376 - Stephen Stills vóór Crosby, Stills & Nash
Het staat me nog goed bij. Op 6 juni 1969 trad ik [HK] in dienst bij Polydor. Kort daarna ontvingen we er per post drie exemplaren van een nieuw album. Het heette ‘Crosby, Stills & Nash’ en was ons opgezonden door Atlantic Records in New York, een label dat door Polydor in Nederland vertegenwoordigd werd. We zetten het op en luisterden naar drie artiesten die nieuwe liedjes op de meest simpele manier ten gehore brachten. Het was genieten. Ik nam de plaat mee naar huis en draaide hem diverse keren die avond.
Aan het einde van de jaren zestig werden er wel veel (stereo) elpees verkocht in Nederland, maar niet zoveel albums van internationale rockmuziek. Met een verkoop van een aantal duizenden exemplaren was men toen in de muziekindustrie meestal al dik tevreden. Bij Crosby, Stills & Nash ging het anders. De verkoop kwam weliswaar rustig op gang, maar liep gestaag door.
Toen de opvolger, ‘Déjà Vu’ in het voorjaar van 1970 verscheen (met Neil Young erbij) werd een volgende horde genomen. Een jaar later waren er al ruim zestigduizend exemplaren over de toonbank gegaan in ons land. Dat maakte indruk.
Popgala
In die tijd klaagde men in de platenwereld over het teruglopen van het resultaat van het jaarlijkse chique Grand Gala du Disque. De kosten daarvan (voor de platenbranche) liepen op tot vele honderdduizenden guldens, terwijl het promotioneel effect van de opgetrommelde wereldsterren taande.
Naar aanleiding daarvan stelde ik in een commissie voor om eens een gala voor de albums van popmuziek te organiseren. Zo ontstond in 1973 het eerste en enige Popgala. Met de kennis van de verkoopcijfers van Crosby, Stills, Nash & Young voor ogen wisten we een soortgelijke, maar nog niet bekende groep, de Eagles, helemaal naar Nederland te halen om in Voorburg live voor de televisie-camera’s op te treden. Hun gage, inclusief reis- en verblijfkosten, bedroeg niet meer dan 3600 gulden (voor het hele popgala hoefde slechts 80.000 gulden betaald te worden). Het optreden van de Eagles (maart 1973) sloeg goed aan. Hun albums viel evenals die van Crosby, Stills, Nash & Young een warme ontvangst ten deel in ons land.
Een boek over Crosby, Stills, Nash & Young
Enkele maanden geleden is een Nederlands boek verschenen over Crosby, Stills, Nash & Young. Het is geschreven door Loek Dekker, die eerder van zich liet horen met een publicatie over de Nederlandse Livin’ Blues. Zijn tweede boek is opnieuw onderdeel van de serie ‘Rockklassiekers’, een initiatief van de Nederlandse uitgever Gerton van Boom. Eerdere delen, 13 stuks, behandelen de carrière van onder meer Kayak, Focus, Motions, Elvis Presley, Pink Floyd, Doors, Deep Purple, Cream en Black Sabbath.
Op de omslag van het Dekker-boek is afgedrukt: “In 1970 stond ‘Déjà Vu’ maandenlang op nummer één van de internationale hitlijsten en hadden hun singles ‘Teach Your Children’, ‘Our House’ en ‘Ohio’ groot succes. De pers betitelde de groep als de Amerikaanse Beatles. De vier hadden een muzikaal verleden uit de tweede helft van de jaren zestig: David Crosby in de Byrds, Stephen Stills en Neil Young in Buffalo Springfield en Graham Nash in de Hollies.
Na hun debuutoptreden op 15 augustus 1969 in Chicago, stonden ze de dag erna op het mega popfestival Woodstock. Daar waren CSN&Y voor het publiek de grote verrassing en begon hun opmars naar het artistieke sterrendom”.
Het boek van Loek Dekker geeft een overzicht van de carrière van de twee Amerikanen (Crosby, Stills), Canadees (Young) en Brit (Nash). In het overzichtswerk heeft de auteur een heleboel feiten op een rijtje gezet, niet alleen over de twee eerder genoemde top-albums, maar ook projecten los van de groep en diverse reünies.
Stephen Stills
In zijn epiloog benadrukte Loek het fenomeen Crosby, Stills, Nash & Young.
