456 - Doc Pomus, een gehandicapte in de popmuziek
Mensen met een handicap beschikken vaak over uitzonderlijke capaciteiten. Kleine mannen willen zich soms stevig laten gelden, de geschiedenis is er vol van. Blinde artiesten als Stevie Wonder, Andrea Bocelli, Ray Charles en Al Hibbler hebben prachtig gezongen.
Franklin D. Roosevelt, voormalig onderminister van Marine, werd in 1921 invalide door het oplopen van polio. Dat weerhield hem er niet van om door te gaan in het publieke leven. Integendeel, Roosevelt ontwikkelde zich tot een van de meest invloedrijke politici in de twintigste eeuw. Van 1933 tot 1945 trad hij op als president van de Verenigde Staten.
Doc Pomus, op 27 juni 1925 geboren als Jerome Felder, werd in 1932 eveneens getroffen door polio. Hij was nog maar zeven jaar. Wat zou er van hem terecht komen?
In zijn dagboek schreef Pomus: “I was never one of those happy cripples who stumbled around – trying to get the world to cluck its tongue and shake its head sadly in my direction. I was always too fucking mad – daring the world to get in my way or mess with me. My main thing was to act and look cool. And underneath I was a frightened little kid – afraid that my limited physical equipment was not enough to get me any kind of piece of the action out there”.
De verste reis die Jerome in zijn jeugd maakte was die naar Warm Springs in Georgia, waar Roosevelt zich voor polio liet behandelen.
Franklin D. Roosevelt in Warm Springs (1929)
Zwarte muziek
Evenals andere blanke jongelui voelde Jerome Felder zich aangesproken door ‘zwarte’ muziek. Hij wilde niets liever dan vertolker van dat genre worden. Aan Gary Kenton vertelde hij in 1982 dat hij al op zesjarige leeftijd als zanger van zich liet horen in Brooklyn, waar hij zijn aardse bestaan begonnen was. De zwarte zanger Joe Turner was zijn idool, zijn grote voorbeeld. Vooral ‘Piney Brown Blues’ zou indruk gemaakt hebben.
Als zijn joodse ouders het voor het zeggen hadden, zou hij wellicht de politiek ingegaan zijn. Maar dat gebeurde niet. Jerome werd aangezet om politieke wetenschappen te studeren in Brooklyn College. Daar was een jazz-club. Die zat verlegen om een voorzitter. Felder zette er zijn eerste stappen in de muziek waar hij van hield. Weldra ontmoette hij artiesten als Billie Holiday en stond ook zelf op het podium, met krukken onder zijn armen.
Doc Pomus met vriendjes
Jerome, die steeds meer als Doc Pomus werd aangesproken, kreeg de kans om grammofoonplaten te maken. In een biografie van Graham Vickers (over Pomus) is te lezen: “He recorded occasionally, although very few of his records [were] played on radio or widely released. Recording was something many musicians did in New York, part of the routine, but without a major label or distributor it was not seen as anything special”.
Maar Jerome had geluk. “In October 1945 British jazz critic Leonard Feather [1914-1994] spotted Doc at the Pied Piper, a Greenwich Village club where occasionally Doc sang, occasionally accompanied by the young Milt Jackson. Feather, who was also a blues songwriter, invited Doc to record a couple of his own songs for the Apollo label. Doc sang with the Tab Smith Septette and the songs were ‘Blues In The Red’ and ‘Blues Without Booze’”.
Pomus slaagde er zelfs in om met het orkest van Duke Ellington te mogen optreden.
Rhythm & Blues
Stapje voor stapje wist Doc zijn kringetje uit te breiden – hij was geen uitzondering. “Brooklyn remained in close touch with the famous, the soon-to-be famous and the once-famous.
Doc often brushed shoulders with some of them. He met Otis Blackwell [1931-2002], another Brooklynite, who combined a love of R&B with a taste for country music and would soon find fame as a songwriter for Elvis Presley, at which point he would give up his day job at a local tailor shop”.
Otis (alias John Davenport) was in die jaren de auteur van songs als ‘Don’t Be Cruel’, ‘All Shook up’, ‘Fever’ (Little Willie John, Peggy Lee), ‘Handy Man’ (Jimmy Jones) en ‘Great Balls of Fire’ (Jerry Lee Lewis).
