314 - Allman Brothers in Macon, Georgia
Twee maanden geleden trokken Greetje en ik weer eens door de Verenigde Staten. Deze keer waren we in Virginia, North Carolina, South Carolina en Georgia. In die laatste, meest zuidelijke staat van de vier, brachten we eerst een bezoek aan Augusta, de stad waar James Brown (1933-2006) zich gemanifesteerd had.
Op zondag 1 oktober 2017 bezochten we in de ochtend nog de buitenkant van het ‘paleis’ dat James Brown op Beech Island (noordelijk, even over de grens met South Carolina) had laten bouwen.
In mijn notities merkte ik op: “Nu op naar Macon, onze volgende en meest zuidelijke bestemming. Niet over de interstate die ons eerst naar Atlanta zou brengen en dan verder Georgia in. Maar gewoon binnendoor, in kilometers een kortere route, die ons bovendien wat van de omgeving kon laten zien.
Kilometerslang reden we door de buitenwijken van Augusta, langs Fort Gordon. De winkels waren gesloten, de mensen in volle kerken. Over de 1 en vervolgens de 88 schoten we door het landschap. De doorgaande wegen waren vierbaans en vrijwel leeg. Aan onze (niet bijgewerkte) GPS was af en toe te merken dat er waarschijnlijk nieuwe wegen waren aangelegd. Op enkele plaatsen zagen we katoenveldjes. Tankstations en horeca troffen we nauwelijks aan.
De eerste stad die we passeerden was Wrens en daarna steeds verder in zuidwestelijke richting. Tenslotte bereikten we Ivey en Gordon bij de 57 en was het nog maar een mijl of twintig alvorens Macon vanaf het oosten binnen te rijden.
Op weg naar het visitor center, de plaatselijke VVV! Maar dat was op zondag gesloten, moesten we constateren. Van Liesbeth Douma, ver weg in Oegstgeest, Nederland, kregen we ‘live’ per what’s app bericht dat The Big House, het museum van de Allman Brothers Band die dag tot vier uur geopend was en dan weer gesloten tot donderdag. Ze had gelijk. Wij dus meteen naar 2321 Vineville Avenue. Geen groot bord aan de buitenkant, alleen The Big House”.
Hier verbleven Duane Allman en de andere leden van de Allman Brothers Band.
The Big House, 1 oktober 2017
De jonge jaren van Duane en Gregg
In 2006 publiceerde Randy Poe een goed-gedocumenteerde biografie, Skydog, over het korte leven van Duane Allman. Daarin kon je lezen dat de gitarist tijdens zijn jonge jaren geen band met Macon had. Zijn ouders woonden in Nashville, Tennessee.
Vader Willis Allman werd omschreven als een ‘army man’. Om niet in de katoenvelden te hoeven werken waren hij en zijn broer Howard het leger in gegaan. Samen werden ze naar Europa gestuurd. Op 6 juni 1944 hoorden de Allmans bij de duizenden Amerikaanse soldaten die in boten vanuit de open zee op de stranden van Normandië terecht kwamen. Ze overleefden D-Day.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleef Willis Allman in het leger functioneren. In de tijd van de Koude Oorlog was hij in de weer met het recruteren van jonge mannen om in geval van nood als militair ingezet te worden. Duane, de oudste zoon van Geraldine en Willis Allman, werd op 20 november 1946 in Nashville geboren. Een jaar later, op 8 december 1947, kwam Gregg ter wereld, eveneens in Nashville.
De twee jongens maakten hun vader niet lang mee. Op 26 december 1947 kwam Willis bij een roofmoord om het leven. Duane was één jaar oud, Gregg niet meer dan een paar weken.
Het plotselinge overlijden van Allman senior had grote consequenties. De twee jongens kwamen in 1955 op een militaire school terecht - met barakken, uniformen en een leven van discipline. Twee jaar later wist moeder Geraldine een studie als accountant te voltooien. Samen met haar zoontjes vestigde ze zich vervolgens in Daytona Beach, Florida.
Gregg was de eerste van het tweetal die voor de muziek viel. Op een vakantie bij zijn oma in Nashville zag hij iemand ‘Coming round the mountain’ op gitaar spelen. Ter plekke leerde hij hoe je zo’n instrument kon bespelen.