Over Stephen Stills (geb. 3 januari 1945, Dallas, Texas) schreef Dekker: “Zodra hij zich de impact van The Beatles realiseerde, wilde hij maar één ding: beroemd worden met de beste band van Amerika om zo de roem van het Engelse viertal te evenaren. Dat lukte hem niet met Buffalo Springfield, maar wel met CSN&Y in 1970.
Stills wilde niet alleen de aandacht en de waardering van het publiek, maar eveneens van de beroemde popmuzikanten. Hierin slaagde hij. Zo jamde hij met Jimi Hendrix, speelde een paar keer mee tijdens een optreden van de Rolling Stones en kreeg de medewerking van Eric Clapton en Ringo Starr voor zijn solo-albums”.
Ook bij het tot stand komen van Crosby, Stills & Nash domineerde hij. Dekker: “Zowel in de studio als live manoeuvreerde de energieke en muzikaal veelzijdige Stephen Stills zich in 1969-1970 in een hoofdrol. De beste songs en publiekslievelingen zoals ‘Suite: Judy Blue Eyes’ en ‘Carry On’ waren van zijn hand. Stills bespeelde tal van instrumenten en kreeg al snel de bijnaam ‘Captain Manyhands’”.
Change Partners
Terecht verwees Loek Dekker naar Change Partners, een biografie van Stephen Stills, die David Roberts in 2016 publiceerde. In de introductie schreef de Britse auteur dat hij als teenager, kort na het uit elkaar vallen van de Beatles, gefascineerd was door ‘Love the one you’re with’, de solo-single van Stills. “It sounded cool, sexually confident, and very American. It was a breath of fresh air. Not since the gorgeous harmonies of the then fading Beach Boys had I got so excited about what was coming out of the USA”. Door die single begon zijn speurtocht naar allerlei details uit het leven van de Amerikaan, die overigens zelf niet meewerkte aan de biografie.
De titel van het boek (tevens een song van Stills) was mijns inziens goed gekozen. De hoofdpersoon had vééél meer gedaan dan vanaf 23-jarige leeftijd (1968) samen werken in de groepen die het gingen maken. Stills bleek een lang muzikaal leven te hebben vóór hij de wereld veroverde en een van de symbolen van de Woodstock-generatie werd.
Actieve belangstelling voor muziek zat sowieso al in de familie. “My dad was into the big bands. He used to book them when he was in college. He booked Paul Whiteman, Benny Goodman and Fletcher Henderson”, kon Roberts citeren uit een van de gedrukte interviews. Zijn oma van moeders kant verdiende geld met piano spelen bij de vertoning van stomme films tijdens de grote depressie in de jaren dertig. “My maternal grandmother was a movie-house player”.
Jeugd van Stephen
Je zou het misschien niet verwachten van een lid van Crosby, Stills & Nash, maar als jongetje viel Stephen vooral op wilde ritmes. Een van zijn oudste herinneringen was dat hij op drie-jarige leeftijd probeerde te tap-dansen op de maat van zelf gemaakt geluid door op een stuk metaal te slaan. In 1953 kreeg Stephen zijn eerste eigen instrument – geen gitaar. “My father bought me drums because somebody gave me some drumsticks, and then the furniture was being destroyed”. Pianolessen pakten niet goed uit. “My teacher had a thing about Brahms, which I could never get into much”.
Stephen was niet optimaal geoutilleerd om muzikant te worden. Bij een schoolonderzoek bleek dat hij half doof was aan zijn rechteroor. Het werd steeds erger. In de populaire muziek is dat echter geen onoverkomelijke kwaal gebleken. Johnnie Ray in de fifties en Brian Wilson in de sixties bijvoorbeeld hadden eveneens met dat fenomeen te kampen.
Omdat zijn vader vanwege zijn werk steeds verhuisde kwam Stephen voortdurend op nieuwe scholen terecht (“I went to so many schools I was the perpetual stranger”). De jongeman moest zich steeds aanpassen, maar maakte zodoende wel kennis met leeftijdgenoten van allerlei pluimage. Een kamergenoot op de Admiral Farragut Academy (Florida) bezat een gitaar, waar Stephen zoveel op ging spelen dat het bloed uit zijn vingers kwam. In die tijd, eind jaren vijftig, maakte hij kennis met de platen van Woody Guthrie, Robert Johnson, Muddy Waters en een nieuweling: Chuck Berry. Een vriendje speelde ‘Baby what you want me to do’ van Jimmy Reed (1960) aan hem voor.