Otis Blackwell
Dankzij Otis kon Pomus een volgend stapje in zijn muzikale loopbaan zetten – maar meer als songwriter dan als vocalist. Vickers: “Blackwell introduced Doc to his manager, Willie Saunders, whose subsequent efforts on behalf of both of them never produced any worthwhile paydays, so Doc pressed on with his song writing, usually trying to expand the kind of raw and repetitive blues he liked to sing with some twist he hoped might make the number stand out.
He preferred to sing rather than write but Atlantic Records handled only black artists so Doc would write a few songs that were demo’d there, often without finding an artist or achieving a release”.
Halverwege de jaren vijftig hield Doc Pomus [als Doc Palmer] zijn zangcarrière voor gezien, vertelde hij in 1982. “I was about thirty years old and I thought I finally had a hit with a record called ‘Heartlessly’ on the Dawn label. Alan Freed went on the record and he broke it in New York. I was hearing myself every day on the radio. Then, as was the custom in those days when there was a local hit, a major company, RCA Victor, picked it up. And then it died. To this day I don’t know why. But that was the end of my singing career”.
RCA kocht wel de rechten van ‘Heartlessly’, maar bracht de single niet in de handel. Het bedrijf concentreerde zich vooral op de lancering van Elvis Presley. RCA had tienduizenden dollars moeten betalen om Presley los te koppelen van Sun Records.
Mort Shuman en Atlantic Records
Otis Blackwell en Doc Pomus vonden als songwriters gehoor bij Atlantic Records, de platenmaatschappij die zich goed overeind hield met zwarte muziek.
Een jongere liedjesschrijver, Mort Shuman, op 12 november 1938 in Brooklyn geboren, meldde zich eveneens bij het bedrijf in New York. Pomus introduceerde Shuman.
Vickers: “Doc liked the kid and was just doing him a favour. He sent him along to see some friends of his called Herb Abramson, Ahmet Ertegun and Jerry Wexler who just happened to be Atlantic Records at the time.
‘Which was very, very funny’, Mort reflected, ‘because Herb was a dentist, Jerry was a university professor and Ahmet and his brother Nesuhi were sons of the Turkish ambassador to New York. They were rhythm and blues freaks who started a record label called National in a hotel room on Broadway, and later National became Atlantic.
I was sixteen or seventeen and I remember waiting outside their office shaking and a black guy came by and said, ‘Don’t worry about it, it’s gonna be alright’.
I said, ‘Thank you. ‘By the way who are you?’
He said, ‘Otis. Otis Blackwell’.
I went in still shaking and played and sang my first composition – ‘The Curtain Fell’ – and about halfway through Herb takes the high voice, Ahmet Ertegun takes the bass and they start singing with me. They gave me a $25 advance and published the song. I went back and told Doc, he was very pleased and we started writing together’.
‘The Curtain Fell’ was recorded by The Cardinals but never released”.
Ray Charles: ‘Lonely Avenue’
In 1956 schoot Doc Pomus raak als songwriter. Zijn ‘Lonely Avenue’ werd door Ray Charles op de plaat gezet.
In 1975 liet Doc over die tijd optekenen: “Every once in a while I do a song that I think is clear, with a good message, and the publisher will have no idea what it’s about. I’ve written some very personal songs.
‘Lonely Avenue’, that Ray Charles recorded, is about myself. And I have a couple of personal ones that nobody has seen except the publisher. But that’s the nature of the process. When I get an idea sometimes it’s personal, sometimes it’s an idea that’s out of context. I just write the idea”.
In de biografie van Vickers kun je lezen dat Pomus gefrustreerd was door zijn handicap, polio. Zijn relaties met vrouwen liepen meer dan eens op niets uit. Verdriet, eenzaamheid en frustratie waren een voedingsbodem voor de teksten van zijn songs.
In de Ray Charles biografie van Mike Evans schreef deze over een opnamesessie voor Atlantic in mei 1956. Bij die gelegenheid werden drie songs in New York vastgelegd: ‘You Better Leave My Woman Alone’, ‘I Want To Know’ en ‘Lonely Avenue’, de song van Doc Pomus, met David ‘Fathead’ Newman als saxofonist.
Evans: “The Doc Pomus song ‘Lonely Avenue’ sends most shivers down the spine, a doomy mid-tempo blues in which the only let-up from the bleak lyric is Fathead’s authorative tenor break”.
