345 - Cuby + Blizzards – door de ogen van manager Venhuizen (1964-1972)
Blanke bluesmuziek werd populair in de jaren zestig. In Engeland had je de Animals, Rolling Stones, Bluesbreakers en Fleetwood Mac. In Nederland manifesteerden Rob Hoeke, de Bintangs en Cuby & de Blizzards zich met succes. Hun agenda was goed gevuld en sommige platen wisten klasseringen in de top 40 te bereiken.
Jan Venhuizen (geb. 24 september 1939, Assen) trad vanaf 1964 als manager van Cuby en de Blizzards op. Jaren later vertelde hij zijn verhaal aan Koert Broersma. In Somebody will know someday (2016), vernoemd naar de Muskee-song, verschenen zijn ontboezemingen in boekvorm.
Platenwinkel in Assen
Uit niets blijkt dat Jan als jongen ervan droomde ooit manager van een popgroep te worden. Dat kon ook niet want in de tijd dat hij opgroeide was er van dat soort muziek voorlopig geen sprake. Jan kwam begin jaren zestig terecht bij Lampe, een radio- en tv-winkel in zijn woonplaats. In 1962 breidde Lampe uit met een tweede zaak. De belangstelling voor het kopen van grammofoonplaten was zozeer gegroeid dat men zich in het nieuwe pand uitsluitend bezig hield met muziek op zwarte schijven. Op 23-jarige leeftijd (of wat later) werd Venhuizen door Ben Lampe tot bedrijfsleider in de nieuwe winkel op de Gedempte Singel benoemd.
Een platenzaak moest alle soorten muziek in huis hebben. In die tijd, de jaren van idolen als Cliff Richard en de Shadows, Elvis Presley (uit dienst), Blue Diamonds, Everly Brothers, Fats Domino, Ria Valk, Marcels, String-a-longs, Buzz Clifford, Ricky Nelson, Paul Anka, Drifters, Freddy Quinn, Eddie Hodges, Bob Moore, Chubby Checker, Gerhard Wendland, Conny Froboess, Sue Thompson, Pat Boone, Del Shannon en Anneke Grönloh, was teenagermuziek niet genoeg om het hoofd boven water te houden.
Menige jeugdige persoon kocht alleen met goedkeuring van de ouders een nieuw plaatje: een single van drie gulden zoveel. Een langspeelplaat kopen was voor de jeugd bijna ondoenlijk.
Venhuizen: “We hadden een breed assortiment: klassiek, geestelijk, populair, Nederlandstalig”. Specifieke tienerklanken noemde hij niet. Sowieso, bekende Jan achteraf, had hij vooral belangstelling voor klassieke muziek.
Beatmuziek
De meeste teenagerhits kwamen uit een ver land: de Verenigde Staten van Amerika, helemaal aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Van diverse hitartiesten waren zelfs geen foto’s te zien. De enige Amerikaanse rocker die de moeite nam om in Nederland te komen optreden (in Den Haag en Rotterdam) was Freddy Cannon, bekend door ‘Tallahassee Lassie’ en ‘Way down yonder in New Orleans’, maar ook dat was ver weg van Drenthe.
Een wat oudere generatie had weinig binding met de opkomende beatmuziek uit Engeland, een stuk dichterbij. Geen wonder dat ‘I want to hold your hand’ van een nog niet zo algemeen bekende groep uit Liverpool in het tv-programma Top of Flop door een jury van deskundigen unaniem tot ‘flop’ uitgeroepen werd.
In de winkel van Lampe had Jan een andere ervaring. “De Beatles kwamen op en alle andere binnen- en buitenlandse bandjes. Wij kregen meer popplaten in de aanbieding en dat trok de jeugd. De platenmaatschappijen en de winkels, die eerst vrij laks waren, kregen al snel door dat er met die popmuziek geld te verdienen viel”.
Kennismaking met Cuby & de Blizzards
Als winkelier maakte Jan kennis met Harry Muskee, Eelco Gelling en Willy Middel. “Die kwamen vaak bij mij in de zaak. Ze zaten in de Rocking Strings en luisterden veel naar buitenlandse radiozenders”. Dat laatste was niet ongebruikelijk. De Nederlandse omroepen besteedden immers nauwelijks zendtijd aan de nieuwe jeugdmuziek.
Muskee bleek een kenner te zijn. “Harry kwam met namen waar ik nog nooit van had gehoord”.
Jan reageerde alert. “Ik wilde wat van dat genre in voorraad hebben. Veel was alleen via import verkrijgbaar”.