Stephen zag ook Tampa Red optreden. De bluesman maakte indruk. “He had an old black Silvertone guitar and played the most dangerous, the baddest music I had ever been exposed to. I’d sit down next to him. He talked to me, showed me how he played slide guitar with a knife”.
Radiostation WLAC in Nashville vervulde voor de blanke Amerikaanse jeugd een zelfde soort rol als Radio Luxemburg bij de Europese teenagers. Op die sterke middengolfzender, tot ver weg te ontvangen, hoorde je de nieuwste sound, gebracht door zwarte artiesten. “The old tube radio would blast out the sounds of Slim Harpo, Little Willie John, Muddy Waters and a new rhythm and blues group called James Brown and The Famous Flames”. Mede door de populariteit van dat soort artiesten ontwikkelde zich de blanke rock & roll.
Eerste bandjes
In eerste instantie als drummer liet Stephen ook zelf van zich horen - in een bandje dat zich de Radars noemde. De gitarist speelde op een Fender-gitaar, in de stijl van Chet Atkins, Dick Dale en zelfs Hank B. Marvin van de Britse Shadows, als je de Brit Roberts mag geloven. In een volgende groep, de Continentals, nam Stephen zelf de gitaar ter hand. “I fell in love with Chuck Berry”, legde hij naderhand uit. Stills was niet de enige gitarist in de groep. Hij speelde samen met Don Felder, die in de jaren zeventig bekendheid verwierf als lid van de Eagles.
Felder: “Stephen came in, plugged his guitar. He played ‘La Bamba’ [hit van Ritchie Valens in 1959]. It was real good. We played parties at the University of Florida and bars”. Moeder Felder reed de jongelui rond.
Maar de muzikale samenwerking kon niet langer dan vier maanden duren omdat vader William Stills weer eens verkaste, deze keer helemaal naar Zuid-Amerika, on precies te zijn: Costa Rica. Gelukkig voor de Continentals vonden ze een vervanger. Dat werd Bernie Leadon, die later eveneens gitarist werd bij de Eagles.
Costa Rica
Stephen Stills in Costa Rica
In Costa Rica, waar Stephen enkele jaren op school zat was geen rock-scene als op het Amerikaanse continent. Het lijkt erop dat hij, een jaar of achttien, zich vooral verbonden voelde met de folk-muziek die in opkomst was. In zijn eentje bekwaamde Stephen zich op de gitaar, leerde die bespelen in de stijl van artiesten als Chet Atkins en Merle Travis, de componist van ‘Sixteen Tons’.
Terug in Amerika eind 1963 bleek dat er, na de moord op president Kennedy, nogal wat veranderd was, ook in de popmuziek. Toen de Beatles optraden in het tv-programma van Ed Sullivan (februari 1964) besloot Stephen niet meer verder te willen studeren. Hij vloog terug naar zijn ouders in Zuid Amerika om hen te vertellen dat hij andere ambities had. Die werden niet enthousiast aangehoord. “I had a tremendous fight with my father”.
Zanger en gitarist
Stills kwam terecht in New Orleans, waar hij zijn brood verdiende in de horeca. Maar hij wilde een echte artiest worden. In de Bayou Room trad Stephen als duo op met ene Chris Sarns – ze zongen het repertoire van het populaire Kingston Trio en Bob Dylan. Een half jaar later vonden we hem in New York (Greenwich Village), het centrum van een nieuwe muziekgeneratie. Daar zag en hoorde hij onder anderen Miles Davis, Dizzy Gillespie, Nina Simone, Thelonious Monk, Lenny Bruce en Simon & Garfunkel.
Aan de hand van de muziek van Tim Hardin, Fred Neil en Chet Atkins perfectioneerde hij zijn gitaartechniek. Bevriend raakte hij met Richie Havens, die op een eigen simpele manier met de snaren omging. “Richie Havens was one of the nicest, most generous, and pure individuals I have ever met. In Greenwich Village we used to have breakfast together. He caught fire every time he played”.
