03 - Vézelay, september 2010
Op 22 augustus 2010 waren Greetje en ik een reis naar Frankrijk begonnen in Tegelen. Het stadje aan de Maas, in 2001 opgeslurpt door Venlo, is sinds 1931 de lokatie van de zogenaamde Passiespelen. In openluchttheater De Doolhof wordt iedere vijf jaar elke zondagmiddag in de zomer het einde van het leven van Jezus Christus door wel honderd plaatselijke vrijwilligers uitgevoerd. Een leraar speelt dit jaar de rol van de te kruisigen Christus.
De Passiespelen worden goed bezocht. De traditie is nog springlevend. Het overdekte theater is gebouwd op de plek die de paters van de missie van Steyl vroeger gebruikten om er te bidden. Dichtbij is de Sint Jozef-kerk gesloten en de kerk van het Heilig Hart wordt nog maar sporadisch gebruikt, hoorde ik ter plekke. Maar bij aankomst zag ik een moskee met groene toren. De tijden zijn aan het veranderen. Twee vrouwen in mijn omgeving discussieerden over de hoogte van het entreekaartje. “Je moet eens weten hoeveel je voor de musicals van Joop van den Ende betaalt”, was een van de argumenten. “Die zijn nog veel duurder”.
Zonder aankondiging begonnen de Spelen stipt, zoals aangekondigd, om half drie. Lazarus werd dood, in wit linnen verpakt, binnengedragen. Maar Christus bracht hem tot leven alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Het verrichten van wonderen was voor hem geen probleem. De inwoner van Tegelen kon zodoende als een dankbare volgeling van God de zoon tijdens de hele voorstelling meespelen. Al met al, een indrukwekkend spektakel.
De mens Lazarus, na de voorstelling
De heilige Lazarus
Op 2 september bezochten we Avallon, een stadje in Bourgondië bovenop een blok graniet, met nog geen achtduizend inwoners. Wij waren niet de eerste ‘binnenvallers’. In de Groene Michelin (2009) was afgedrukt dat ‘het zwaar versterkte Avallon in de middeleeuwen een van de sleutelplaatsen van Bourgondië was. Koning Robert, de zoon Hugo Capet, trok erop uit om het hertogdom Bourgondië te veroveren. Hij belegerde Avallon in 1005, overwon en slachtte bijna alle inwoners af’. Is het niet verbazingwekkend dat Robert de geschiedenis inging als ‘Robert de Vrome’?
Als je de Michelin goed las werd al snel duidelijk dat het katholicisme in de middeleeuwen een grote rol speelde in Avallon. Het katholieke centrum in de vierde eeuw was een bouwwerk gewijd aan Onze Lieve Vrouw. In het begin van de elfde eeuw, duizend jaar geleden dus, gebeurde er echter iets bijzonders. Lazarus had niet het eeuwige leven gehad. Maar na zijn overlijden, werd hij heilig verklaard. Lazarus werd de heilige Lazarus. In dat licht bekeken was het niet verwonderlijk dat minstens een gedeelte van zijn stoffelijke resten in tact bleef.
Hendrik de Grote, hertog van Bourgondie, meldde de Michelin, schonk in het begin van de elfde eeuw de schedel van de heilige Lazarus aan de kerk van Avallon. Dat moet een gebeurtenis met aanzien geweest zijn. De Maria-kerk werd omgedoopt in de H. Lazarus-kerk. “Aan het einde van de elfde eeuw was de toestroom van pelgrims daardoor zo gigantisch dat werd besloten de kerk te vergroten. In 1106 wijdde paus Paschalis II het heiligdom in, dat al snel weer te klein bleek. De voorgevel werd daarom een twintigtal meter naar voren geplaatst”.
Lazarus was een belangrijke heilige. Overal in Frankrijk (bijvoorbeeld in Autun) werden er kerken, basilieken en kathedralen met zijn naam gebouwd. Maar alleen in Avallon hadden ze het hoofd van de navolger van Christus. De (economische) gevolgen bleven niet uit.