De afgezanten van de platenmaatschappijen in de randstad gaven hem advies. Zo kon hij ‘Live at Newport’ van John Lee Hooker tonen aan Harry Muskee, die het album meteen aanschafte. “Daar is het allemaal echt mee begonnen”, hoorde Broersma.
Muskee en Gelling waren meer dan Lampe-klanten. “Harry en Eelco kwamen bij me pochen dat ze een echte band hadden. Ik ben eens gaan kijken in hun oefenruimte. Ze speelden keiharde, ongecontroleerde rauwe muziek”.
Het duurde niet lang of Jan Venhuizen werd gevraagd om manager te worden – ‘ergens halverwege 1964’. Voorlopig stelde dat zo weinig voor dat hij gewoon zijn vaste baan in de middenstand aanhield. Maar hij zei wel ja.
Venhuizen begint als manager
Diverse platenmaatschappijen uit de randstad waren op zoek naar Nederlandse groepen. Het leek handig om aan winkeliers te vragen of die talent gespot hadden. “In de winkel kwam ik in kontakt met een vertegenwoordiger van CNR. Hij zocht in het noorden wat veelbelovende groepen om op te nemen. Op verzoek van Pierre van Ostade heb ik een bandje van C+B opgestuurd. Korte tijd later kreeg ik een telefoontje van CNR. Maak maar een afspraak voor wat opnames”.
Venhuizen had de datum goed onthouden. Het was immers op zijn verjaardag, die hij in 1965 vierde met leden van C+B. Zelfs de demo-nummers waren hem bijgebleven: ‘Stumble and fall’ en ‘I’m so restless’.
Jan ging mee naar Amsterdam waar de jongens in het Bavohuis onder leiding van Addy Kleijngeld de nummers van de demo officieel vastlegden. Kleijngeld (1922-1977), van huis uit accordeonist en van alle markten thuis, was vijf jaar eerder als talentscout bij CNR in dienst getreden. In 1964 was Addy in de weer met de Scorpions, een Engelse beatgroep. Dat resulteerde in de monsterhit ‘Hello Josephine’.
In die tijd was er nog geen sprake van veel-sporen technieken. “De demo-nummers zijn in de Sumatrastraat opgenomen, recht voor z’n raap. Het stond er in één keer op. Er was nog geen mix”. Zo’n opname kostte hooguit een paar honderd gulden.
Jan zette zich ervoor in dat de CNR-single zo goed mogelijk verkocht werd in Assen en verre omgeving.
Het mogen maken van een single was voor elke groep een erkenning en belofte voor de toekomst. De grootste maatschappij in het land was Phonogram, eigendom van Philips in Eindhoven. Ook die was op zoek naar regionaal talent. “Lou Joosten van Phonogram vond het maar niks dat we bij CNR een singletje hadden laten maken”.
Dankzij bemiddeling van Joosten togen Phonogram-producers Tony Vos en Hans van Hemert vanuit het Gooi naar Drenthe om er te luisteren naar nieuwe nummers. Vos zag de band zitten. “Dit heeft toekomst, zei hij. Phonogram kocht de verbintenis met CNR (twee jaar) af. Zo kwamen we bij hen terecht”.
Kennelijk was de verkoop van de CNR-single niet sensationeel geweest.
Venhuizen kiest voor het managerschap
Manager zijn en in een platenwinkel werken ging na enige tijd niet meer samen. “Ik kwam er snel achter wat manager worden inhield, zeker toen C+B populair werd. Optredens, vervoer, platencontracten, opnamen, onderdak, eten en drinken, die gasten uit de problemen helpen, alles dus. Op een gegeven moment werd het te veel. Ik besteedde meer tijd aan de Blizzards dan aan mijn werk. Eigenaar Ben Lampe vond het beter dat ik [daar] stopte”.
Na het voltooien van de opnamen voor het album ‘Desolation’ was het misgegaan in de winkel. “Phonogram gaf me een geluidsband, nog voordat de plaat officieel uitkwam. Eelco Gelling stormde met fans en belangstellenden voortdurend binnen. Dan moest ik de tape draaien. Die gasten zaten overal met hun tengels aan. Ben Lampe was er niet blij mee”.
Een andere winkelier, Simon Kremer, gedoogde meer. “Ik kreeg volledige vrijheid van handelen, ook wat C+B betreft. Maar op een gegeven moment kon ik het [echt] niet meer combineren”.
De prioriteiten – en waarschijnlijk ook de inkomsten – waren duidelijk: Jan stopte definitief als middenstander.
