101 - Arabische slavenhandel – vanuit de missie beschouwd
Slavernij en de rol van Nederlanders en andere westerlingen in de slavenhandel, ze zijn de laatste jaren een belangrijk thema geworden in de politieke discussie. Minder aandacht is er voor de rol die anderen gespeeld hebben. Voor onderzoek op dat terrein lijkt betrekkelijk weinig belangstelling te bestaan. Wellicht is het momenteel niet gemakkelijk om gedegen onderzoek gefinancierd te krijgen in een tijdperk waarin de uitwassen van dekolonisatie, discriminatie en racisme de agenda bepalen. Zelfkritiek over het Nederlandse optreden van weleer voert nu de hoofdtoon.
Piet Emmer
Serieuze wetenschappers, historici die zich op basis van jarenlang onderzoek kritisch opstellen, die niet meedoen met het aan de kaak stellen van onze voormalige landgenoten, hebben het niet gemakkelijk. Ze worden vaak niet meer als eerbiedwaardig afgeschilderd. Professor P.C. (Piet) Emmer bijvoorbeeld wordt soms voor racist uitgemaakt.
Raakt het u als u voor racist wordt uitgemaakt, werd hem op 22 mei 2021 door René Zeeman (Reformatorisch Dagblad) weer eens gevraagd.
Emmer: “Nee, want het is niet waar, maar het gaat wel ver. Ik moet denken aan een Franse vakgenoot die in een boek de Atlantische slavenhandel vergeleek met de Arabische slavenhandel en de inter-Afrikaanse slavenhandel.
Kort daarvoor, we praten over een jaar of tien geleden, was in Frankrijk een wet ingesteld waarin de Atlantische slavenhandel als misdaad tegen de menselijkheid werd omschreven. Mijn vakgenoot werd voor zijn boek aangeklaagd omdat hij door zijn vergelijking het unieke kwaad van de Atlantische slavenhandel zou hebben willen minimaliseren. Ik werd toen zo kwaad.
Dat is natuurlijk het einde van de wetenschap als je bestraft wordt voor onderzoek naar gedwongen migratiestromen. Op mijn initiatief hebben deskundigen uit Amerika, onder wie Nobelprijswinnaar Robert Fogel, en ik een verklaring naar het Franse hof gestuurd waarin we stelden dat in de geschiedwetenschap de vergelijking van de verschillende slavenstromen in en uit Afrika volstrekt legitiem is. Daarop is de aanklacht ingetrokken”.
In missiebladen kun je veel informatie vinden over de slavernij en alles eromheen – ook die door niet westerlingen. Daarin worden moslims en Arabieren veelvuldig van slavenhandel beschuldigd. Voor menige westerling was hun optreden zelfs aanleiding om missionaris in Afrika te worden en zo bij te dragen aan de bestrijding van het kwaad.
slavernij op het eiland Zanzibar (Oost-Afrika)
Taferelen van slavernij
Een eeuw geleden, bijvoorbeeld, in 1920, dus nog vóór het tijdperk van de dekolonisatie, plaatste de redactie van de Bode van de Heilige Geest, een missie-organisatie, een artikel met als titel ‘Taferelen van slavernij’.
De niet met name genoemde auteur begon zijn relaas als volgt: “Lezen wij de berichten der missionarissen en ontdekkingsreizigers over Afrika’s toestanden, welke er vroeger vooral heersten, dan ontrollen zich aandoenlijke tonelen voor onze ogen. Om de christelijke naastenliefde ten strijde op te roepen tegen barbaarsheid en gevoelloze hebzucht, kan men niet genoeg op die schanddaden wijzen. Wij laten een schetsje van die gruwelen volgen. Dank zij de verdienstelijke bemiddeling van ‘Het Werk der Anti-Slavernij’ komt er veel verbetering omtrent de slavernij in Afrika”.
Bode van de Heilige Geest, januari 1920
Slavenjachten
In de ‘bode’ van januari 1920 werd er met name op gewezen hoe inwoners van het Afrikaanse continent tot slaaf gemaakt werden.
“De slavenjachten waren het verschrikkelijkste, wat door menselijke gruwzaamheid en laagheid kan worden uitgedacht.
Verplaatsen wij ons in onze gedachten voor een ogenblik midden onder die zwarte bevolking. Vreedzaam leven zij in hun dorpen, die menigmaal duizenden inwoners tellen. Zij voeden zich met de opbrengst van een dankbare grond, en geven zich onbekommerd aan de rust over.
Doch hoor, daar weerklinkt plotseling in de donkere nacht een woest geschreeuw. Van alle kanten stormen gewapende lieden op het dorp af – mensen die men nooit gezien heeft, witte Arabieren met een gehele bende zwarte duivels, die ofschoon zelf slaven, als bloedhonden tot de jacht worden afgericht”.
Volgens de redacteur van de Bode had verdedigen geen zin. “Aan tegenstand valt niet te denken, want de vijand is gewapend met geweren, dingen, waarvan de neger vaak niet eens de naam kent”.