In 2010 stond de deur van de kerk wagenwijd open. Van het bouwwerk van weleer was het moois evenwel verdwenen. Van enige aanwezigheid van de beroemde heilige was helemaal niets meer terug te vinden. De tijden waren ook hier veranderd. In de kerk waren beelden opgesteld van de pastoor van Ars, de heilige Theresia, een gewapende Jeanne d’Arc en Maria in allerlei gedaantes, die van Lourdes en van ‘Notre Dame d’Avallon’. Een belangrijk deel van een van de wanden van de kerk werd ingenomen door een plaquette met de gevallenen tijdens de ‘Grote Oorlog’ (1914-1918). Zij waren zoals altijd ‘morts pour la France’. Een ernaast gelegen kerkgebouw was ingericht als galerie voor hedendaagse kunst.
Van de dagen dat de pelgrims in drommen naar Avallon kwamen, naar de schedel van de eertijds uit de dood verrezen heilige Lazarus, was niets meer over.
Van de dagen dat de pelgrims in drommen naar Avallon kwamen, naar de schedel van de eertijds uit de dood verrezen heilige Lazarus, was niets meer over.
De kerk van de heilige Lazarus, Avallon
Tijdens de reis door Frankrijk bezochten we heel wat kerken. In de meeste steden was dat nu eenmaal de grote trekpleister. In veel kathedralen en basilieken hoorde je bij binnenkomst via geluidsapparatuur meteen gregoriaanse muziek, door monniken op cd uitgevoerd. In Autun las ik op een poster een soort reclame: ’s zomers wordt de kerk elke avond in het licht gezet. Als je om je heen keek vielen je dingen op die vroeger de gewoonste zaak van de wereld waren. Maar nu niet meer.
In Besançon zag ik een jongen op de grond knielen toen hij een kapel verliet. In Auxerre stak een kind zijn hand in een stenen vat met wijwater en sloeg een kruis. Daarna liep het met nog natte hand naar zijn moeder. Haar hand werd nu eveneens vochtig en ook zij maakte de beweging van het kruisteken. En steeds weer die zingende monniken. Jeanne d’Arc, met zwaard, ontbrak nooit. Ook niet in Metz. In de Martinuskerk was een glas-in-lood raam te vinden met het jaartal 1910 erop. In die tijd was Metz geen Franse maar een Duitse stad. Was het raam een teken van protest tegen de Duitse ‘bezetting’?
Op weg naar de eeuwige heuvel
Vézelay
Op 1 september bereikten we Vézelay. Op de omslag van de ‘Groene Gids’ werd Vézelay samen met Dijon, Beaune en Cluny aangegeven als de belangrijkste plek van Bourgondië. Al van ver af zagen we de ‘colline éternelle’ (eeuwige heuvel). Langs de zijkant groeiden de druiven en hoog boven alles uit zag je de basiliek. Vézelay was geen echte stad. Er woonden nog geen 500 mensen.
Om er te komen ging je omhoog. Maar alvorens dat te kunnen doen moesten we eerst door het piepkleine dorp St. Père heen. Daar was meer dan duizend jaar geleden eerst een vrouwenklooster, later een monnikengemeenschap gesticht. Het leven in een klooster was vroeger niet altijd een straf. Rijke mensen gaven aan het einde van hun leven vaak kostbare geschenken aan de kerk. Je zou het een investering in een goed eeuwig leven kunnen noemen. Voor de niet zo gelovige vikingen waren kerkelijke goederen een interessante buit. Het klooster van St. Père werd dan ook door Noormannen geplunderd en verwoest. De monniken bouwden vervolgens een nieuwe abdij, maar nu op de naburige heuvel (Vézelay). Die was makkelijker te verdedigen. In 878 wijdde paus Johannes VIII het kerkelijke gebouw in. In St Père troffen we overigens een grote maar nogal kale en vervallen kerk aan.
Maria Magdalena
In Avallon werden stoffelijke overblijfselen van de heilige Lazarus bewaard. In Vézelay bevonden zich relieken van Maria Magdalena (Madeleine). De verhoging was dan ook niet alleen de eeuwige maar ook de ‘bezielde heuvel’. Maria Magdalena was, kon je in de crypte van het gebouw lezen, een zondige vrouw geweest. Zij was echter tot inkeer gekomen, had boete gedaan en begon een beter leven te leiden. Maria Magdalena was aanwezig bij de kruisiging en de graflegging van Jezus Christus. Na haar dood werd ze heilig verklaard. Door de aanwezigheid van de relieken van deze vrouw was ook Vézelay een niet onbelangrijke plek geworden.