De auteur maakte een vergelijking met de doorbraak van Elvis Presley op het RCA-label. “At the time of its release it was described as a black ‘Heartbreak Hotel’ in some quarters, and not without justification.
Where Elvis Presley tells us ‘he’s found a new place to dwell, down at the end of a lonely street, at Heartbreak Hotel’, concluding ‘I get so lonely I could die’, Ray describes how ‘I live on a lonely avenue, little girl, since you said we’re through’”.
‘Lonely Avenue’ bereikte een hoge klassering in de rhythm & blues hitlijsten. ‘Heartbreak Hotel’ was de eerste landelijke hit voor Elvis Presley. Maar hoe dan ook, niet voor niets werd gesteld: “The song drew the attention of the music business to Doc Pomus, who had previously had little success as a songwriter”.
Met ‘Lonely Avenue’ wist Pomus door te dringen tot de rhythm & blues hitlijsten.
Coasters: ‘Young Blood’
In een interview met Bruce Pollock (1975) vertelde Pomus: “The first song I wrote that made nationwide noise was ‘Youngblood’, by the Coasters”.
De Coasters, een zwarte zanggroep onder de hoede van Jerry Leiber en Mike Stoller, waren in 1956 doorgebroken met ‘Down in Mexico’ en ‘One Kiss Led to Another’. Met ‘Searchin’’ verschenen ze anno 1957 voor het eerst hoog in de top tien van de gewone popmuziek. Hun platen verschenen op het Atco-label, onderdeel van Atlantic. ‘Searchin’’ was geschreven en geproduceerd door Leiber & Stoller.
Pomus: “In the old days there were always people to help you. Leiber and Stoller were a great help to me, fantastic fellows. Leiber and Stoller helped me get a Lavern Baker recording and for a fact they helped me in rewriting certain songs”.
David Ritz publiceerde een biografie van Leiber & Stoller. Mike Stoller over die tijd in het boek: “In those winter months we wrote two of the most successful songs of our career. In a world where white voices like Paul Anka’s singing ‘Diana’ or Debbie Reynolds’s singing ‘Tammy’ were selling records, we proved that authentic black voices like the Coasters’ could sell to blacks and whites.
Besides being the Coasters’ biggest hit, ‘Searchin’’ represents the beginning of a more universal rock and roll style. We weren’t aiming for a bigger audience. Rather, our aim remained the same: write the right song for the right artists. It just so happened, though, that the planet was tilting in our direction.
These tales, mostly set in the ghetto and told by black characters, were suddenly appealing to everyone. ‘Young Blood’, the ostensible A-side, hit the charts first, but it was overtaken by “Searchin’’. We wound up with a two-sided hit that stayed on the charts for seven months.
Jerry Leiber: “We recorded ‘Young Blood’ in LA but wrote it in New York. Jerry Wexler had invited me to dinner to meet the family at his house in Great Neck. On the way out, he challenged me.
‘Doc Pomus has a terrific title’, he said.
‘What is it?’ I asked.
‘Young Blood’.
‘I like it’”.
De titel was genoeg. In een mum van tijd was het liedje af. “I saw her standing on the corner. A yellow ribbon in her hair. I couldn’t keep myself from shoutin’. Look-a-there … look-a-there, look-a-there, look-a-there”.
Stoller was blij dat hij iets kon doen voor Pomus. “I was especially pleased because I was crazy about Doc Pomus. He was the great R&B guru. Doc was actually a Jewish guy whose real name was Jerome Felder. He’d had polio as a child and walked with the aid of braces. When I met him in 1956, I immediately sang him the jingle that I remembered him doing on the commercial for Alley’s Pants Shop, a haberdashery in Brooklyn. I’d heard it on Symphony Sid’s radio show when I was a kid in Queens and still remembered the lyrics”.
Het aanleveren van de titel was genoeg om Doc Pomus mee te laten delen in de opbrengst van de hit met twee a-kanten – ‘Searchin’’ en ‘Young Blood’.
‘Save The Last Dance For Me’, wereldhit voor de Drifters
Atlantic Records zat goed door zich met zwarte muziek te profileren. Niet alleen Ray Charles en de Coasters wisten zich een plaats te verwerven bij het grote publiek, de blanke teenagers. Dat gold bijvoorbeeld ook voor de Drifters, die evenals de Coasters in de studio verschenen onder de hoede van Jerry Leiber en Mike Stoller.
