32 - Willy Alberti: de eerste Nederlander in de Billboard hitlijsten
Carel Verbrugge
Robbie was de eerste Nederlander die (in 1970) met zijn groep de top van de Billboard-hitlijsten veroverde. Maar hij was niet de eerste Nederlander die de Amerikaanse top 100 wist binnen te dringen. Dat was de Amsterdamse zanger Carel Verbrugge, die zich Willy Alberti noemde.
Op 4 mei vertelde zijn zoon Tonny (geboren in 1950) me over de wederwaardigheden van zijn vader. Die was op 14 oktober 1926 geboren in de Jordaan. “Dat was in die tijd een afgesloten gebied. Het lag midden in het water en er was maar één brug om in het ‘gewone’ Amsterdam te komen. De bewoners van de Jordaan hadden om die reden ook een eigen taaltje.
Carel was het derde van acht kinderen. Zijn vader, Ko Verbrugge, laadde en loste boten in de haven. Hij bracht kruiden, specerijen en houten naar de pakhuizen in de Jordaan. Maar Ko was ook zanger. Er waren nogal wat ‘tapperijen’ (cafés). Verbrugge senior fungeerde er als zingende kelner. In ‘Nelis de Moor’ bediende hij de klanten en zong elk uur liederen als ‘Droomland’, het duet uit de ‘Parelvissers’ of eigen vertalingen van de succesnummers van Al Jolson (‘Swanee’, ‘Sonny Boy’)”.
Muziek speelde een grote rol in het leven van de familie Verbrugge. Op één na hadden alle kinderen van Ko en zijn vrouw, Sophia van Musscher, wel iets met muziek. Alleen Kootje niet. Die kreeg een baan bij de gerenommeerde drukkerij Tetterode en werd daarom ‘het heertje’ genoemd. Maar Kootje was een uitzondering. Voor Carel, een klein jongetje, was zingen dus een vanzelfsprekend iets. Bij diverse gelegenheden zong hij samen met zijn vader in de tapperij. Omdat hij zo klein was werd hij al snel op een biljart neergezet.
Carel, die de bijnaam Kakie kreeg omdat hij gek op koekjes was, ontdekte op heel jonge leeftijd dat hij behalve lekkernijen tevens geld met zingen kon bemachtigen. Dat deed hij met name als straatzanger. Hij ging gewoon ergens staan en begon te zingen. Hij zong niet alleen het repertoire van zijn vader, maar sloeg ook nieuwe paden in. Een van zijn grote favorieten, vertelde Tonny, was de zanger Willy Derby. Die was beroemd van liedjes als ‘Hallo Bandoeng’ en ‘Ik zoek een meisje’, en hij zette ook ‘Ik heb mijn hart in Amsterdam verloren’ op de plaat.
Carel had maar een paar jaar lagere school, hoorde ik, maar hij had een enorme wilskracht om te leren wat hij wilde leren. Als hij bijvoorbeeld een liedje onder de knie wilde krijgen luisterde hij net zo lang naar een grammofoonplaat totdat hij het precies na kon zingen. Dat gold voor Nederlands, maar ook voor allerlei soorten buitenlands repertoire.
Op het Rembrandtsplein was een artiestenbeurs. Daar kon je je voor werk laten inschrijven. Bovendien kwam je dan in aanmerking voor ‘steun’ als er geen inkomsten waren. Maar je moest wel van alle markten thuis zijn om in de jaren dertig aan werk te komen.
Samen met enkele Jordaan-vriendjes, onder wie Johnny Kraaykamp en zijn neef Jan van Musscher (later: ‘Johnny Jordaan’), liet hij zijn naam zo vaak omroepen dat hij er bekendheid door kreeg. Dat leverde hem op het Rembrandtsplein werk op als zanger van Zuid-Amerikaans repertoire. Carel slaagde erin zich Spaans-klinkende woorden eigen te maken.
Carel Verbrugge wordt Willy Alberti
Carel Verbrugge zou misschien zijn hele leven als een anonieme zanger hebben kunnen doorgaan. Maar er gebeurde meer. In de tapperij werd hij ontdekt door Henk Swarts. Dat was een belangrijk persoon. Swarts was, vertelde Tonny, meester-tegelzetter. Hij deed zijn werk in het paleis op de Dam, paleis ’t Loo, bioscoop Tuschinski. Op een Harley-Davidson met zijspan reed de tegelzetter stad en land door. Swarts hoorde Carel zingen en was er van overtuigd dat het kleine jongetje een bijzondere stem had. Daar moest meer mee gebeuren vond hij. ‘Ome Henk’ ging zich met de loopbaan van Verbrugge bemoeien. Hij zorgde ervoor dat hij drie keer per week op zangles kon gaan.