De gevolgen waren verschrikkelijk. “Van alle kanten slaan de vlammen uit de hutten, het krijgsgeschreeuw der vijanden vermengt zich met de wanhoopskreten der overweldigden”.
Van enige terughoudendheid zou van Arabische kant geen sprake geweest zijn. “Wat de Arabieren in handen valt, wordt vastgebonden, of als de ongelukkigen het wagen mochten tegenstand te bieden, koelbloedig neergeschoten of doodgeslagen. Slechts enkelen gelukt het somtijds in de verwarring te ontvluchten, maar de vervolgers zitten hen op de hielen. Als zij menen in het hoge gras of graan, of in het woud een veilige schuilplaats gevonden te hebben, dan hebben zij zich deerlijk bedrogen.
In felle gloed grijnzen hun dra van alle kanten de vlammen aan en er blijft hun geen andere keuze over dan de slavernij of te sterven in het vuur. Eerst dan, als het verschrikkelijk werk volbracht is, en nog slechts rokende puinen en afzichtelijk verminkte lijken de plaats bedekken, waar vóór weinige uren nog fris en vrolijk leven woonde, eerst dan is de bloeddorst der onmensen bevredigd, maar nog niet hun hebzucht”.
Hebzucht?
Ook voor de Arabieren ging het om geld. “De thans buitgemaakte negers hebben eerst dan waarde, als zij op de slavenmarkt afgeleverd zijn”.
In de publicaties van Piet Emmer komt steeds naar voren dat westerse slavenhandelaren er alles aan gelegen was om hun handelswaar zo gezond mogelijk naar de plaats van verkoop te vervoeren. Dat bevorderde immers de opbrengst. Volgens de katholieke redacteur was bij de Arabieren van een humane behandeling van de tot slaaf gemaakten evenwel geen sprake.
“De markten zijn ver afgelegen, dikwijls duurt de tocht daarheen maanden lang. En welk een tocht! Aan elkander vastgeketend, meestal met een juk om de hals, en ketens aan de benen, touwen door de oren, zo marcheren de rampzaligen daarheen, de een achter de ander, in onafzienbare rijen, want de wegen zijn daar slechts smalle voetpaden.
Ontzinkt één der ongelukkigen de kracht, dan kan hij zich niet neerzetten om uit te rusten. Zolang de keten zich voortbeweegt moet hij mee. De slavendrijvers staan met zwepen en knotsen gereed om de vermoeiden op te jagen.
In stromen vloeit het bloed uit de naakte ledematen. De brandende zon en zwermen kwaadaardige vliegen komen hun smarten nog vergroten”.
op weg naar de slavenmarkt (1866, Mozambique)
Mededogen zou niet bestaan hebben. “Ziet de Arabier dat een uit de rij het einde van de tocht niet kan bereiken, omdat zijn krachten geheel zijn uitgeput, zo komt bij hem zelfs de gedachte niet op om de arme met een weinig voedsel of drank te sterken; één slag in de nek, de ongelukkige stort ter neer en de karavaan zet de tocht voort.
Gelukkig als de slag zijn levenslicht heeft uitgedoofd, als hij niet meer tot bewustzijn komt, want geketend als hij is, zou hij zich levend en zonder mogelijkheid van zich te verdedigen, door de dieren der wildernis moeten laten verscheuren”.
‘Lastdieren’
De tot slaaf gemaakten, mannen en vrouwen, werd het extra moeilijk gemaakt. Ze werden behandeld als pakezels, zo kon je in januari 1920 lezen.
“Behalve deze gruwelen, wordt de neger ook nog gedwongen gedurende de tocht zijn heer van dienst te zijn. Hij moet voor lastdier dienen, en datgene wat hem vroeger zelf toebehoorde en hem door zijn nieuwe heer ontroofd is, meedragen.
Daar ziet men vrouwen met zware vrachten op het hoofd, waaronder zij bijna bezwijken, en die bovendien nog haar kinderen op de rug dragen.
Welke geringe waarde een mensenleven voor de slavenjagers heeft, zal men eerst begrijpen, als men verneemt hoe de Arabieren, in geval zulk een overladen moeder om verlichting smeekt, in koelen bloede het kind doden en het tot voedsel voor de wilde dieren wegwerpen”.
De redacteur had het niet zelf meegemaakt maar: “Een Afrikaans reiziger verhaalde met eigen ogen gezien te hebben, hoe de Arabieren een zuigeling bij de beentjes vastgrepen en het de schedel tegen een boomstam verpletterden”.
Een slaaf meer of minder zou er niet toe gedaan hebben. “Aan eten en drinken geeft men de gevangenen slechts zoveel, dat de sterksten niet bezwijken. Levensmiddelen zijn moeilijk te transporteren, men is daarmee dus uiterst spaarzaam. Dikwijls gebeurt het ook dat men een deel der ongelukkigen aan de hongerdood prijs geeft, om het overige van de ‘koopwaar’ te redden.