In aanwezigheid van de Franse koning Lodewijk VII riep de Cisterciënzer Bernardus op 31 maart 1146 in Vézelay op tot de tweede kruistocht naar het door moslims bezette Heilige Land (Israël). Het stadje werd steeds aantrekkelijker. De voormalige zondares Madeleine was een mooi voorbeeld. Als je flink gezondigd had liep je als boetedoening op bevel van je biechtvader vanuit Vézelay helemaal naar Santiago de Compostella in Spanje. De Michelin gaf aan dat zich in de tijd van de bedevaarten zo’n 10.000 pelgrims op of in de onmiddellijke nabijheid van de heuvel bevonden. Ook hier stond de basiliek op het hoogste punt. Om er in 2010 te komen moest je wel lopen. Op een plein waren parkeerplaatsen (twee euro per uur) en dan te voet verder naar boven. Midden in de hoofdstraat liep je om de tien meter over een bronzen Sint Jacobs-schelp.
De kerk was niet het oorspronkelijke gebouw. De abdij was diverse malen geheel of gedeeltelijk verwoest, in de godsdienstoorlogen (zestiende eeuw) en later tijdens de Franse Revolutie.
De herleving van Vézelay had plaats in de negentiende eeuw. De Franse Revolutie was omgeslagen in een periode van Restauratie. Terug naar de (katholieke) Middeleeuwen, dat was de gedachte in die tijd. De fouten van de Revolutie moesten rechtgezet worden. Prosper Mérimée (1803-1870) gaf als ‘inspecteur-generaal van historische monumenten’ opdracht tot het redden van van kerkelijke gebouwen en middeleeuwse steden.
Architect Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879) moest Vézelay in middeleeuwse sferen terugbrengen. In 1840 ging de 26-jarige bouwmeester aan het werk met wat er nog van de oude basiliek over was. Viollet-le-Duc werd de trots van het stadje. Als je vanaf de parkeermeters naar boven liep vond je een groot bord waarop hem hulde betuigd werd. Trots werd vermeld dat Viollet-le-Duc zijn loopbaan in Vézelay begonnen was. Daarna kwamen andere grote projecten als de stad Carcasonne en de Notre Dame in Parijs.
In de basiliek
De Madeleine-kerk, in 1920 verheven tot basiliek, was van buiten zeker geen mooi gebouw. Van sommige beelden was nog maar weinig over. Op de voorgevel groeiden allerlei planten. Hoog boven de mensen hadden duiven en andere vogels dan ook vrij spel. Boven op de kerk zag ik een stenen kruis. Een keltisch kruis, met een cirkel in het midden.
Toen we er op 1 september ’s avonds om een uur of zeven voor het eerst binnenliepen werd de heilige mis opgedragen. Niet minder dan acht geestelijken bevonden zich op het altaar, vier mannen en vier vrouwen. Ze waren al ruim anderhalf uur in de weer, eerst met de vespers en daarna met de eucharistie. Het zanggedeelte was voornamelijk in handen van de vrouwen. Mooi zongen ze niet, vond ik, maar het was in elk geval geen ingeblikte muziek.
In vroeger tijden zat de kerk bij de eredienst waarschijnlijk barstens vol. In 2010 was dat helemaal anders. Santiago de Compostella is nog steeds in trek, misschien wel meer dan ooit. Hoeveel mensen zouden er per jaar niet heenlopen, in één keer of (steeds meer) in ‘etappes’. Met boetedoening had het niets meer te maken. Eerder met sportieve overwegingen. In onze tijd heeft het lichaam (je body) het nu eenmaal van de ziel gewonnen. Hoeveel West-Europeanen beschouwen zich nog als volwaardige leden van de kerk van Rome onder de bezielende leiding van de paus? De mensen voelen zich op z’n minst ongemakkelijk bij de kerkelijke hiërarchie. Naar Santiago lopen is voor menigeen wel een kick en wie weet is een lange looptocht tevens een moment van bezinning.