Landelijke doorbraak
Jan Venhuizen en Harry Muskee
In de eigen regio waren Cuby & de Blizzards populair. Maar volgens Venhuizen duurde het enige tijd voor de rest van het land de groep zag zitten. “Het album ‘Desolation’ deed in het begin niet veel”. Dankzij radio Veronica kwam daar volgens hem verandering in. “Producer Tony Vos was getrouwd met Tineke de Nooij. Tineke werkte als deejay bij Veronica. Zij zorgde voor de nodige publiciteit. Die mazzel hadden we en dat scheelde een heel stuk”.
Radio Veronica werd in het westen goed beluisterd door liefhebbers van de nieuwe muziek. “Vergeet niet dat wij die eerste jaren grote moeite hadden om in het westen door te breken. Dat veranderde toen wij in jazzclub Sheherazade in Amsterdam optraden. [In die stad] heerste aanvankelijk enorm veel scepsis. Die houding verdween als sneeuw voor de zon toen we de hele boel plat speelden.
Bladen als Hitweek besteedden veel aandacht aan ons en vanaf dat moment was ons kostje ook in het westen gekocht”.
Betrokken bij het wel en wee in de band
Venhuizen was zeker niet het soort manager dat zich alleen met de zaken bemoeide. “Achteraf had ik misschien meer afstand moeten nemen. We kwamen vaak bij elkaar over de vloer. [Daarom] werd ik overal bij betrokken. Dat hield in dat ik met hun problemen werd geconfronteerd. Als er ellende was, wist iedereen me te vinden”.
Regelmatig waren er wisselingen in de groep. Hans Kinds bijvoorbeeld moest in dienst. Hij werd vervangen door Herman Brood, die in een andere band ervaring met stimulerende middelen had opgedaan en er de rest van zijn leven niet meer af kon blijven.
“Muskee, Gelling en Brood waren goede jongens, maar ze werden sterk beïnvloed door de cultuur die in dat wereldje heerste. Ze waren vrijgevochten en ongeremd, zeker als seks, drank en drugs in het spel waren. Herman Brood introduceerde de dope binnen de band.
Eelco Gelling kon er ook wat van. Harry was meer een liefhebber van alcohol”.
In het interview, zoals in het boek verschenen, gaf Jan Venhuizen een voorbeeld van hoe het in die cultuur soms flink uit de hand kon lopen. “We hadden een keer opnames in Brussel voor de BRT. We zaten in een keurig hotel. ’s Nachts zijn de jongens naar de hotelwinkel gegaan, kochten daar repen chocola en hebben die op hun kamer helemaal in de vloerbedekking getrapt. Daarna verbouwden ze die ruimte nog eens op gruwelijke wijze.
Ik wist dat niet. Ik sliep op een andere kamer. Ik kwam de volgende ochtend beneden en daar stond de woedende manager van het hotel met twee politieagenten. Pas na het betalen van de schade mochten we vertrekken.
Die dag hadden we de opnames voor de televisie en daar kregen we geld voor. Anders hadden we niet eens naar Nederland terug kunnen reizen”.
Bijvoorbeeld bij de Who speelden zich in die tijd soortgelijke tonelen af. Met name drummer Keith Moon stond erom bekend dat hij nog wel eens uit de band schieten kon (je kunt het hier lezen).
In het land van Keith Moon had Venhuizen eveneens met financiële problemen te maken. “Na afloop van een toernee waren de jongens plotsklaps naar Nederland gevlogen, zonder iets te zeggen. Ik had totaal geen geld meer omdat de groep soms op het laatste moment niet optrad. Ik moest nog een dikke hotelrekening betalen voor de leden van de band en Anton Witkamp van Phonogram. We zijn toen naar beneden geslopen en op onze knieën langs de balie naar buiten gekropen. De eigenaar zat in zo’n hokje met een schot eronder en zag ons gelukkig niet”.
Jan omschreef die ervaring als ‘hilarisch’.
Anton Witkamp, Harry Muskee, in Londen
De privé-problemen van Harry Muskee (Cuby)
Als manager van één groep was Jan in zekere zin overgeleverd aan de nukken van zijn muzikanten. Harry Muskee, zanger en frontman, was onmisbaar. Zijn relatie liep stuk. “Dat was een verschrikkelijke periode, ook voor de band. Die jongen was zo van slag en dermate kapot, dat ik bang ben geweest dat hij met C+B zou stoppen of zichzelf iets aan kon doen”.