Enkelen van de nieuwe generatie artiesten in het hartje van New York werden beroemd doordat hun Woodstock-optreden verfilmd werd en in 1970 de wereld veroverde. Stephen was een van hen. Maar er gebeurde nog een heleboel in zijn muzikale leven voor hij zich met David Crosby, Neil Young en Graham Nash daar op het podium voor een half miljoen mensen liet zien.
Steeds nieuwe muzikale partners
In de Village trad Stephen op in gelegenheden als de Bitter End, Four Winds, Gaslight en Night Owl. Veel geld verdienen was er niet bij. Met Jan en Alleman stond hij op het toneel. Zo werd hij bijvoorbeeld opgenomen bij Au Go Go Singers, die in het etablissement met die naam optraden in de stijl van de Serendipity Singers (‘Don’t let the rain come down’). Die groep mocht zelfs een folk-album opnemen op het Roulette-label. Op de hoes werd vermeld dat Stills afkomstig was uit New Orleans.
Au Go Go Singers
In 1965 stapte Stephen over naar een soortgelijk gezelschap dat The Company heette en op toernee ging door Canada. Zo verbreedde hij zijn horizon. Zijn ontmoetingen in New York en in het buurland leverden muzikale contacten op die van grote invloed waren op zijn loopbaan.
Stephen Stills wordt geen Monkee
In New York was Stills bevriend geraakt met folkzanger Peter Thorkelson (1942-2019), die als Peter Tork werd geselecteerd voor een tv-serie, die gebaseerd was op de twee speelfilms met de Beatles in de hoofdrol. In eerste instantie zou de Lovin’ Spoonful als de Monkees de muzikale dragers op televisie worden, maar dat kwam er niet van. Vervolgens werden sollicitanten opgeroepen via advertenties in de media.
Stephen Stills en Peter Thorkelson meldden zich aan begin 1966. Stephen ontkende later dat hij in de serie had willen meespelen. Het ging hem er alleen maar om een of meer van zijn liedjes te slijten, verklaarde hij. “I never tried out for them. I have said this a million times. I went in there to sell my songs. Do you think in my wildest dreams I wanted to be a fake Beatle on television. I got in there and said, ‘I’ve got all these songs’”.
Het repertoire was al geselecteerd zou hij te horen hebben gekregen. Maar nog niet de artiesten.
Stephen reageerde met de woorden: “I don’t want this job. But I know a guy you might like”. Dat was zijn vriend Peter Thorkelson.
Stephen Stills, links en Peter Tork (Thorkelson) van de Monkees
Ontmoeting met Neil Young in Canada
Tijdens de toernee van Stephen met The Company door Canada raakte hij in Fort William, Ontario, bovendien bevriend met Neil Young, lid van de Squires.
David Roberts: “Stills and Young immediately hit it off and enjoyed each other’s company over a beer or three before taking stock of their respective careers”. Stills, die zich inmiddels verbonden voelde met de folk-rock van de Byrds, verklaarde hun wederzijdse muzikale aantrekkingskracht met: “Neil was playing folk rock before anybody else. His band had switched from playing ‘Louie Louie’ to playing folk songs of the day with electric guitar, drums, and bass. They could go right from ‘Cotton Fields’ to ‘Farmer John’”.
Young omschreef de achtergrond van Stills als: “He had been with several singers in the Au Go Go Singers and the whole hootenanny thing in New York, so he was voice-oriented, had voice training and knew harmony”.
De nieuwe vrienden wisselden adressen uit. Ze wilden met elkaar in contact blijven.
Op de Amerikaanse westkust
Evenals zijn vader verkaste Stephen met de regelmaat van de klok. Nadat hij vergeefs geprobeerd had om in New York lid te worden van de Lovin’ Spoonful trok hij naar San Francisco, waar hij geweldig onder de indruk was van de nog onbekende zangeres Grace Slick. Toen er van samen muziek maken niets kwam en hij van pure armoede de rechten op zijn liedjes moest verkopen verhuisde de artiest in zuidelijke richting, naar Los Angeles. Vergeefs probeerde hij er een band te vormen met Van Dyke Parks. Maar die was al in de weer met Frank Zappa en de Beach Boys. Opnieuw viste Stephen Stills achter het net.
Na de mislukte affaire met de makers van de Monkees-serie zat Stills behoorlijk vast. Het leek wel of het nooit met hem zou lukken. Toch was hij nog steeds van plan een Amerikaanse groep op te zetten die de Beatles moest evenaren. Misschien kon Richie Furay, die hij in de Village had leren kennen, hem wel helpen. Stephen pakte de telefoon en wist Furay over te halen naar Los Angeles te komen. Maar met z’n tweeën kwamen ze niet verder.
