373 - Willy DeVille in Amerika en Europa
In 1977 liet Willy DeVille (geb. 25 augustus, 1950, Stamford, Connecticut) voor het eerst goed van zich horen. Het was de tijd van succesvolle disco-muziek en door Europese geëngageerde recensenten geprezen new wave- en punk-klanken.
In mei 1977 rapporteerde de Engelse popjournalist Mick Farren (1943-2013) vanuit New York: “The word was that Mink DeVille were probably the tightest and best musically organised outfit in the whole of the CBGB’s axis”.
Tijdens zijn verblijf in de Big Apple was Farren niet in staat Mink DeVille te zien optreden. Hij kreeg er wel de kans naar het eerste album van de groep te luisteren.
Natuurlijk, concludeerde Mick, waren er invloeden te horen van de Velvet Underground. Maar dan van een Lou Reed die heel veel naar Sam Cooke (1931-1964) geluisterd had. Zonder de naam van Ben E. King (zanger van onder andere ‘Spanish Harlem’) te noemen verkondigde Farren over ‘Spanish Stroll’: “Two verses are delivered in Harlem Spanish while the guitar turns positively olé”.
Farren eindigde zijn relaas met de woorden: “I have a feeling that Mink DeVille could be around long after ‘gabba gabba hey’ has become the sole property of obscure punk collectors’ fanzines”.
‘Spanish Stroll’ werd geen hit in Amerika. In Nederland wel. Zelfs een grote hit. Op 26 november 1977 bereikte de single een derde plaats in de top 40, weliswaar achter het Smurfenlied van Vader Abraham en ‘We are the Champions’ van Queen, maar nog vóór successen van Rod Stewart, Linda Ronstadt, Iggy Pop, David Bowie en ELO.
Jack Nitzsche, producer
In de media is nogal wat aan de orde gesteld over die beginperiode. In club CBGB’s (New York) kregen groepen van een nieuwe lichting de mogelijkheid zich te etaleren. Willy Borsey greep die kans met zijn Mink DeVille. De muziek van die groepen was te horen op een promotie-album en iedereen hoopte natuurlijk ontdekt te worden door de muziekindustrie. Borsey had zijn hoop vooral gevestigd op een deal met Atlantic Records, de maatschappij waar Ahmet Ertegun de scepter zwaaide.
Het pakte anders uit. Ben Edmonds (1950-2016) van Capitol Records hoorde de CBGB’s-elpee, ging luisteren en besloot Mink DeVille onder contract te nemen.
Ben Edmonds
De artiest sputterde eerst nog wat tegen. Hij nam contact op met de mensen van Atlantic, die sowieso een optie hadden op alle artiesten die aan de promotieplaat hadden meegedaan, en deed de platenmaatschappij zo’n onmogelijk voorstel dat hij te horen kreeg “We’d only give a contract like that to the Rolling Stones” [in 1971]. Het werd dus toch Capitol.
Tijdens de eerste gesprekken stelde Edmonds voor om een album door Phil Spector te laten produceren. Willy: “This didn’t work out because Spector was in Europe”.
Toen Spector afviel kwam Jack Nitzsche (1937-2000) als tweede aan bod.
Willy DeVille, zoals Borsey zich ging noemen, had nog nooit van hem gehoord. In een tv-interview vertelde hij dat hij her en der informeerde wie Nitzsche wel mocht zijn. Pas toen hij er achter kwam wat de man allemaal al gedaan had liet hij zich door Edmonds over de streep trekken.
Willy: “I didn’t know who Jack Nitzsche was. I could tell you who Billy Boy Arnold was, who One Street Sam was. I went up to a record store – to a friend, who is a record junkie and works there. I said, ‘They want this guy, whose name is Jack Nitzsche, to produce the record. Have you ever heard of him? I have never heard of him”’.
He said, ‘He did a lot of the Stones’ stuff. He did a lot of Neil Young’s. He did all that Phil Spector stuff. He’s very, very good’”.
Nitzsche verscheen in New York, van waaruit Mink DeVille opereerde.
Jack: “Ben Edmonds, somebody who worked at Capitol, called me during that CBGB’s scene. He played me Mink DeVille and said ‘This is the best bunch’. So I went to New York to see him. We got along right away. Willy really lived like an artist. He was really soulful. We played records all night. We loved all kinds of different records. We just hit it off. We were soul brothers”.
Drugs
Willy liet zich lyrisch uit over Nitzsche. Maar van samenwerking met de Amerikaanse platenmaatschappij kwam weinig terecht.
Nitzsche in 1997: “Capitol Records - Willy really didn’t fit their image. Glen Campbell did. Capitol might have been the wrong label for him. Besides the rumors flew around that he was a junky. That didn’t help. Other than that he’s never had a proper manager. He’s always going with the wrong people. There’s a lot that Willy could have done in a smarter way – faster and more believable”. Een proces van de artiest met managers Chris Evans en Danny Goldberg (Danvan Management) was bij hem flink in de papieren gaan lopen.