Zoals gezegd, de basiliek van de heilige Maria Magdalena, was niet vol tijdens de heilige mis. Eerder het tegendeel. Niet meer dan een twintigtal stoelen was bezet en dat terwijl je, zoals gebruikelijk in onze tijd, niet eens meer hoefde te knielen. Het knielen kon je hier aan de geestelijken overlaten. Bijvoorbeeld aan de zusters die nog traditionele witte kappen droegen. Je kon gewoon comfortabel blijven zitten, of staan. Op 2 en 3 september was het niet anders.
Hoewel borden opriepen tot respect voor de eredienst kwam er af en toe iemand met een digitale camera op het altaar afgelopen. Al flitsend werden er dan foto’s van het misoffer gemaakt. Leuk om thuis te laten zien. Bij de Hema maken ze van die mooie plaatjesboeken van je digitale foto’s. Je hoeft er niets bij te schrijven, foto’s spreken voor zich.
Herinneringen aan het katholieke Vézelay
Het dertiende kruis (1946)
Aan de wanden van de basiliek waren grote houten kruisen vastgemaakt. Op momenten dat het er stil was maakten we een rondwandeling door het gebouw. Links van het koor ontdekten we in een nis de betekenis van de kruisen. In 1946, kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, was het achthonderd jaar geleden dat Bernardus had opgeroepen tot de kruistocht. Uit allerlei steden en landen (Perpignan, België, Zwitserland) waren er pelgrims naar het stadje op de heuvel gekomen. Het zouden er dertigduizend geweest zijn. Vanaf de basiliek droegen ze twaalf zware houten kruisen door de hoofdstraat in processie naar beneden. Niet om gewapend op te trekken naar het heilige land, maar om te bidden voor een blijvende vrede.
Er was nog een kruis. Duitsers die als krijgsgevangenen in de omgeving opgesloten zaten wilden meedoen. Voor hen werd een dertiende kruis gemaakt. Dat ene kruis was later niet aan de wand van de kerk vastgemaakt, maar stond nog steeds rechtovereind in de nis.
De ruimte rondom het koor was onderverdeeld in ‘kapelletjes’, nissen of hoe je ze ook wilt noemen. Overal kon je tegen betaling een kaars opsteken. De grootste kaarsen, met een plakplaatje van de heilige, kostte vijf euro – maar die brandden zo ongeveer de hele dag. De heilige Jacobus van Santiago was bijna vanzelfsprekend één van de heiligen. Pelgrims in hout (met een stok) waren hier en op andere plaatsen neergezet. In staande of knielende houdingen. Maar ook Antonius (met kind) en Theresia van Lisieux. En onder het koor de crypte van Maria Magdalena.
Het verhaal van George-Edme René nam een bijzondere plek in. In geuren en kleuren werd het beschreven en uitgebeeld. De jongeman uit de streek was op 21-jarige leeftijd tot priester gewijd. Hij trof het niet, de Franse Revolutie brak uit. Na het uitbreken van de revolutie was het priesterschap geen veilig ‘beroep’ meer, onder andere omdat de katholieke kerk rijk was en veel mensen niet voldoende te eten hadden. De winter van 1788 op 1789 was heel streng geweest. De revolutionairen maakten een einde aan de machtige positie van de katholieke kerk. Geestelijken, de leiders van die kerk, werden hard aangepakt.
Volgens een plakkaat in de kerk werd René samen met negen andere priesters (kanunniken, aan de kerk verbonden) in 1793 als gevangene overgebracht naar de monding van de Charente. In totaal 829 priesters werden op twee schepen bij elkaar gepropt. Een concentratiekamp op schepen dus. Later werd hij overgebracht naar l’Ile Madame, een klein eilandje voor de kust dat tijdens de revolutie was ‘omgedoopt’ in l’Ile Citoyenne. Daar overleed hij op 2 oktober 1794. Hij was niet de enige van de priesters die als gevolg van de behandeling het leven lieten. In de nis hing een schilderij van jonge priesters met een schip op de achtergrond. Waarschijnlijk de Washington die hun ‘concentratiekamp’ geweest was. Paus Johannes Paulus II verklaarde priester René uit Vézelay in oktober 1995 zalig.