Het toeval wilde dat de band waar Neil Young op dat moment in speelde, de Mynah Birds, uit elkaar gevallen was. Young was met zijn bassist, Bruce Palmer, naar Los Angeles gekomen in de hoop Stills te ontmoeten en samen te kunnen werken.
David Roberts: “As Young and Palmer hit a traffic jam on Sunset Boulevard, a white van containing Stills and Furay was crawling slowly in the opposite direction. When he gazed out of the van’s window and saw a hearse with a Canadian license plate, Stephen had no doubt about the identity of the occupant”.
Er werd flink getoeterd. Even daarna zaten ze met z’n allen in een horeca-onderneming. Ideeën werden uigewisseld. Een nieuwe groep, die bestond uit Amerikanen en Canadezen, werd geboren in Los Angeles. Alleen een slagwerker ontbrak nog. Dankzij contacten in het circuit van de Byrds vonden ze hun drummer in een derde Canadees, Dewey Martin, die zich in de country en rock gemanifesteerd had bij artiesten als Buck Owens, Carl Perkins, George Jones, Patsy Cline, Faron Young en Roy Orbison. Martin werd in het voorjaar van 1966 weggehaald bij de Dillards, een bluegrass-groep.
Buffalo Springfield
Stephen Stills vond waarschijnlijk dat hij nu de groep had waar hij al die tijd van gedroomd had. In eerste instantie wilden ze die The Herd noemen (eerder de naam van een Britse groep met Peter Frampton). Maar, zo luidt het verhaal, op een voorbij rijdende stoomwals lazen ze ‘Buffalo Springfield’. Opnieuw sloeg het toeval toe. Stephen Stills: “Neil Young was from Manitoba which is buffalo country and Richie from Springfield, Ohio – and I am the field”.
Hoe het ging met het verkrijgen van een werkvergunning voor de drie Canadezen is in de biografie niet te lezen. Maar op 11 april 1966 trad Buffalo Springfield met apparatuur van de Dillards op in de Troubadour (Sunset Boulevard). Stills speelde op een geleende Duane Eddy 500-gitaar. “It was too heavy for me. It just wasn’t the right six string, so I took the body and filled it in a little bit on the inside”.
Chris Hillman van de Byrds (op dat moment genoteerd met ‘Eight Miles High’) kwam toevallig kijken. De jongens van Buffalo Springfield slaagden erin zijn hulp te bewerkstelligen. Ze mochten mee op een toernee van de Byrds met de Dillards in het voorprogramma. Zo kwam Stills op het zelfde podium als David Crosby terecht. David kon het zich later nog herinneren: “Stephen and Neil were cooking real good on guitars. I liked their harmonies. I knew they had something right away”.
Atlantic Records
Door met de Byrds op te treden kwam er belangstelling uit de muziekindustrie. Zowel Dunhill (opgezet door Lou Adler, manager van onder anderen Jan & Dean en de Mamas & de Papas) en Warner Brothers wilden in de groep investeren. Maar het was Ahmet Ertegun van Atlantic die toesloeg en Buffalo Springfield aan zich wist te binden door hen een aantal duizenden dollars voor de neus te houden.
Door de overeenkomst met het bedrijf in New York werd hun bovendien professioneel management aanbevolen in de personen van Brian Stone en Charlie Greene, die het Atlantic-duo Sonny & Cher anno 1965 in de vaart der volkeren gestouwd hadden. In 1966 hadden ze met ‘Little Man’ in Nederland een nummer één-hit.
‘For what it’s worth’
In november 1966 schreef Stephen ‘For what it’s worth’ voor zijn nieuwe groep. Voor die song liet hij zich inspireren door het onbesuisde gedrag van een aantal politiemannen. “I came up over a hill in Los Angeles and went down Laurel Canyon and they were having a funeral for a bar. Now this place had been just a little bungalow (Pandora’s Box) in the middle of a triangular block, but it had spilled over the thoroughfare and that, under Los Angeles city ordinance, is a public nuisance. So the cops showed up in batallian force”.
Stills wilde niet in de problemen komen. “My sense of security said, turn the car around and go the other way”.