Gregg, later: “I was hooked”.
Thuis in Florida verdiende Gregg met klusjes zoveel geld dat hij, met nog wat hulp van zijn moeder, een Sears Silvertone-gitaar kon aaanschaffen.
Duane had meer belangstelling voor motorfietsen. Maar toen zo’n ding het helemaal begaf, viel ook hij voor het muziekinstrument dat aan het einde van de jaren vijftig een enorme vlucht maakte. Zijn grote idool was blues-artiest Jimmy Reed. Tijdens een nieuwe vakantie in Nashville mochten de twee jongens naar een echte rock & roll-show. Daar zagen ze B.B. King, Johnny Taylor en Jackie Wilson optreden. Het was, achteraf, een historische dag.
Na het concert vertelde Duane aan Gregg: “Little brother, we’ve got to get into this”.
Gitaar spelen
Gitaar spelen werd een obsessie voor Duane – met die woorden omschreef Randy Poe het vervolg. “He had simply lost interest in going to school once he discovered the guitar”.
Een van de eerste nummers waar hij op viel was ‘Memphis, Tennessee’, een song uit het repertoire van Chuck Berry, waar Lonnie Mack in 1963 een instrumentale versie van gemaakt had. Duane oefende er net zo lang op dat hij (volgens sommigen) ‘Memphis’ even goed kon spelen als wie ook.
Samen met andere jongens zette Duane zijn eerste bandje op. Ze speelden repertoire van de Ventures maar even later vooral zwarte muziek: ‘Stormy Monday’ (Bobby Bland), Ray Charles, B.B. King en James Brown. Volgens een medemuzikant was Duane een perfectionist. Op een heel eigen manier oefende hij totdat hij een bepaalde lick precies kon spelen als hij wilde.
Mede-gitarist Mike Johnstone: “Duane had one of those little record players that looks like a suitcase. The speaker’s in front, the top opens up, and the turntable inside. He would sit there and play along with a B.B. King record.
When he got to something he wanted to learn, he would stop the record. He was barefooted, and he would put his foot inside the record player and stop the record with his toe – the turntable would be spinning underneath the record – and he would play until he learned the lick. Then he would let the record go”.
Duane Allman probeerde bovendien uit hoe ver hij gaan kon in andere dingen. Dat liep in die tijd goed af. Zo hing hij een keer tientallen meters boven de grond aan een boom. Alcohol, lijm en drugs werden niet geschuwd. Tijdens het roekeloos rijden op een motor kwam hij meer dan eens in de problemen.
Ontdekt door John D. Loudermilk
Van het ene bandje kwam het andere. Eerst de Escorts en vervolgens de Allman Joys – daarna Hourglass. John D. Loudermilk (1934-2016) zag wel wat in de twee broertjes. John was van huis uit een country & western artiest. Maar hij schreef tevens songs als ‘Ebony Eyes’ (Everly Brothers), ‘Norman’ (Sue Thompson) en ‘Tobacco Road’ (Nashville Teens). Op aanbeveling van zanger George Hamilton IV, die zijn song ‘Abilene’ (in het Nederlands: ‘Ameland’) tot een hit gemaakt had, ging John naar een optreden van de Allman Joys kijken.
Loudermilk had uit de mond van de manager van Elvis Presley gehoord hoe je het ware talent ontdekte – door op de reactie van het publiek te lettten: “Tom Parker told me how to check out an artist. He said: ‘You turn your back to the artist. You know what he looks like onstage. Just turn around and watch the audience. You can see the emotion in their faces’. He knew what he was talking about”.
Bij de Allman-broers besefte John op die manier dat hij op het goede spoor zat.
John D. Loudermilk
Loudermilk deed er alles aan om de groep van de twee broers in Nashville te verkopen. De beslissers bij de grote platenmaatschappijen daar (zoals Chet Atkins van RCA) kreeg hij niet mee. Meer succes had hij bij Buddy Killen van Dial Records, die met succes Joe Tex (via Atlantic) gelanceerd had. Killen wilde wel met hem in zee gaan als Loudermilk de kosten voor zijn rekening nam. Zo verscheen de single ‘Spoonful’ op Dial 45-4046 (met marketing van Atlantic).