Carel kreeg ook spraakles, leerde gitaar spelen en hoe hij zich moest kleden. Swarts bereikte dat Carel als acteur en zanger mocht optreden in het Asta Theater op de Rozengracht. Carel Verbrugge beschikte aan het einde van de jaren dertig zelfs over een echte artiestenfoto.
Omdat Verbrugge in allerlei talen zong zou het niet slecht zijn als hij kon optreden onder een internationaal klinkende naam. Een lid van de Wilco’s, een akrobatengroep, suggereerde de Italiaanse naam Alberti. Die naam klonk goed. En zo werd het Willy Alberti.
1940 was belangrijk voor de veertienjarige zanger. In het eerste oorlogsjaar won hij een talentenjacht. De beloning was het maken van een grammofoonplaat. Alberti zong met begeleiding van Cor Steyn in de City Hall de liedjes ‘Alleen, ik ben zo alleen’ en ‘Sprookjesboek’. Op het label Decca werden tweehonderd platen geperst. Toen de familie de plaat afluisterde bleek dat Carel in zijn zenuwen per vergissing twee keer het eerste couplet gezongen had.
In september haalde hij de kolommen van allerlei Nederlandse kranten. Swarts had er voor gezorgd dat Carel in Carré mocht optreden. Maar dat ging mis. Dat leverde wel een hoop publiciteit op. Het Rotterdamsch Nieuwsblad bijvoorbeeld plaatste op 4 september onder de kop ‘De tenor Willy Alberti was te jong’ een artikel met de volgende tekst:
“In de operette Rose Marie, welke op het oogenblik in Carré te Amsterdam gaat, trad Nederlands jongste tenor, Willy Alberti, op. Hij zong het liedje van een kleinen zwerver: ‘Ik ben zoo alleen’, van Chris Reumer. De knaap, die volgens zijn zeggen 15 jaar oud was, had met dit liedje veel succes en meermalen kreeg hij geschenken uit de zaal. De directeur, de heer Alex Wunnink, was echter zeer ontsteld, toen de politie kwam vertellen, dat Willy geen veertien jaar was en dus niet mocht optreden. Hij liet den knaap bij zich komen en deze viel weldra door de mand. ‘Nou, dan zit ik er in’, was het eenige antwoord, dat de 13-jarige den verbaasden directeur gaf, alvorens hij zijn spullen pakte en verdween.
Voor den jongen, die aan het begin van zijn loopbaan staat, was het allesbehalve prettig. Hij verdiende goed en had tevens uitzicht op aardige contracten. Op 13 October wordt hij echter veertien jaar. Wellicht zal van dien datum af zijn ster opnieuw gaan rijzen. Tot dien dag houdt de politie een oogje in het zeil”.
Willy Alberti in de jaren vijftig
Meteen na de oorlog maakte Alberti voor Decca al succesvolle grammofoonplaten. In 1946 scoorde hij met ‘Ik zing dit lied voor jou alleen’ en ‘Veel mooier dan het mooiste schilderij’. In 1950 had hij in duet met Ans Heidendaal een bestseller met ‘Droomland’. Willy zong in alle talen. Het Italiaans nam echter een speciale plaats in. In 1955 had hij hits met ‘Mijn sprookjesboek’, ‘Ci-ciu-ci’ en ‘Vivere’. Samen met Max van Praag maakte hij eveneens tal van successen, o.a. ‘Aan het strand stil en verlaten’.
In de jaren vijftig ontdekte Alberti hoe belangrijk het San Remo-songfestival was. Daar hoorde je de nieuwste Italiaanse liedjes. Jaar in jaar uit toog hij erheen, gewapend met een recorder. Meteen na terugkomst klopte hij aan bij het programmabureau van Phonogram. “Als Jackie Bulterman enthousiast was”, aldus zoon Tonny, “ging hij onmiddellijk aan het werk. Hij maakte zelf het arrangement. De volgende dag werd het San Remo-nummer dan in de studio opgenomen. Van pure opwinding had Bulterman een sigaret in z’n mond. Maar een andere sigaret lag links van hem en nog een rechts. Een nieuwe Italiaanse Alberti-plaat lag snel in de winkel, nog vóór het origineel op de markt was”.