Op weg naar huis kwam het liedje vanzelf tot stand terwijl hij achter het stuur zat. “It took me no longer to write it than it took to write the sentences on the piece of paper. It was writing itself on the way home”.
De titel kwam tot stand toen de artiest zijn nieuwe compositie liet horen aan Stone & Greene. Hij pakte zijn gitaar nadat hij had aangekondigd: “I’ll play it – for what it’s worth”.
Het tweetal was zo enthousiast dat besloten werd de song meteen vast te leggen. Dat gebeurde op 5 december 1966. In de studio werd tevens bepaald wat de titel moest zijn. Roberts: “Charlie Greene reminded Stills that he had already given them the title when he first introduced it as ‘for what it’s worth’, and Stephen went along with that”.
Stone en Greene opereerden vanaf de westkust, terwijl Ahmet Ertegun zijn kantoor in New York had. Per telefoon kreeg de topman van Atlantic het resultaat te horen. Stills luisterde mee in Los Angeles.
Ahmet zag de opname helemaal zitten als single, maar had nog wel commentaar. Zo vond hij dat de zin ‘There’s a man with a gun over there’ moest verdwijnen. Bovendien vond hij dat ‘Hey, what’s that sound’ een betere titel zou zijn. ‘For what it’s worth’ kwam in de tekst van de song niet eens voor.
Stephen hield voet bij stuk over die ene zin, liet hij zijn managers communiceren.
Ertegun wilde geen veto uitspreken, maar gezamenlijk werd wel besloten dat de definitieve titel ‘(Stop, hey what’s that sound) For what it’s worth’ zou worden. Zo gebeurde het ook, althans bij de eerste persing.
‘For what it’s worth’ zorgde voor de doorbraak van Buffalo Springfield en leverde Stephen zijn eerste hit op in Amerika. Bovendien kreeg de song jarenlang het aureool van een belangrijke protestsong. “It would become something of an anthem adopted by the young troops in Southeast Asia [Vietnam] and anti-war protesters back home”.
Toen Stephen opgeroepen werd om gekeurd te worden voor de militaire dienst was hij derhalve nerveus. “I went in prepared to put on a marvelous show. But the guy said, ‘You’re as deaf as a post, we can’t have you’”. Hij hoefde niet eens fratsen uit te halen om afgekeurd te worden. Zijn doofheid redde hem.
Maar hoe dan ook, na al die jaren had de zwervende artiest eindelijk erkenning in zijn geboorteland.
Crosby, Stills & Nash bij elkaar
Door het succes van Buffalo Springfield kwam het tot een echte ontmoeting van Stills met Ahmet Ertegun, 21 jaar ouder dan hij zelf. “He was a very elegant guy. I liked him right away. He took me under his wing, right there. He admitted, I looked like Bobby Darin, whom he adored. Ahmet cared about the Springfield deeply. He recognized Neil Young’s talent and mine”.
Neil Young en Stephen Stills werkten korter met elkaar samen dan Lennon & McCartney en Jagger & Richards. Roberts: “Neil was beginning to wonder what he was doing in a rock band. The inner folk musician in him hadn’t gone away”. De groep viel volgens Roberts definitief uit elkaar toen Neil bewust niet kwam opdagen bij een optreden in de Tonight Show van Johnny Carson. Op 5 mei 1968 traden ze voor de laatste keer samen op.
Ahmet Ertegun was ervan overtuigd dat Stills met een goeie nieuwe groep op de proppen zou komen. Steve legde contact met onder meer John Sebastian van de Lovin’ Spoonful en Dave Mason van Traffic. Meer succes had hij door samen te spelen met David Crosby, die in 1967 uit de Byrds gezet was. Crosby, later: “The minute we started playing together, I knew we were gonna be hot shit”.
Crosby had ‘Long time gone’ geschreven op 6 juni 1968, de dag dat Robert Kennedy vermoord werd. Stephen presenteerde zijn song ‘Helplessly Hoping’.
David Roberts: “The rumour and gossip was that Crosby and Nash were on to something very special indeed”.
In die zelfde tijd was Graham Nash ontevreden over de muzikale ontwikkeling binnen de Hollies. Wat naar zijn mening de beste songs waren die hij schreef, ‘Marakesh Express’, ‘Teach your children’, ‘Right between the eyes’ en ‘Lady of the island’, kon hij niet kwijt in zijn groep. Hij leerde Mama Cass (Cass Elliot) kennen.