Het resultaat was zo miniem dat andere opnamen in de kluis bleven liggen.
Sessiemuzikant bij Rick Hall
Het gitaarspel van Duane Allman werd pas echt ontdekt toen de artiest er in slaagde zich als muzikant te manifesteren bij Rick Hall van de Fame Studios in Muscle Shoals, Alabama. Evenals Buddy Killen produceerde Hall (tevens) eigen opnamen voor wie ze maar wilde kopen. In 1962 was Hall voor de dag gekomen met ‘You better move on’ van Arthur Alexander, in 1964 met ‘Steal Away’ (Jimmy Hughes) en in 1966 met een tape van diens neef Percy Sledge (‘When a man loves a woman’).
Bij Fame demonstreerde Duane in 1968 hoe bijzonder zijn gitaar kon klinken. Zijn bijdrage aan ‘Slip Away’ van Clarence Carter leverde Fame een million-seller op.
Nog meer indruk maakte zijn spel bij ‘Hey Jude’ van Wilson Pickett. Dat nummer was al een enorme hit van de Beatles. Duane Allman, kon je in het boek van Randy Poe lezen, haalde Pickett en Hall over om ‘Hey Jude’ te coveren op de manier zoals hij het voor ogen had. De opname werd bepaald door de zang en de gitaar die gaandeweg in de song steeds nadrukkelijker naar de voorgrond schoof. Zoals de Beatles aan het einde van ‘Hey Jude’ in een soort van herhaling vielen, gebeurde dat bij Pickett door het gitaarspel van de jongeman die in Florida woonde.
Rick Hall was zo enthousiast over het eindresultaat dat hij vanuit de studio naar Jerry Wexler van Atlantic in New York belde. Poe: “Hall cranked up the volume, held the receiver near the speakers, and played the recording all the way through. The guitar player, naturally, blew Jerry Wexler away”.
Wexler kon zich niet herinneren dat hij de gitarist eerder gehoord had. “Wie is die man?” zou hij meteen gevraagd hebben. “Who the hell is he?”
Rick Hall legde uit dat zijn naam Duane Allman was.
Duane Allman en Rick Hall
Tijdens dat telefoongesprek was een nieuwe gitaar-virtuoos geboren, die bij wijze van spreken toegevoegd kon worden aan een rijtje met daarin Jimi Hendrix, Eric Clapton en Peter Green.
En ondanks de ongenaakbaarheid van de Beatles werd ‘Hey Jude’ ook in de Wilson Pickett-versie een hit.
Layla
Duane Allman werd wat later dan ook met open armen door Eric Clapton ontvangen toen hij bij hem op bezoek ging in de Criteria-studio (Miami, Florida) waar het dubbelalbum ‘Layla’ onder de naam Derek & the Dominos opgenomen werd.
Aan popjournalist Jon Tiven vertelde Duane: “I went down there to watch them make that record because I was interested in it. I thought ‘Well now, the cat’s got him a band’, because I’ve been an admirer of Eric Clapton for a long, long time. I’ve always dug his playing, he inspired me a lot and I always just personally dug his playing. Figured I’d get a chance to meet him and watch this thing go down, so I went down.
When I saw him he acted like he knew me, like I was an old friend. ‘Hey man, how are you’. And he said ‘As long as you’re here we want you to get on this record and make it with us, we need more guitar players anyway’. So I did. I was real flattered and glad to be able to do it”.
Het spel van Duane Allman droeg er toe bij dat ‘Layla and other assorted love songs’ (in Amerika verschenen bij Atlantic) een klassiek pop-album werd.
De Walden Brothers: Phil en Alan
Nog steeds betekende Macon in Georgia niets voor de Allman-broers. Daar kwam nu verandering in. Bij Atlantic waren ze zo enthousiast over het gitaarspel van Duane dat ze contact zochten met Phil Walden (1940-2006) in Macon.