De manager deed wat hij kon. “Ik heb hele gesprekken met hem gehad. Hij sliep regelmatig bij mij thuis. Ook met zijn vader boterde het niet. Ik regelde een kamer voor hem in Assen. Maar hij verlangde naar de stilte van het platteland. Na een poosje kwam een boerderijtje in Grolloo in beeld. Harry kon het huren. Ik vond het helemaal niks. Maar Harry was zeer beslist: hier wilde hij wonen. Vervolgens is hij naar Grolloo vertrokken”.
Volgens Jan was dat niet voldoende. “Hij bleef onverminderd depressief. Hij at niet meer en weigerde op te treden”.
Daardoor kwam ook het economische voortbestaan van C+B direct in gevaar. “Het werd op een gegeven moment zo dreigend dat ik Tony Vos gebeld heb. Midden in de nacht is hij naar Grolloo gereden. Hij heeft urenlang met Harry door de bossen gewandeld”.
Venhuizen: “Die depressiviteit is altijd gebleven. Met zijn nukken heb ik heel wat te stellen gehad. Hij was een goede, maar zeer aparte en vaak lastige jongen – soms zelfs zeer recalcitrant en onhandelbaar”.
Als manager moest Jan de problemen maar zien op te lossen. “Ik heb [diverse] concerten afgezegd omdat hij geen zin had om te spelen. Er zijn door mij talloze processen gevoerd en schadeclaims afgehandeld van woedende zaaleigenaren, die op het laatste moment moesten uitleggen dat het concert niet doorging”.
Soms traden de Blizzards zelfs zonder hun voorman op. “Op weg naar een optreden bij Appelscha rende Harry ineens de bossen in en we zagen hem niet meer terug. We zijn [tenslotte] maar doorgereden. De band heeft improviserend het repertoire instrumentaal gespeeld. Dat gebeurde wel vaker. Soms nam Herman Brood de zang voor zijn rekening”.
Andere moeilijkheden
Muskee was niet het enige bandlid met nukken. “Gitarist Eelco Gelling was erg lui. Die kreeg ik soms met geen mogelijkheid op tijd zijn huis uit. Hij was altijd te laat, met de vreemdste smoezen. Stonden we met het busje voor zijn deur, dan moest hij nog douchen, met zijn vriendin naar bed of een boodschap doen”. Dat gaf spanningen binnen C+B.
Venhuizen verzon een list. “Als we om vier uur moesten vertrekken sprak ik met Eelco om twee of drie uur af”. Hij was al blij als de groep dan ongeveer op het juiste tijdstip de weg op ging.
Eelco gaf meer onrust. Hij reed zonder rijbewijs en dus onverzekerd rond. Na een bezoek aan de kroeg reed hij twee personen aan, die in het ziekenhuis belandden. Jan slaagde erin de politie buiten de zaak te houden. “Dat heeft aardig wat duiten gekost”.
Door drugsgebruik functioneerde Eelco bovendien niet goed meer. “Door al die rotzooi kreeg hij grote lichamelijke problemen. Ook z’n geheugen liet hem in de steek”.
Herman Brood had het spul bij de Blizzards geïntroduceerd. “Soms zat hij op het podium zo wezenloos achter de piano dat hij niet wist waar hij was en wat hij moest spelen. Allemaal door die rotzooi. Ik heb hem verschillende malen voor de dood weg moeten halen. Ziekenhuis in, ziekenhuis uit, nieuw bloed, aan het zuurstof – ook op toernees in het buitenland”.
De grens passeren was riskant. “Herman nam altijd verdovende middelen mee en die verstopte hij op of in zijn lichaam. Als hij was gepakt, waren we allemaal de lul geweest”.
Jan gaf een voorbeeld. “Om in Polen op toernee te kunnen gaan moesten we door Oost-Duitsland reizen. We kwamen bij de grens tussen Oost- en West-Berlijn en dienden alles uit de pakken. Uren duurde dat. Herman Brood had stuff bij zich, dat wist ik zeker. Dus zweette ik peentjes. Herman had speed in zijn anus verstopt. Maar het ging goed, ook omdat hij Playboys had meegenomen om de douaniers af te leiden”.
Bij een andere buitenlandse toernee, naar Tsjechoslowakije, ging het op een andere manier bijna fout. “Op de visumfoto’s hadden we korter haar dan in werkelijkheid. We werden door de douaniers zogenaamd niet herkend. Ik legde uit dat we nota bene door de Tsjechische overheid waren uitgenodigd voor een festival in Praag, maar die gasten waren niet onder de indruk”.