Amerika was ver weg. In die tijd dacht je er niet zo snel aan om dat land te veroveren. In Italië waren er echter wel mogelijkheden. In 1957 ging Alberti samen met neef Johnny Jordaan, liedjesschrijver Willy Rex, accordeonist Harry Mooten, zangeres Christine Spierenburg en dirigent Jos Cleber naar het Licht Muze-festijn in Venetië. De Nederlandse ploeg arriveerde op 2 juli per trein weer op het Centraal Station in Amsterdam. De artiesten kwamen niet zo maar terug. Ze hadden ‘de hoogste triomf, de ere-prijs, de gouden gondel en de plaquette voor de beste orchestratie weggesleept’.
Het Leidsch Dagblad meldde dat Amsterdam op z’n kop stond. Ondanks het late uur (bijna middernacht) waren tienduizenden van zijn inwoners op de been om de artiesten welkom te heten. “Men brulde, schreeuwde en zong: ‘Geef mij maar Amsterdam’ en ‘Zing Willy, zing Johnny’. Johnny Jordaan, Christine Spierenburg en Willy Alberti werden bij het Apollo-paviljoen in een Venetiaanse gondel gezet. Van daaruit ging het naar het Lido. Langs de wallekant duizenden en nog eens duizenden, ondanks dit middernachtelijk uur. Tienduizenden volgden te voet en op fietsen, hard bellend, en auto’s luid claxonnerend. Het verkeer stagneerde, de politie stond machteloos. Een jongen viel in het water. Het publiek juichte luid en trok hem snel op het droge. Alberti en Jordaan zongen. Als kluwen klitten de massa’s bijeen, vooral op de bruggen. Zij brulden en juichten. Totdat men in het Lido aankwam, waar een uur lang werd gefeest. Doodmoe zijn de artiesten tenslotte huiswaarts gekeerd. Roem valt niet mee”.
Marina
Willy Alberti was een ster in Nederland geworden. Zijn platen, in allerlei talen gezongen, werden op het Europese continent goed verkocht. In 1959 schreef de nog onbekende Belgische Italiaan Rocco Granata het liedje ‘Marina’. Hij moest flink leuren voordat het een plaat verscheen. Op diverse plaatsen ving hij bot.
In november 2001 bekende Hans Kellerman, in 1959 directeur van platenmaatschappij Delahay, aan Michel Verstegen van het blad Warm Sounds: “Op een gegeven moment belde een relatie van me op, Jean Nijssen uit Antwerpen: ‘Ik heb hier een bandje van Jules Nijs, een café-houder uit Aarschot, van een groepje Italiaanse jongens die bij hem in zijn zaak spelen. Of ik van dat bandje 200 singles kon laten persen’. Dat kostte zo’n twee kwartjes per single en honderd gulden voor de persmatrijzen. Ik deed er honderd piek voor mezelf boven op en klaar. Dat bandje vond ik echter wel aardig klinken en dacht: ‘Ik laat er 300 persen, dan heb ik die matrijskosten niet en geef die 100 platen aan de vertegenwoordigers mee en kijken wat het gaat worden’. De café-houder kwam zijn 200 platen ophalen en maakte geen bezwaar tegen de 100 extra exemplaren”. Zo kwam de plaat in de handel.
Tonny Alberti vertelde me dat Granata ‘Marina’ ook aan zijn vader had weten te verkopen. Niet als zanger, maar als componist. Die liep er mee naar Jackie Bulterman. De versie van Alberti lag meteen in de winkels. In september 1959 was ‘Marina’ een nummer één hit. In oktober werd het plaatje zelfs in Amerika uitgebracht op Decca. Op 30 oktober meldde het Dagblad voor Amersfoort: “Van het door Willy Alberti gezongen ‘Marina’ zijn in een periode van tien dagen in de Verenigde Staten vijftigduizend exemplaren verkocht. Door dit opvallende succes heeft Willy Alberti zich als eerste Nederlander een plaats veroverd in de Amerikaanse hitparade”.