De Arabier kent niets dan zijn eigen voordeel; het komt in zijn onmeedogend hart niet op, aan een slaaf, van wie hij waarschijnlijk geen voordeel meer zal kunnen trekken, ook maar een dronk water of een handvol rijst uit te geven.
En zo gaan er duizenden ten gronde alvorens zij het einde bereiken. De overigen wier krachtig gestel alle lijden en ontberingen overwint, bieden een allerjammerlijkst schouwspel aan, als zij gelijk een kudde vee op de markt ten verkoop worden aangeboden”.
Bloed op Afrikaanse bodem
Als je de tekst in het missieblad mag geloven, ging het er gruwelijk aan toe.
“De dood is nog ver te verkiezen boven de slavernij, hij verlost hen, vooral het vrouwelijk geslacht, uit de gruwelijkste dwingelandij.
Zo is het te verklaren, dat vele reizigers rekenden dat er op elke verkochte slaaf vier of vijf waren, die bij de roof of op reis omkwamen. Daar elk jaar nagenoeg een half miljoen negers verkocht werden, zo is het niet overdreven, als zij het aantal slachtoffers der slavernij jaarlijks op twee miljoen schatten.
Ja, het is letterlijk waar dat Afrika’s bodem met bloed gedrenkt is, dat landen, zo groot als het koninkrijk Beieren, van hun vroegere bevolking nog slechts de onbegraven geraamten vertonen, dat de wegen waar de karavanen langs trekken, rechts en links met doodsbeenderen bezaaid zijn, en dat zelfs de hyëna’s een walg hebben gekregen van het mensenvlees. Deze gruwelen geschiedden in de 19e eeuw, de eeuw der vrijheid, menslievendheid en broederschap!
Zij hebben om zo te zeggen plaats onder onze ogen, op het werelddeel, dat ons meest nabij is!”
lijk langs de weg
De katholieke auteur had anno 1920 een pessimistische kijk op de toekomst.
“Als het zo voortgaat zal geheel Midden-Afrika weldra een uitgebreid veld met lijken zijn, waarop in plaats van de vroeger zo talrijke bevolking nog slechts uitgebleekte beenderen te vinden zullen zijn. Dan is het echter ook gedaan, voor eeuwen gedaan met de beschaving, met het vruchtbaar maken voor Europa, van de Afrikaanse grond, met zijn handel en nijverheid, want deze vruchtbaarmaking is slechts denkbaar met behulp der inlanders en de aan het klimaat gewende zwarten”.
Aan de Arabische aanpak moest eindelijk eens een einde komen. “Wij kunnen deze schets niet verder voortzetten, doch hetgeen wij gezegd hebben, zal reeds voldoende zijn om iedere lezer lust in te boezemen, het zijne er toe bij te dragen, ten einde aan zulk een toestand een einde te maken.
God zal zich over zijn zwarte kinderen ontfermen, evenals hij zich over ons ontfermd heeft. Het is immers hun schuld niet, dat het werk der beschaving, van het christendom, door de inval der barbaren onderbroken werd!”
Vroeger en nu
Aan het einde van zijn artikel keek de auteur terug op lang vervlogen tijden, die van kerkvader Augustinus (354-430), bisschop van Hippo op de noordkust van Afrika (tegenwoordig: Algerije). “Ten tijde van den H. Augustinus telde Afrika 800 diocesen, en sedert lang zou Afrika met ons op gelijke voet staan, zonder de mohammedanen. Als wij ons niet bedriegen, is het tijdstip nabij, dat ook voor de bewoners van Afrika de Sterre weder schijnen zal, die der gehele wereld de komst des Verlossers aankondigde”.
Je kon nog verder kijken. “Negentienhonderd jaren zijn vervlogen, sedert de engelen bij de kribbe van Bethlehem zongen: ‘Vrede de mensen die van goeden wil zijn!’ En bij die kribbe stond ook Balthazar, de morenvorst. Ook hij aanbad de Heiland, in naam van zijn Afrikaanse broeders”.
Het vreedzame christendom bestond honderden jaren eerder dan de islam.
Tijd dus voor de gebruikelijk oproep. “Voor ons is het gezang der engelen al bewaarheid geworden; willen wij, kunnen wij nu weigeren, ons penninkje er toe bij te dragen, om ook de armste onzer broeders en zusters eindelijk deelachtig te maken aan de verlossing, de vrede en het licht?
Ware dit mogelijk, dan moest ons het engelengezang als een vloek, als een veroordeling in de oren klinken, immers dan zouden wij waarlijk niet behoren bij degenen, ‘die van goede wil zijn!’”
Piet Emmer
Een eeuw later, in 2022, de tijd waarin wij leven, is dat katholieke gedachtegoed voor een groot gedeelte verdwenen. Het is nagenoeg ondenkbaar om er nog op terug te grijpen.
Harry Knipschild
15 maart 2022
- Raadplegingen: 4912