Veel van hun grote blanke hits werden aanvankelijk geschreven door hun producers. Maar dat veranderde. ‘This Magic Moment’ (1960) kwam uit de koker van Doc Pomus en Mort Shuman, die met elkaar waren gaan samenwerken. Volgens Pomus was Shuman een muzikaal genie. De teksten kwamen grotendees uit de pen van Pomus, de melodieën waren vooral ideeën van zijn jongere compagnon. “I got spoiled because the fellow I was working with all those years, Mort Shuman, was absolutely brilliant”, liet hij later afdrukken.
Pomus nam het initiatief in hun samenwerking. Gary Kenton: “Doc had already started writing songs for other artists and, now that he was devoting himself to it full-time, he needed a partner. There was a friend of the family, a young kid, who would trail Pomus to the clubs. The kid, who Pomus started breaking in as a writer, was Mort Shuman. ‘I started giving him ten percent of every song he was around for’, says Pomus. ‘This went on for a year or so until he was really contributing and I made him a full partner, fifty percent’.
It was with Shuman that Pomus would write most of his biggest hits throughout the 50s and 60s,Mort writing most of the music and Doc providing the lyrics.
Otis Blackwell brought Pomus and Shuman to Paul Case, at Hill & Range song publishers, who liked their work and agreed to pay them the then-princely sum of $300-a-week, $100 of which went to bachelor Shuman and $200 to newlywed Pomus, whose wife was pregnant.
‘That was good money in those days’, says Pomus, ‘and Paul Case was taking a chance because we hadn’t had one significant record to that point’”.
Drifters met Ben E. King (tweede van links)
Pomus en Shuman waren erbij toen de Drifters (eigendom van George Treadwell) weer eens van samenstelling veranderden, moesten veranderem. Voormalig frontman Clyde McPhatter hielpen ze aan ‘My Islands of Dreams’. Voor de nieuwe Drifters, met Ben E. King in de hoofdrol, schreef het duo ‘Save The Last Dance For Me’, een single die begin jaren zestig de (westerse) wereld veroverde.
De inspiratie voor de muziek deed Shuman wellicht op tijdens een reis in Mexico. Maar ook door de handicap van Pomus.
“Nothing can quite explain how the sublime ‘Save The Last Dance For Me’ came about even though there are plenty of theories. Was the song Doc and Mort wrote and the sound Leiber and Stoller achieved influenced by Mort Shuman’s recent trip to Mexico, part of his wild celebrations as a result of the success of ‘This Magic Moment’, proof that he had arrived and that heavy duty partying was called for? (In Mort’s world ‘wine, women and song’ was not a cliché, it was an agenda).
Was the song animated by the passion of Doc’s title originally scribbled on the back of an invitation at his own wedding celebrations when, for obvious reasons, he could not dance with his new wife but was pleased for others to do so… as long as it was clear who would be taking her home (It seems likely that he jotted down the title and a few lines and then put it to one side until needed)?”, schreef Vickers in de biografie.
De auteur voegde eraan toe dat ‘Save The Last Dance’ bedoeld was als b-kant. ‘Nobody For Me’, ook een Pomus-Shuman song, zou de a-kant worden.
Blanke muziek voor blanke teenagers
Met hun liedjes sloten Doc en Mort aan bij de tijdgeest. Ze voelden blijkbaar aan wat de platen kopende blanke jeugd wilde horen.
Vanuit die invalshoek bekeken is het niet gek dat ook blanke artiesten belangstelling hadden voor het Pomus-Shuman repertoire. In interviews vertelde Pomus dat hij die songs weliswaar aan de lopende band schreef, maar vooral om geld te verdienen. Hij was er emotioneel minder bij betrokken.
Bruce Pollock raakte over het onderwerp met hem aan de praat: “I felt compelled to ask him about perhaps his most famous single record, ‘Teenager In Love’, by Dion and the Belmonts. A song which once had three different versions in the British Top Ten during the same week. Certainly one of the landmark songs of adolescence”.
Pomus: “‘I don’t even remember writing ‘Teenager In Love’. It was an assignment. We wrote the other side of that record too and I always liked it better. It was a song called ‘I’ve Cried Before’. We had a song that we’d already written called ‘Teenager In Love’, and Dion liked the lyric to it and wanted us to change the melody. So we just changed the melody’”.