Walden was altijd een liefhebber van zwarte muziek geweest. Phil en zijn broer Alan hadden onder meer opgetreden als manager van Otis Redding, totdat die eind 1967 bij een vliegtuigongeluk om het leven kwam. In augustus 1968 werden de twee blanke mannen in Miami echter uitgestoten tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de African American media organisatie (NATRA). Voortaan moesten de African Americans het heft in eigen hand nemen, werd bij die gelegenheid uitgedragen. Beroemdheden als saxofonist King Curtis en acteur Bill Cosby stelden zich agressief op. De aanwezige blanken, onder wie Jerry Wexler en Alan Walden, werden zelfs met vuurwapens bedreigd.
Phil Walden kwam tot de conclusie dat hij zijn heil in een andere muzikale richting moest gaan zoeken. Samen met Atlantic zette hij vanuit Macon het Capricorn-label op. Op instigatie van Jerry Wexler haalde hij Duane Allman naar die stad in Georgia en spoorde hem aan een rock-groep te formeren.
Phil Walden in de Capricorn-studio, links Jimmy Carter, rechts: producer Johnny Sandlin en Dickey Betts
Allman Brothers band in Macon
De gitarist wist zijn broer Gregg te overtuigen eveneens naar Macon te komen. Andere muzikanten volgden: Berry Oakley (basgitaar). Butch Trucks (drums), ‘Jaimoe’ Johnson (drums) en Dickey Betts (gitaar). De Allman Brothers Band, met twee gitaristen en twee drummers, was een feit.
In december 1969 reageerden de muzikanten en hun aanhang positief op een advertentie in de plaatselijke krant. Er was een huis te huur op 2321 Vineville Avenue. “It was huge. It was a three-story affair with French doors, more than a dozen rooms, lots of fireplaces, and plenty of stained glass, built on a massive lot with water fountains, fish ponds and trees everywhere”. De huurprijs bedroeg 235 dollar per maand. Het onderkomen, in 1900 gebouwd, werd bekend als ‘The Big House’.
Zo kwamen de broers en de andere leden van de groep definitief terecht in Macon, de stad van waaruit eerder artiesten als Little Richard en Otis Redding geopereerd hadden. Phil Walden had er zijn Capricorn-organisatie gevestigd en was begonnen met het bouwen van een eigen studio. Het pand van Capricorn lag op enkele tientallen meters afstand van de huidige VVV. “Op deze plek”, hoorden we daar, “was vroeger het busstation waar Little Richard op jeugdige leeftijd gewerkt had”.
Bassist Berry Oakley nam de organisatie ter hand. “He was determined to make the Big House a real home for everyone living there. Het put himself in charge of organizing the meals, starting with the purchase of a dining room table large enough for the crowd that gathered at the house when the band wasn’t touring”.
Duane Allman trad op als muzikale leider. “He settled on the first-floor sunroom as the proper spot for the band to work, putting baffles on the walls himself to keep the sound from bouncing all over the house (and the neighborhood). This would become the band’s rehearsal room where they would practice, jam, and work out arrangements for new songs – songs that were often written in other parts of the house (primarily the kitchen) by Gregg and Dickey Betts.
Nieuwe liedjes werden niet alleen ‘thuis’ geschreven. Niet ver weg was een kerkhof, Rose Hill Cemetery. Randy Poe: “The graveyard was a special gathering place. Gregg and Dickey found it to be a serene spot to write songs. Duane went there to play his acoustic guitar for a captive audience”. Songs als ‘Little Martha’ en ‘In memory of Elizabeth Reed’ vonden hun oorsprong in teksten op graven.
Er was nog een andere reden om op het kerkhof te vertoeven. Langharige ‘hippies’ met hun gewoontes waren nog een onbekend verschijnsel in de stad en daarmee een bedreiging van de bestaande orde. “It was a place not frequented with any regularity by the Macon police department, making it possible to occasionally indulge in activities one might not be able to do in a more public setting”.
Little Martha, 2 oktober 2017
In The Big House
Het ‘Big House’ was tot in onze dagen in stand gehouden als herinnering aan de eertijdse glorie van de Allman Brothers Band. Bij het binnenkomen van het museum (sinds 2009) schalde de muziek van een in kleur gefilmd optreden je meteen tegemoet. Aan de hand van een ‘walkthrough guide’ kon je in elke kamer, op elk plekje, meeleven met het muzikale verleden van de groep die in de jaren zeventig een grote impact had op de geschiedenis van de popmuziek.