Jan liet zijn gevoel even de vrije loop. “Ik mompelde iets van ‘Schweinhunden’”.
Dat had hij beter niet kunnen zeggen. “De grenswachters pakten hun stenguns en joegen ons terug Duitsland in. We hebben daar overnacht in een kroeg. Organisator Paul Acket heeft er de volgende dag voor gezorgd dat we alsnog naar Praag konden”.
Daar hield de ellende niet mee op. “Herman Brood had de eerste nacht al gauw een minderjarig meisje te pakken. De politie werd erbij gehaald. Die stormde zijn kamer binnen. De dame in kwestie was gelukkig op tijd het raam uit gevlucht”.
Herman Brood en Jan Venhuizen
Financiën
Op verzoek van Koert Broersma was Jan Venhuizen bereid uit te leggen hoe de zaken financieel geregeld waren.
De leden en de manager zaten samen in een schuitje. Jan moest er voor zorgen dat zijn jongens en hij zelf op de been konden blijven. Maar hij niet alleen. Platenmaatschappij trad min of meer op als bank van lening en hield de groep zo op de been.
“We hadden drie bronnen van inkomsten.
Het geld dat we kregen voor de optredens werd wekelijks keurig verdeeld, na aftrek van de kosten voor hotels, eten en drinken, eventuele schadeposten zoals voor vernielingen. Toen ik als manager fulltime voor C+B ging werken deelde ik ook mee. We hadden iedere maandagavond een vergadering bij mij thuis en daar werd ook afgerekend”.
Geen optredens, dan ook geen geld.
“Harry en Eelco hadden als componisten bovendien inkomsten van Buma-Stemra. Die werden rechtstreeks aan hen uitbetaald”.
De jongens die voor het songmateriaal zorgden verdienden dus meer dan de andere muzikanten.
De derde inkomstenbron bestond uit royalties van de platenmaatschappij. Die was bereid de bluesgroep te helpen zolang het goed ging. “Wij sloten bij Phonogram regelmatig een lening af omdat de jongens nieuwe apparatuur of instrumenten moesten hebben of omdat we eigen vervoer nodig hadden. We hadden helemaal geen geld. Waar moesten we dat anders van betalen? Dat werd allemaal verrekend met de royalties. Het was een potje dat in feite door de platenmaatschappij werd beheerd. Het werd gebruikt om in de band te investeren”.
Venhuizen gaf enkele voorbeelden. “Op een gegeven moment kochten we een nieuwe Ford Transit-bus en later ook andere vervoersmiddelen”.
Tijdens de toernee, waarop Van Morrison met begeleiding van de Blizzards in 1967 door Nederland trok werd apparatuur uit de bus gestolen. “Zelf konden we geen nieuwe spullen bekostigen, dus dat werd uit de pot van de royalties betaald”.
Phonogram maakte het mogelijk dat Cuby & de Blizzards in de randstad konden optreden. “In de beginjaren reden we naar het westen heen en weer voor optredens van 75 gulden. Dus ook die werden uit het potje betaald”.
En laatst but not least: “De proceskosten als we voor de rechter werden gesleept voor afgelaste concerten”.
Het einde van Cuby & de Blizzards (1972)
In de tweede helft van de jaren zestig was het de droom van elke Nederlandse popgroep om het in Amerika te maken. Dat gold tevens voor de platenmaatschappijen die enerzijds tegen steeds hogere kosten aanliepen (bijvoorbeeld hogere studiokosten) en anderzijds hoopten door verkopen in het buitenland extra inkomsten te genereren.
Jan Venhuizen: “In de zomer van 1969 [de tijd van Woodstock] kwam er vanuit de VS belangstelling voor C+B. Anton Witkamp van Phonogram belde mij erover. Anton en ik zijn met z’n tweeën naar Chicago gegaan, naar platenmaatschappij Mercury.
We sloten er een contract af voor een jaar, met drie optiejaren, voor in totaal 70.000 dollar [ruim een kwart miljoen gulden]. We zouden in Amerika twee albums en drie singles per jaar uitbrengen, maar we hoefden geen nieuw materiaal op te nemen. Mercury zou bestaande singles en albums of compilaties in de handel brengen. Een voorwaarde was echter dat de groep in Amerika moest komen toeren om die platen te promoten.
We kwamen dolenthousiast terug met prachtige vooruitzichten voor de band. De kosten voor de overtocht zouden eventueel worden betaald door de platenmaatschappij. Bovendien stonden er gunstige royalties in het contract”.