Op geen enkele manier was waar te nemen dat er zich in de kerk pelgrims bevonden. Dat had ik wel verwacht. Wel was er in de hoofdstraat sinds 1998 een bureau voor ‘de vrienden van de pelgrims van Sint Jacob’. Bij de ingang was aangegeven dat je er nog tot oktober terecht kon, en dan weer in maart.
In de straat was bovendien een Madeleine-centrum. Buiten was te lezen dat zusters Franciscanessen in dat tehuis tijdens de oorlog joodse kinderen opgenomen hadden. Met behulp van de bevolking waren die ‘tijdens de bezetting’ in leven gehouden.
Op diverse plaatsen in de basiliek stonden collectebussen opgesteld. In het voorportaal van de kerk, bij de uitgang dus, was een ‘kiosk’. Je kon er kaarten, boekjes en souvenirs kopen. De religieuze commercie, hoewel niet nadrukkelijk aanwezig in Vézelay, was al tot binnen de basiliek doorgedrongen. Een vrouw in gewone kleding deed de verkoop. Was dat een vrijwilligster of een van de zusters die met witte kappen aan de vespers en eucharistie hadden deelgenomen?
In de straten van het stadje haakten de middenstanders in op de pelgrimstochten naar Santiago de Compostella. We aten goed en redelijk voordelig in ‘Restaurant de la Coquille’, vernoemd naar de Sint Jacobs-schelpen. Een winkel met Vézelay-wijnen afficheerde zich als ‘kelder van de pelgrims’. We logeerden in hotel Le Compostelle, met een schelp op het visitekaartje. Het hotel was gevestigd op Place du Champ de Foire, het plein waar je elk uur twee euro’s in de parkeermeter moest stoppen. We vroegen de man die ons hielp of we de auto op een andere plek konden neerzetten. Laat hem hier maar gewoon staan, antwoordde hij, er worden nooit bekeuringen uitgedeeld.
De middenstand
***
Op 3 september verlieten Greetje en ik de heuvel die het startpunt van al die bedevaartstochten geweest was. We hadden niemand gezien die zich als pelgrim of loper in het algemeen voordeed. Het geluk was met ons toen we in Chablis een stop maakten. Bij de plaatselijke VVV kwamen we in gesprek met een vrouw die gebrekkig Frans sprak. En Fransen doen meestal niet veel moeite zich aan te passen aan de taal van bezoekende buitenlanders.
De vrouw probeerde een kamer in een jeugdherberg te boeken. Ze was afkomstig uit het noorden van Duitsland. Enkele dagen eerder was de vrouw in Keulen op de fiets gestapt. En nu had ze last van haar beenspieren. Haar doel was: fietsend Santiago de Compostella bereiken. Ze had nog een paar weken de tijd. Na aankomst in Spanje moest ze snel naar huis terugvliegen. Tijd om Vézelay te bezoeken was er nauwelijks. De vrouw had boekjes bij zich waar per dag was afgedrukt waar ze moest zijn. Op 4 oktober werd de sportieveling weer achter haar bureau verwacht. Voor menigeen is dat het lot van een reiziger in de eenentwintigste eeuw na Christus.
De vrouw probeerde een kamer in een jeugdherberg te boeken. Ze was afkomstig uit het noorden van Duitsland. Enkele dagen eerder was de vrouw in Keulen op de fiets gestapt. En nu had ze last van haar beenspieren. Haar doel was: fietsend Santiago de Compostella bereiken. Ze had nog een paar weken de tijd. Na aankomst in Spanje moest ze snel naar huis terugvliegen. Tijd om Vézelay te bezoeken was er nauwelijks. De vrouw had boekjes bij zich waar per dag was afgedrukt waar ze moest zijn. Op 4 oktober werd de sportieveling weer achter haar bureau verwacht. Voor menigeen is dat het lot van een reiziger in de eenentwintigste eeuw na Christus.
Harry Knipschild
10 september 2010
- Raadplegingen: 9865