The Allman Brothers werden met hun aanpak het grote voorbeeld voorbeeld voor de rockmuziek uit het zuiden van de VS. Niet alleen hadden ze zelf succes met albums als ‘Idlewild South’ (1970), ‘Fillmore East’ (1971), ‘Eat a peach’ (1972), ‘Brothers and sisters’ (1973) en ‘Win Lose or draw’ (1975). Bovendien zetten ze, samen met de Walden-broers, andere zuiderlingen aan om in hun voetsporen te treden. Wet Willie, Marshall Tucker Band, Hydra, Cowboy, Dixie Dregs, Sea Level en vele anderen manifesteerden zich op het Capricorn-label. Ook Lynyrd Skynyrd was van de partij.
Aan de wanden van de vele kamers was geen plek onbenut gelaten. Overal zag je posters, foto’s, tijdschriften, hoezen, met de hand geschreven teksten en muziek, kleding, contracten, set lists, gouden platen, awards, muziekinstrumenten, apparatuur. Bovendien werd in beeld gebracht dat de Allman Brothers en manager Phil Walden betrokken waren bij de presidentiële campagne van Jimmy Carter (r. 1977-1981). Op een foto van ‘de pindaboer uit Georgia’ zag je hem bijvoorbeeld in een Allman Brothers Band t-shirt van ‘Win lose or draw’ met daaronder de tekst “I don’t intend to lose”.
Nederland was in het museum niet vertegenwoordigd, met één uitzondering : een fax, die mede ondertekend was door Hans Officier van platenmaatschappij Negram, Bronsteeweg 49, Heemstede, waarin deze, samen met andere Europese vertegenwoordigers van Capricorn, uitlegde dat de komst van de groep vanwege de energiecrisis (1973) op dat moment niet gewenst was.
briefje van Duane Allman aan Jerry Wexler, museum The Big House (1 oktober 2017)
Bij de receptie van The Big House kregen we een papier overhandigd met twee kaarten. Op de eerste kon je de plekken in Macon vinden die met de aanwezigheid van de band te maken hadden. De tweede gaf de ABB-sites op Rose Hill Cemetery en elders in de stad aan .
Onverstandig leven
Duane Allman was niet alleen actief in zijn eigen band. Hij hielp ook andere artiesten. Een van de groepen waar hij actief bij betrokken was, heette Cowboy. Op de song ‘Please be with me’ speelde hij dobro. Maar dat niet alleen.
Randy Poe: “According to Johnny Wyker, there was more than one buzz going on. ‘On the track that Duane played dobro on, he was snorting so much coke that – if you listen real close – you can hear him sucking air up his nose to keep the coke drainage from coming out. His hands were busy playin’, so he had to suck it up. We were laughin’ our asses off because you could hear him so loud on the track, along his dobro part. I was there’”.
Duane Allman was ook anderszins niet ‘aangepast’. In de biografie is een en ander te lezen over zijn motor-ritten in Macon. “Duane’s escapades were the stuff of legend. He had ridden Harley’s since his early days in Daytona Beach, and he was notorious for breaking every traffic law”.
Alan Walden werd als volgt geciteerd: “One night the Macon police caught Duane out riding. He had no tag, no driver’s license, no helmet, and he ran a red light. They pulled him over, found out who he was, and escorted him home”.
De lokale beroemdheid kreeg slechts te horen: “Now, Duane, you stay home tonight”.
Volgens Alan Walden nam Duane de vermaning niet serieus. “They caught his ass about 35 minutes later, running another red light. I don’t think they were as kind to him that time”.
Begrafenissen in Macon
Vrijdag 29 oktober 1971 werd fataal voor hem. “As always, Duane Allman [24 jaar] was going much too fast”. Op de kruising van Hillcrest en Bartlett Street ging het fout bij een mislukte manoeuvre om een vrachtauto te ontwijken. “There was an impact violent enough to cause his unstrapped helmet to fly off. The bike hit the street so hard that it made holes in the pavement. After one bounce, the big Harley landed right on top of Allman and then skidded almost a hundred feet down Willcrest before coming to rest on the curb – its engine still running”.