Geld verdienen werd belangrijk. Pomus moest nog leren om ermee om te gaan. Toen de geldmachine begon te rammelen gaf de invalide songwriter meer geld uit dan er binnen kwam, tekende Pollock op. “Early success is tough to live with – success is tough to live with anytime, it’s almost as tough as failure. My experience has been it’s always tougher for me to take success because most of my life has been filled with failure and I found it very easy to live with.
It was only when I started getting successful – I was in my thirties – that I found it impossible. I must have blown a half a million dollars, all because of one thing – I couldn’t cope with success. It’s a madness. You know, up until the time I was thirty-two years old my good years were when I was able to buy a suit, you know, this was a real good year. Then suddenly you’re going into a store and having ten made to order”.
Doc moest dus wel verder gaan in een richting die hem minder interesseerde. “I had to go back to writing because I had blown all my money and the first couple of months I didn’t know what the hell I was doing. It was a really bad period”.
Pomus gaf een voorbeeld. Om te beginnen legde hij uit hoe moeilijk het was om een song te verkopen. Ondanks eerdere successen liep hij keer op keer tegen een muur aan. “Almost without exception, every hit song I’ve ever written has been rejected by ten or fifteen artists. I mean rejected seriously, where an artist will say, how can you think that this song is going to be a hit?”
Een van de artiesten die hij voor zijn liedjes probeerde te interesseren was Bobby Rydell (1942-2022), die mede door zijn optreden in de tv-shows van Dick Clark (American Bandstand) een groot idool was geworden. “Once we wrote two songs for Bobby Rydell and his A&R man rejected one of them”.
De kassa moest blijven rinkelen. Doc en Mort wilden hun liedje ondanks de afwijziging exploiteren. “There was a rock ’n’ roll show. We went to it and Jimmy Clanton was working there and I told Jimmy, we wrote a song for you. The song was originally titled ‘Go Bobby Go’, so we changed it to ‘Go Jimmy Go’, and he recorded it.
He never knew till years later that it wasn’t for him. And somewhere there’s a tape where Bobby Rydell is singing ‘Go Bobby Go’”.
Liedjes schrijven voor blanke teenager-idolen, hij deed het er maar bij. “It’s hard for me to take this whole thing seriously”. ‘Go Jimmy Go’ bereikte een vijfde plaats voor Jimmy Clanton in de Billboard hitlijst. Het was een van zijn grootste successen.
Elvis Presley
Doc Pomus ging door met het schrijven van songs voor blanke en zwarte artiesten. Hij kwam te voorschijn met ‘Plain Jane’ voor Bobby Darin, ‘I’m a man’ en ‘Turn Me Loose’ voor Fabian, ‘Seven Day Weekend’ voor U.S. Bonds, ‘I count the tears’ en ‘Sweets For My Sweet’ voor de Drifters, ‘First Taste of Love’ voor Ben E. King, ‘Can’t get used to losing you’ voor Andy Williams’, ‘Suspicion’ voor Terry Stafford.
‘Suspicion’ werd niet voor niets uitgegeven door Elvis Presley Music. Pomus en Shuman waren erin geslaagd door te dringen tot in het hart van de organisatie van popidool nummer één. Om zover te komen moest wel van een flink gedeelte van de inkomsten worden afgezien. Maar, zo luidde de redenering, het was beter om vijftig procent van een heleboel te verdienen, dan honderd procent van niets. Muziekuitgeverij Hill & Range speelde het spel mee.
Nadat de artiest terug uit Duitsland kwam van het vervullen van zijn dienstplicht zette hij heel wat songs uit de koker van Pomus & Shuman op de plaat, waaronder ‘A Mess of Blues’, ‘Surrender’ (een bewerking van Torna a Surriento’), ‘Little Sister’, ‘Kiss Me Quick’, ‘Viva Las Vegas’ en ‘His Latest Flame’.
De relatie van het duo was niet exclusief. Doc werkte ook met anderen samen. ‘First Taste of Love’ schreef hij samen met Phil Spector, ‘She’s not you’ met Leiber & Stoller. Mort Shuman werkte eveneens met anderen samen en ging daar nog lang mee door.