Jack Nitzsche met Willy DeVille
Willy had een andere kijk op de zakenmensen met wie hij omging. “Managers have taken millions off me. Millions. I would be a millionaire if I had all these chances back again”.
Maar wat die drugs betreft, dat was zo. “I was addicted to morphine for many years - the first part of my career”. Later kon hij de ‘glamour world of junkies’ aan de orde stellen. “It’s bullshit - if anybody thinks it’s glamour. Being a junkie is just like being a vampire. There’s nothing glamorous in it.
Nobody can understand it. You can’t go anywhere. You can’t go to a doctor. ‘You’re a junkie. I can’t feed you dope. You’re crazy’. Your friends? If you’ve hit ’m up for money, they’re gonna say, ‘Man, you’re still doing this thing, I can’t give you any more money’”.
Die vrienden begrepen er niets van. “Really, do you really stick a needle in you, you do that?’ Nobody wants a junkie”.
Tijdens een bezoek aan Nederland in 1978 schreef een verslaggever van Muziek Expres: “We gaan zijn kamer binnen en nauwelijks verstaanbaar mompelt Willy allerlei onduidelijke dingen over een stukje ijzerdraad of zoiets. Dan begrijpen we wat hij bedoelt. Een leeg waterglas, een stukje stuff en lucifers liggen al op het nachtkastje te wachten. Willy DeVille wil voordat hij gaat praten eerst wat verhelderende rook naar binnen werken, en heeft iets stevigs nodig om zijn stukje hash aan te prikken.
Een ijzeren ringetje van onze sleutelbos biedt uitkomst en het probleem is uit de wereld.
Voorzichtig steekt Willy zijn stukje stuff aan, blaast het op het goede moment uit en zet dan vliegensvlug het lege glas er omgekeerd op. Dan vult het zich met het medicijn en vergenoegd laat hij zich op zijn bed ploffen. Voorzichtig tilt hij het glas een stukje omhoog en zuigt de rook gretig naar binnen. Een paar flinke halen later is het glas weer kraakhelder en Willy een mens. Het gesprek kan beginnen”.
Tijdens het interview vertelde de artiest: “Het ging allemaal zo snel dat ik het niet meer bij kon houden. Optredens, een tweede plaat, succes en geld, geen rust meer. Amphetamine leek de enige oplossing maar net op tijd besefte ik dat die pillen ook het einde van Mink DeVille zouden betekenen”.
Op enig medeleven hoefde je niet te rekenen, verklaarde Willy later. Alleen liefde kon hem redden en dat gebeurde ook. “It was magic. Then you realise too, that not everybody gets that. Love is a thing that a few of us are fortunate to run into”.
Liefde moest je niet verloren laten gaan. “Some people run into it and throw it out of the window. And then when it comes down to it a little later, they go, ‘what did I do’”.
Willy vond Susan Berle, beter bekend als ‘Toots’, met wie hij tot in 1984 getrouwd was. Ze vergezelde hem overal waar hij heen ging. Als hij het toneel opging voor een encore, gaf ze hem een dikke kus op z’n wang. Op menige clip kun je de lippenstift zien.
Toots en Willy
Willy DeVille in Europa
Zoals gezegd, het grote succes in Amerika bleef uit. Capitol Records aarzelde om in de artiest te investeren. Na de opname van het tweede album ‘Return to Magenta’ vertelde Willy aan journalist Martijn Stoffer: “Naarmate de minuten studiotijd verstreken gingen ze me meer achter m’n vodden zitten. Daar kwam nog bij dat we een heel dure studio gebruikten, Sound Factory West, met een fantastische engineer als Dave Hassinger, die ook al aan platen als ‘December’s Children’ van de Stones heeft meegewerkt.
Je hebt daar een heel goede drumsound, dat is erg belangrijk. En op de rock ’n roll tracks hebben we steeds twee basgitaren gebruikt, één vier- en één zes-snarige waardoor je dat lekkere, hakkerige, gedrongen geluid krijgt”.
Op de tweede elpee, die opnieuw flopte, waren bovendien extra muzikanten ingehuurd. Willy: “Het was mijn idee om violen te gebruiken. Jack kon z’n oren niet geloven toen ik hem dat voorstelde”. Verontschuldigend zei de artiest erbij: “‘Just your friends’ heb ik in één take opgenomen, met mondharmonika en al. Er zijn maar twee overdubs gemaakt; de strijkers en wat percussie. Jack is heel trots op die track. Toen het klaar was riep hij: ‘Spector never could have done it this clean’. Ik werk erg prettig met Jack Nitzsche”.