Duane Allman overleefde het ongeluk niet. Op 1 november werd hij begraven in Rose Hill Cemetery. “With Duane’s guitar case and flower-covered casket in front of them, the Allman Brothers Band with Thom Doucette began the service by playing ‘The sky is crying’. They followed the Elmore James classic ‘Key to the highway’, one of the tunes that had featured Duane’s slide work on ‘Layla and other assorted love songs’. ‘Stormy Monday’ was next. Then came ‘In memory of Elizabeth Reed’”.
De muziek ging nog lang door. Delaney Bramlett zong ‘Will the circle be unbroken’ (van de Carter Family) en ‘Come on in my kitchen (Robert Johnson). Broer Gregg deed ‘Melissa’ met begeleiding van een akoustische gitaar. Op de gitaar van Duane speelde Dickey Betts het intro van ‘Statesboro Blues’.
Jerry Wexler, uitvaart Duane Allman.
Jerry Wexler van Atlantic Records voerde het woord. “I remember a magic summer night of music when Duane and Delaney [Bramlett] sat on an outdoor patio overlooking the water, both playing acoustic guitars as softly as they possibly could, and both of them singing: Blind Willie Johnson, Robert Johnson, Jimmie Rodgers and the unforgettable Jimmie Davis song ‘Shackles and chains’. Each of them gave himself over to the ineffable beauty of southern gospel, country and blues music, as only southern musicians can”.
Een jaar later, op 11 november 1972, verongelukte ABB-bassist Berry Oakley eveneens bij een motor-ongeluk, op bijna dezelfde plaats als Duane Allman. ‘Broederlijk’ werden ze begraven in Macon op Rose Hill Cemetery.
Gregg Allman, die de leiding van de band op zich nam, overleed op 27 mei 2017. Ook hij werd in Macon begraven. In de Washington Post schreef Ellen McCarthy op 3 juni over de uitvaart, waarbij niet alleen zijn voormalige echtgenote Cher (eerder buitengewoon weduwe van Sonny Bono) en de 92-jarige Jimmy Carter aanwezig waren. Bij die gelegenheid keek de ex-president nog eens terug op zijn geslaagde campagne in 1975-76: “Gregg Allman was better known than I was at that time. The band got the campaign political attention and raised much needed funds. Gregg Allman was there when I needed him, and Rosalynn and I have always been grateful to him”.
Rose Hill Cemetery, 2 oktober 2017
De volgende dag, 2 oktober, reden we over de Riverside Drive naar het behoorlijk grote Rose Hill-kerkhof. Bij de ingang werd meteen verwezen naar de Allman Brothers. Op een formulier daar werd nog eens aangewezen hoe je bij de graven van de leden van de groep kon komen.
Ondanks dat konden we de plek niet meteen vinden. Geen nood – we kwamen terecht bij een groepje jeugdige ‘zwarte’ gedetineerden van de staat die onder toezicht van een stevig gebouwde politieman graven aan het schoonmaken waren. Tenminste één van hen had een groot rood plakkaat op zijn rug met het woord ‘danger’ erop. Hij was het die me op een vriendelijke manier de weg wees.
Vanaf een hoge plek zag je de witte graven van Duane Allman (geboren in Nashville) en bassist Berry Oakley (uit Chicago) naast elkaar. Vóór de laatste rustplaats van de muzikanten engeltjes met daaronder de namen Galadrielle en Brittanny. Bij ‘our brother’ Oakley was de tekst “And the road goes on forever” aangebracht.
Links het nog nieuwe graf van Gregg, rechts de graven van Duane en Berry Oakley, 2 oktober 2017
Naast de twee (omheinde) tombes het nog nieuwe ‘aarden’ graf van Gregg Allman. Op een opengeslagen bijbel (psalmen 78-84) waren muntjes, gekleurde steentjes en plectrums gelegd. Andere stenen waren van teksten voorzien: “Thanks for the music”, “Peace, Laura”, “Keep Dreamin’”, bloemen, een tijdschrift met Gregg op de omslag, het van muzieknoten voorziene lint van een gitaar en symbolen van fysiek genot (paddestoelen, ook in de vorm van lampjes).