Mort Shuman en Doc Pomus
Latere tijden
John Lennon en Paul McCartney werkten in die tijd wel goed samen. Zij waren de songwriters van een nieuwe generatie. Steeds meer artiesten zetten hun eigen liedjes op de plaat. Bob Dylan was voor velen een voorbeeld. Aan Gary Kenton bekende Pomus: “This was the era of acid rock and all that. I tell you, the worst thing that ever happened to songwriters was Bob Dylan. Because he was able to write a great philosophical type of song. But after him, you had thousands of assholes thinking they could write philosophical songs and, to make it worse, they didn’t think they had to have good singing voices. That combination, along with drugs, ruined more promising songwriters”.
Volgens Kenton moest Pomus zuchten. “He says the words ‘acid rock’ as if he were talking about the plague”.
Doc, Jerome Felder, werd bovendien persoonlijk getroffen. “After a triumphant trip to England, where he and Shuman were greeted as superstars, Doc took a bad fall and was bed-ridden for several months. After moving around on crutches, Pomus was now confined to a wheelchair. While he was in the hospital, his two closest relationships broke down: both Mort Shuman, who moved to Europe, and his wife, who filed for divorce, left him. And Pomus figured that his time in the music business was up, too.
‘It wasn’t so traumatic for me to leave the music business with all this stuff coming down at once. You’ve got to remember that we had no idea that this rock ’n’ roll was going to last”.
Kenton: “He made most of his money gambling. He paid his rent mainly by playing cards”.
Mort Shuman etaleerde zich in Europa. Met anderen schreef hij ‘Little Children’ voor Billy J. Kramer en de Dakotas’ en ‘Here I go again’ voor de Hollies (1964), ‘Sha-la-la-la-lee’ voor de Small Faces en ‘Love’s just a broken heart’ voor Cilla Black (1966). In Frankrijk was hij betrokken bij de carrière van Johnny Halliday en Jacques Brel. Met ‘Le Lac Majeur’ wist hij zelf de hitlijsten te bereiken.
Pomus daarentegen bleef vastgekluisterd in de VS – waarschijnlijk (ook) vanwege zijn handicap. Kenton in 1982: “He was still a fixture at the clubs – he continued to conduct much of his business from the back of niteries like Tramps or the Lone Star or Kenny’s in Greenwich Village – and it took only a little prodding from Mac ‘Dr. John’ Rebennack to get him back into music full-time.
He worked with Dr. John on his ‘City Lights’ and ‘Tango Palace’ albums, with Willy DeVille on ‘Le Chat Blue’ and with B.B. King.
‘With B.B’, says Pomus, ‘I proved to myself that I could write good stuff that was also commercial. ‘There Must Be A Better World Someplace’ was his biggest album in ten years. I even got an award from the National Academy of the Blues (for Composer of the Year) for that song. I’m as proud of that as anything I’ve done in my career’”.
Doc Pomus, Jerome Felder, overleed op 14 maart 1991. Hij werd 65 jaar. Mort Shuman overleed acht maanden later, op 2 november 1991. Hij werd 52 jaar.
‘Save the last dance for me’ – op het graf van Doc Pomus
Clips
Harry Knipschild
23 maart 2022
Literatuur
Jack Good, ‘At last the Americans are beginning to realise that Britain is important after all’, Disc, 4 augustus 1962
Bruce Pollock, ‘Doc Pomus’, In Their Own Words, Collier Books, 1975
Gary Kenton, ‘Doc Pomus: Songwriter Superhero’, Musician, juni 1982
Ray Charles & David Ritz, Brother Ray. Ray Charles’ Own Story, Da Capo Press, 2004 (1978)
Mark Evans, Ray Charles. The Birth of Soul, Londen 2005
Jeff Tamarkin, ‘Heart of the matter - Doc Pomus’s blues’, The Phoenix, 27 juni 2007
Dan Kochakian, ‘Doc Pomus – Tailor of songs’, 2007
Robert Sandall, ‘Alex Halberstadt: Lonely Avenue – The Unlikely Life and Times of Doc Pomus’, Sunday Times, 19 augustus 2007
Jerry Leiber, Mike Stoller, David Ritz, Hound Dog. The Leiber & Stoller Autobiography, Londen 2010 (2009)
Graham Vickers, Pomus & Shuman. Hitmakers – Together & Apart, Londen 2013
John Morthland, ‘Doc Pomus: It’s Great to Be Young and in Love’, Wondering Sound, 3 januari 2013
- Raadplegingen: 3733