Dat gold tevens voor Stephen Stills: “I met her in New York and we used to sit back in the pizza house and watch tourists go by. She was very well read and an interesting conversationalist”.
David Crosby was al eerder bevriend met Nash bevriend geraakt toen de Byrds in Londen optraden. In het huis van ‘Monkee’ Peter Tork werd Stills voor het eerst voorgesteld aan Graham Nash.
Het was Cass Elliot die aan David Crosby en Stephen Stills suggereerde om met hem samen te gaan werken. In juli 1968, bij haar aan tafel in de keuken, was het zover.
Roberts: “Stephen can still recall the smallest of details about the first time they astonished themselves when singing his ‘You don’t have to cry’ in three-part harmony”.
Een paar dagen later gingen ze op bezoek bij Joni Mitchell. Bij die gelegenheid lieten ze op Cass’ verzoek horen hoe het klonk als ze met z’n drieën zongen. Mitchell: “Part of the thrill being around them was seeing how they were exciting themselves mutually. They’d hit a chord and go ‘Whoooa!’ then fall together laughing”.
Crosby, Nash, (Joni) Mitchell & (Judy) Collins
In augustus werden demo’s gemaakt van ‘Wooden Ships’, ‘Helplessly Hoping’ en ‘Suite: Judy Blue Eyes’. Toch moest er nog heel wat gebeuren voor het zo ver was met het drietal. Stills en Crosby vlogen zelfs – op kosten van Atlantic Records – naar Engeland om Nash definitief uit de Hollies weg te weken.
Toen dat eenmaal gelukt was gingen ze op zoek naar de beste platenmaatschappij. Trouw was Stephen niet aan Atlantic. Het liefst wilden ze een contract afsluiten met Apple – van de Beatles, die juist met hun witte album op de markt verschen waren. Bij Apple werden ze echter afgewezen door George Harrison en Peter Asher. Een opnamessie bij Elektra Records (van de Doors) bracht hen evenmin verder. Een muzikale audiëntie bij Paul Simon thuis leverde geen response op.
Het drietal besloot een album in eigen beheer te produceren. Daarvoor gingen ze eerst repeteren in de oefenruimte van John Sebastian op Long Island.
Het album ‘Crosby, Stills & Nash’ op Atlantic
Begin 1969 togen Crosby, Stills en Nash op eigen kosten aan het werk in Los Angeles. Elliott Roberts en David Geffen wierpen zich voortaan op als hun managers. Geffen benaderde Jerry Wexler van Atlantic Records. “He was a tough negotiator”, aldus de biograaf van Stills. In eerste instantie probeerde David het contract van Stephen met zijn platenmaatschappij te beëindigen. Dat lukte van geen kant. “The record executive literally threw him out of his office”.
Ahmet Ertegun loste het probleem evenwel op. “Stephen would stay with Atlantic and he and Wexler would bring Crosby and Nash to join him”. Ahmet slaagde erin een internationale ruil tot stand te brengen met Columbia Records. Nash mocht een contract bij Atlantic tekenen door een telefoontje van Ertegun met Sir Josph Lockwood, zijn collega bij EMI in Londen. Omdat de platen van de Hollies in Amerika bij Columbia verschenen, gaf de Atlantic baas de groep Poco (onder leiding van Richie Furay, ex-Buffalo Springfield) aan Columbia cadeau in ruil voor Graham Nash.
De marktwaarde van David Crosby was na zijn verdwijnen bij de Byrds zo gekelderd dat hij bij niemand meer onder contract stond.
Graham Nash had nog andere verplichtingen in Engeland. Hij zag er geweldig tegen op om zich te melden bij Dick James, exclusief uitgever van de Beatles en de Hollies. James stond niet bekend als een soepele onderhandelaar, legde Nash vast in zijn memoires. Integendeel. Maar ooit had James tegen hem gezegd: “If there’s ever a problem, just come and talk to me”.
Graham bezocht zijn uitgever nadat hij besloten had bij de Engelse groep op te stappen. “Dick was shocked to hear that I was thinking of leaving the Hollies. He clearly thought I was another crazy kid on my way back to nowhere. Soon enough, I would be working in the coal mines”.