De leden van elke Nederlandse groep zouden hun vingers aflikken.
Harry Muskee niet. “Toen we de reis gepland hadden en met de laatste voorbereidingen bezig waren, wilde hij met Eelco en mij praten. Tot onze stomme verbazing biechtte Harry op dat hij het niet zag zitten om naar Amerika te gaan. Sterker nog: we konden hoog of laag springen, hij weigerde pertinent om af te reizen”.
Volgens Venhuizen was dat het begin van het einde. “De spirit ging er langzaam uit ondanks het succes van ‘Appleknockers Flophouse’. Zowel de kwaliteit als de verkoop van de laatste platen was teleurstellend. De binding in de groep werd steeds minder”.
In 1972 verdween Jan als manager, niet op eigen initiatief. Eelco Gelling moest het vuile werk opknappen. “Op een vrijdagavond stond hij bij me aan de deur met de boodschap dat er een nieuwe manager was: Yde de Jong, die ook Focus onder zijn beheer had”.
Helemaal verbaasd was hij niet. “De relatie was al een stuk losser en ik had ondertussen een nieuwe baan bij platenzaak Phonolux in Assen”. Waarschijnlijk was dat nog als gevolg van verminderde inkomsten. Bovendien had Jan geen andere groep achter de hand om bij te verdienen.
In het boek is te lezen dat Venhuizen op 37-jarige leeftijd alsnog een studie oppakte en zijn bevoegdheid als docent energietechniek behaalde. Tot zijn pensionering gaf hij les aan het Noorderpoortcollege in Groningen. “Met muziek had hij in die jaren weinig meer van doen. In die periode meed hij bewust de scene waarvan hij zelf deel uitgemaakt had”.
In het begin was het een moeilijke tijd. “Dan weet je wie je echte vrienden zijn. Dat waren er opeens niet zoveel meer”.
Jan Venhuizen kijkt terug
Ondanks alle perikelen keek de voormalige manager op een positieve manier terug op de jaren 1964-1972. “Ik bewaar goede herinneringen aan Engeland, met name door de muzikanten die ik er heb leren kennen.
Ik leerde er John Mayall kennen. Op uitnodiging van Philips kwam hij naar Grolloo. We hebben regelmatig met hem gespeeld en hebben hem en zijn vrouw Pamela goed leren kennen. Zij is nog op de bruiloft van onze drummer geweest”.
John Mayall (rechts) in Grolloo
Ook Alexis Korner (‘godfather van de Britse blues’, 1928-1984) werd een goede vriend. “Als ik enkele dagen in Londen was sliep ik bij hem thuis. Ook ging ik met hem mee naar optredens en ‘masterclasses’ op universiteiten en hogescholen. Bij hem thuis heb ik Eric Clapton, Jack Bruce en Ginger Baker ontmoet die in Cream speelden. We hebben bovendien bij Clapton thuis gegeten”.
Jan vatte een en ander samen met de woorden: “Ik heb een schitterende tijd gehad, die ik voor geen goud had willen missen. Ik ben destijds met iets begonnen waarvan ik geen idee had wat het zou worden en waar het zou eindigen. Dat C+B zo groot zou worden en zo’n impact zou hebben, dat kon ik toen onmogelijk bevroeden.
Ik realiseer me nu pas hoeveel ik in die tijd te verstouwen heb gekregen. Daarbij moet je niet vergeten dat ik nauwelijks ouder was dan die jongens. Ik was vijfentwintig en al manager!”
De belevenissen in de muziekbusiness bleken bovendien na 1972 goed van pas te komen. “Ik heb veel ervaring en mensenkennis opgedaan, die ik later als leraar op pedagogisch gebied voor de klas goed kon gebruiken. Hoe je in een vroeg stadium problemen leerde herkennen en hoe je die subtiel oploste. Dat was allemaal heel herkenbaar, want ik had als manager al zoveel vergelijkbare situaties meegemaakt”.
Venhuizen: “Als ik terugkijk op de periode 1964-1972, ben ik absoluut niet verbitterd. Ben je gek zeg! Ik draag die jaren dan ook bij me als een omvangrijk en waardevol stuk bagage. Daar ben ik best trots op”.
Jan Venhuizen kijkt terug
Harry Knipschild
19 oktober 2018
Jan Venhuizen is op 17 oktober 2019 overleden.
Literatuur
Koert Broersma, Somebody will know someday. Herinneringen aan Cuby & the Blizzards, Assen 2016
- Raadplegingen: 12384