Willy Alberti moest zo snel mogelijk naar Amerika om zijn hit te promoten. Piet Beishuizen van Phonogram ging met hem mee. Probleem was dat de agenda boordevol met contracten stond. Die agenda moest worden schoongeveegd. Een groep Zeeuwse winkeliers die Alberti op 8 en 9 december in Oude Tonge geboekt hadden, wist van geen wijken. Zij eisten een schadevergoeding van 25.000 gulden als hij niet zou komen opdagen. “Ik wist niet dat ik zoveel waard ben”, liet de zanger op 8 december in het Leidsch Dagblad afdrukken. Alberti zwichtte en ging naar Oude Tonge. Om er te komen en te kunnen vertrekken moest hij met een pontje overvaren. Daarna trad hij nog op in Amsterdam en vervolgens vloog hij met de KLM naar New York. Bij terugkomst stond hem al weer een vol programma te wachten. “Als ik op Schiphol land kan ik meteen doorreizen voor repetities in Hilversum. Dezelfde avond sta ik in theater Gooiland en dan moet ik weer op reis om in Berlijn met het orkest van Kurt Edelhagen te zingen”.
Piet Beishuizen vertelde dat de single op de twaalfde plaats van de USA-hitparade genoteerd stond. Alberti had zeven keer opgetreden, in New York en Philadelphia. Gastoptredens bij Perry Como en Ed Sullivan waren echter niet doorgegaan. Er was wel belangstelling voor de zanger als deze met een volgende plaat opnieuw in de hitlijsten zou verschijnen. Willy Alberti zei zelf dat hij de showbusiness in Amerika keihard vond. “Het vereist een fel leven, je aandacht mag geen ogenblik verslappen anders is een ander je voor”. Een handicap was dat Alberti terug moest naar Nederland om aan zijn contractuele verplichtingen te voldoen. Bovendien wilde hij op 25 december thuis bij zijn gezin zijn. En zo eindigde het Amerikaanse avontuur.
***
Als je vanuit 2010 terugkijkt op het Amerikaanse succes van ‘Marina’ lijkt het allemaal betrekkelijk. In de Billboard-hitlijsten kwam het plaatje niet hoger dan 42. De versie van Rocco Granata (op Laurie Records, het merk van Dion & the Belmonts) haalde de 31ste plaats. Willy Alberti bereikte, aldus Tonny, in de Billboard-hitlijst van de miljoenenstad New York wel een nummer één-notering.
Het gebrek aan talenkennis had Alberti parten gespeeld, hoorde ik van zijn zoon. Max Tak, correspondent van de AVRO in New York, had menigmaal als tolk opgetreden. Meer moeite hadden de Nederlanders met de Amerikaanse Italianen die ervan overtuigd waren dat Alberti uit hun moederland afkomstig was en dus de taal wel perfect zou spreken. Bij terugkomst in Nederland zette hij zich als autodidact in om niet alleen het Italiaans maar zelfs het Napolitaans goed te beheersen. Veel royalties heeft Alberti uit Amerika nooit ontvangen. Zijn zoon legde op 4 mei uit dat hij ontdekt had dat er meer dan 400.000 exemplaren van ‘Marina’ verkocht waren. De royalties daarover waren echter maar gedeeltelijk uitbetaald vanwege allerlei door de platenmaatschappij gemaakte kosten. De familie heeft er nooit problemen om gemaakt. Het Amerikaanse succes leverde immers een grote bijdrage aan de populariteit van de zanger.
Intussen ging het gewone leven door alsof er niets gebeurd was. In het eerder genoemde Leidsche Dagblad las ik dat Alberti op 26 december in Leiden alweer op de planken stond in de Stadsgehoorzaal. Hij trad er op samen met de Butterflies, de Selvera’s, de Spelbrekers, de Three Jacksons en anderen. “Willy Alberti zingt al z’n successen” was bij zijn foto afgedrukt. Maar hoe dan ook, Willy Alberti, Carel Verbrugge, was de eerste Nederlander die in Amerika op de hitparade stond.
Harry Knipschild
Clips
* Al Jolson, Sonny Boy
* Willy Derby, Ik zoek een meisje
* Willy Alberti, Ci-ciu-ci, 1955
* Willy Alberti (met Cocktail Trio), Marina
J.J.L. van Zuylen, Radio- en televisie-encyclopedie voor Nederland en België, Amsterdam 1956
- Raadplegingen: 27102