Ik moest denken aan het optreden van de Allman Brothers Band, met Gregg Allman, op het gemeentelijk sportpark van Hilversum, anno 1974. De band was top of the bill van een festival, georganiseerd door (Wim Bosman en) Leon Ramakers van het nog ontluikende bureau Mojo in Delft.
Elders op het kerkhof konden we de ‘inspirerende’ graven vinden van Elizabeth Jones Reed (1845-1935) en ‘Little’ Martha Ellis, die op 18 januari 1896, twaalf jaar en 11 maanden jong, ‘dit leven verlaten had’.
Een psalm op het graf van Gregg Allman, 2 oktober 2017
Dickey Betts
Dickey Betts, 73 jaar, was eveneens aanwezig bij de uitvaart van Gregg Allman, zij het wat minder prominent. Dickey was het die als gitarist de plaats innam van Duane Allman. Zonder de Allman-broers ook maar iets te kort te doen, is het van belang vast te stellen dat Betts, die als ‘tweede gitarist’ onder Duane in de groep diende, in feite voor de grote successen van de Allman Brothers Band zorgde.
Dickey Betts was niet alleen de componist van ‘In memory of Elizabeth Reed’, maar vooral van ‘Ramblin’ man’, de ABB-single die de tweede plaats in de hitlijsten van Billboard bereikte. Ook schreef hij het instrumentale ‘Jessica’ (een ode aan zijn dochtertje), de enige ABB-single met een klassering (op 29, drie jaar later in 1976) in de Nederlandse top 40.
De langspeelplaat ‘Brothers and Sisters’ (1973, opgenomen in de Capricorn studio’s te Macon), die voornamelijk bestond uit songs van van Dickey Betts, waaronder ‘Jessica’ en ‘Ramblin’ Man’, bereikte als enige ABB-album de nummer één positie in Billboard. Er werden vele miljoenen exemplaren van verkocht.
Dickey Betts heeft nooit de erkenning gekregen die de Allman-broers ten deel viel. Hij hoorde er nooit helemaal bij, lijkt het. In het jaar 2000 werd Dickey zelfs formeel uit de groep gezet, is te lezen in een artikel van Lori Reese in Entertainment Weekly.
Daarin onder meer: “Ramblin’ man, indeed. Dickey Betts, a founding member of Rock Hall of Famers the Allman Brothers, was booted from the group on Saturday, according to a source close to him. The guitarist reportedly received a fax from fellow members saying they ‘no longer required his services’.
Citing ‘business politics’, an outraged Betts, 56, is reluctant to comment publicly, for fear of affecting possible civil litigation, the source tells EW Online. A publicist at Epic Records, the band’s label, says he has heard nothing about the action. And a spokesperson for the group’s tours expresses surprise at the news: ‘I don’t know, it’s so hard to believe. He’s really one of the key people’. The band’s manager, Burt Holman, declined to comment”.
In Macon, Georgia zijn heel wat herinneringen terug te vinden aan Duane Allman, Gregg Allman en Berry Oakley. Maar een ereteken voor Dickey Betts (op 12 december 1943 geboren in West Palm Beach, Florida) heb ik er niet aangetroffen.
Harry Knipschild
6 december 2017
Clips
Literatuur
Miller Francis, ‘The Allman Brothers Band’, Great Speckled Bird, 19 mei 1969
Jon Tiven, ‘Rapping with Duane Allman and Berry Oakley’, New Haven Rock Press, 1970
June Harris, ‘Getting together with the Allman Brothers’, Hit Parader, september 1970
Roy Hollingworth, ‘Layla and other assorted love songs’, Melody Maker, 12 december 1970
Steve Turner, Conversations with Eric Clapton, Londen 1975
Lori Reese, ‘The Allman Brothers fire Dickey Betts’, Entertainment Weekly, 18 mei 2000
Mark Kemp, Dixie Lullaby, New York 2004
Randy Poe, Skydog. The Duane Allman story, San Francisco 2006
Harry Knipschild, ‘Leon Ramakers – Got my MOJO working’, website Harry Knipschild, 6 maart 2014
Ellen McCarthy, ‘Cher, Jimmy Carter attend Gregg Allman’s funeral’, Washington Post, 3 juni 2017
- Raadplegingen: 13278