor hem, schreef Brunning in de zijn geschiedenis van Fleetwood Mac, was het optreden in New York, in de Fillmore East.
Clifford Davis: “Tijdens de hele toernee hield Peter zich uiterst rustig. Maar toen pakte hij ineens de microfoon en begon ‘Black Magic Woman’ [de hit van Santana] te spelen. Dat had hij in Amerika nog geen enkele keer gedaan. Hij wilde de mensen laten weten: ‘Ik ben het. Ik ben terug. Ik, Peter Green’. De zaal stond op z’n kop. Ze wisten allemaal wie hij was! Bill Graham kwam protesteren dat het optreden te lang duurde. Het was vijf minuten voor middernacht. Die avond, die nacht, ging Peter Green echter gewoon door. Tot vier uur in de morgen. Hij was fantastisch, elektrisch. De mensen aten uit zijn hand”.
***
Peter Green, BBC 2011
De BBC tv-documentaire ‘Peter Green – Man of the World’, die 6 februari 2011 op de BBC-televisie vertoond werd, liet een man zien die geen schim meer was van wat hij geweest was. Jim Morrison, Janis Joplin, Brian Jones en Jimi Hendrix gingen aan drugs en succes ten onder in de jaren 1969-1971. Peter Green overleefde het, maar vraag niet hoe. Maar wie weet, misschien is hij op de een of andere manier wel gelukkig geworden.
Harry Knipschild
2 maart 2012
Peter Green is op 25 juli 2020 overleden
Clips
* Fleetwood Mac, Albatross, 1969
* Owsley Stanley
* Peter Green, documentaire 'Man of the World', BBC, 6 februari 2011
Literatuur
* Owsley Stanley
* Peter Green, documentaire 'Man of the World', BBC, 6 februari 2011
Literatuur
Joe Lalaina, 'Jon Lord's Purple Reign', Modern Keyboard, januari 1989
Bob Brunning, The Fleetwood Mac Story. Rumours and Lies, Londen 2004 (1990)
Matt Frost, 'Mike Vernon. Producing British Blues', website SOS, december 2010
Joel Selvin, 'Owsley talks', in Smart Ass. California rock & roll, Berkeley 2011
- Raadplegingen: 29359