Nash hield zich sterk terwijl hij tegenover de grote man zat. “I’ve found something else. I’m probably going to America to sing with two men. Now remember when I first signed with you? You said that if I was ever unhappy, we’d work it out”.
‘Yes I remember that’, he said.
‘How are we going to work that out?’
James liet een secretaresse opdraven met de exclusieve overeenkomst. “So you see your contract. This is what we’re going to do with it’. And Dick proceeded to rip it in shreds. ‘You’re free. Good luck to you, my boy’”.
Verbouwereerd verliet Graham Nash het kantoor van zijn (nu voormalige) uitgever.
Woodstock
De opnamen van het album ‘Crosby, Stills & Nash’ konden de goedkeuring dragen van Ahmet Ertegun. Samen met producer Phil Spector kwam hij naar de studio in Los Angeles en liet zich vol lof uit. Enkele maanden later arriveerde de Atlantic-elpee onaangekondigd bij Polydor op het Haagse Piet Heinplein.
In zijn boek noemde David Roberts één enthousiaste koper bij naam: Glenn Frey, die later de Eagles oprichtte. “It struck me as being very American, even though I knew Graham was English. Everyone who was playing in a power trio wished they could sing like those guys”.
Stephen Stills had al eerder beseft dat de plaat door middel van optredens bekendheid moest krijgen. Hij deed zijn uiterste best de beste muzikanten ter wereld aan te trekken om het zingende drietal te begeleiden.
In die tijd vielen in Engeland nogal wat groepen uit elkaar. Zo kwam er een einde aan de Cream met gitarist Eric Clapton. Stevie Winwood vertrok bij de Spencer Davis groep en probeerde met Traffic een nieuwe formatie op te zetten. Enzovoort. Het werd een tijdperk met veel ‘supergroepen’, zoals ze toen genoemd werden. In Amerika Crosby, Stills & Nash, in Engeland Blind Faith.
Stephen Stills, die blijkbaar niet goed op de hoogte was van hetgeen er aan de andere kant van de Atlantische Oceaan gebeurde, probeerde tevergeefs Eric Clapton en Stevie Winwood als begeleiders aan te trekken.
Samen met drummer Dallas Taylor vloog hij in maart 1969 naar Engeland en vond Winwood op het platteland. “But Winwood’s response to the invitation was a shy, polite ‘no thanks’”. Ook Eric Clapton liet weten geen belangstelling te hebben. “Despite a convivial few hours at Clapton’s Surrey villa, discussing their respective Ferraris and guitar collections, the timing was wrong”.
Het was Ahmet Ertegun, die opnieuw met de oplossing kwam. “Waarom haal je er niet gewoon Neil Young bij”, stelde de platenbaas voor. En zo gebeurde het. Niet alleen traden ze zo samen op in Chicago (16 augustus 1969), maar ook meteen daarna tijdens het Woodstock-festival. Zo werd het trio omgezet in een kwartet, dat in 1970 op de platenmarkt kwam met ‘Déja Vu’, een mijlpaal in de geschiedenis van de Woodstock-generatie en de popmuziek.
Young, Nash, Crosby & Stills
Harry Knipschild
3 oktober 2019
Clips
Literatuur
David Crosby, Déja Vu. Weesp 1989
Glenn A. Baker, Monkeemania, the true story of the Monkees, Londen 1997
Dave Zimmer (red.), 4 Way Street. The Crosby, Stills, Nash & Young reader, Cambridge, MA, 2004
Eddie Fiegel, Dream a little dream of me. The life of ‘Mama’ Cass Elliot, Londen 2005
Eric Clapton, De Autobiografie, Amsterdam 2007
Christopher Hjort, So you want to be a rock ’n’ roll star. The Byrds day-by-day 1965-1973, Londen 2008
Graham Nash, Wild Tales. A rock & roll life, New York, 2013
Steve Boone, Tony Moss, Life on the run with the Lovin’ Spoonful, Toronto 2014
David Roberts, Stephen Stills, Change Partners, 2016
Loek Dekker, Livin’ Blues. Bluesrock met internationale allure, uitgeverij Verbum, 2016
Jaap van Eik, Cream. Solisten in een powertrio, uitgeverij Verbum, 2018
Loek Dekker, Crosby, Stills, Nash & Young. De Woodstock-generatie, uitgeverij Verbum, 2019
- Raadplegingen: 11265