In Europa werd DeVille met open armen ontvangen. Toen Stoffer met hem sprak in de vroege zomer van 1978 was hij op toernee door Europa. Niet alleen in Alkmaar, maar ook in West-Duitsland, Engeland en Frankrijk. “De eerste concerten in Berlijn zijn al achter de rug en het is aan Willy te merken dat het allemaal als van een leien dakje gaat. Hij maakt een uiterst zelfverzekerde en relaxte indruk”. In Duitsland trad hij op in het tv-programma Rockpalast.
‘Le Chat Bleu’, Parijs
De artiest zette alles op alles voor zijn derde en ‘beslissende’ album. “The preparations for the album were painstaking. Working with veteran writer Doc Pomus (who, along with Mort Shuman, provided Elvis Presley with a half dozen or more early hits) the songs were written, rehearsed and put into basic arrangements in New York. The next move was to take the whole package to Paris and record the final version”.
Voor strijkersarrangementen wist hij Jean-Claude Petit te interesseren, de man die eerder Julien Clerc (in ‘Si on chantait’) en Mort Shuman (‘Le Lac Majeur’) ter zijde had gestaan. Deze keer nam Willy het heft in eigen handen. Alles moest precies zijn zoals hij het zelf wilde. “I didn’t go all the way to Paris to settle for what sounded good, I was only going for what sounded right. I wanted an album that people would listen to in ten years’ time”.
Het eindresultaat viel in Amerika niet in goede aarde, schreef Mick Farren later dat jaar. “Instead of the hero’s welcome that any artist likes when he brings in the new product, all he got was a curt phone call telling him that Capitol no longer required his services and that they were releasing him from his contract. In other words, Willy DeVille had been sacked”.
Over deze affaire raakte de artiest nooit uitgepraat. Achttien jaar later verklaarde hij voor een Duitse tv-camera: “I got a call from Capitol. ‘Willy, we’ve had a meeting. We decided to put your album on the shelf’, which means, we’re not gonna put it out and we’re gonna have to let you go”.
Willy was meer dan geraakt. “My heart was broken. I was gonna get a gun and shoot myself”.
Aan de telefoon vroeg hij evenwel nog om uitleg.
“We don’t know how to market it. We’ve never heard anything like this before”, werd hem te verstaan gegeven.
Willy zou cynisch gereageerd hebben met woorden als: “Would you rather have heard it before?” Maar hij begreep na enige minuten ook wel dat zo’n emotionele discussie tot niets leidde.
DeVille legde zich er niet bij neer. Met de tapes ging hij in Europa shoppen. Mick Farren mocht luisteren. In New Musical Express liet de journalist zich sympathiek uit: “Listening to the tapes of the work that was done in Paris, you immediately realise that you’re not hearing run of the mill product.
It isn’t instantly commercial. It certainly isn’t The Knack [die groep had in 1979 een nummer één hit met ‘My Sharona’, geproduceerd door Mike Chapman].
There are the tough ballads and the hardass R&B that we’ve come to expect from DeVille and his men, but beyond that, other influences jostle for space to develop. There’s a cajun track, complete with accordian, there are New Orleans style keyboards and the Jean Claude Petit string arrangements, that were the reason for going to Paris in the first place, lend a warmth and drama to the vocals that make them well worth the trip.
It’s an unusual album, but that’s no reason for it to be consigned to the dumper”.
Popjournalisten beleefden er vaak genoegen aan om te stoken tussen de artiesten en de platenindustrie. Maar blijkbaar stond Willy niet bekend om zijn meegaand karakter. Farren: “The moral of this story is that if you’re a budding rock and roller and you want to get on, then love your label and be nice to the people at the company. Otherwise you might end up like Willy DeVille”.
‘Le Chat Bleu’ toch bij Capitol verschenen
DeVille voerde tevens campagne in de Franse hoofdstad. “Maxime Schmitt, the guy who worked with me at Capitol in Paris, he called me and said, ‘Just because they’re not putting it out in America, I would like to put it out in Europe’”.
Willy was natuurlijk blij met zo’n reactie. Dolblij antwoordde hij: “Do something, help me”.
Zo verscheen ‘Le Chat Bleu’ op Capitol in de Europese platenwinkels.
In Oor besprak Geert Henderickx het eindresultaat. Enthousiast was de redacteur zeker niet. Het leek wel of hij op de golflengte zat van de verfoeide Amerikaanse platenmaatschappij. “Willy DeVille heeft zijn derde album ‘Le Chat Bleu’ niet in New York, maar in Parijs opgenomen. De ritmesectie van zijn groep Mink DeVille, bassist Riben Siguenza en drummer Thomas R. Allen Jr., is vervangen door het sessiekoppel Jerry Scheff en Ron Tutt.
De zwarte zangers hebben plaats moeten maken voor een dameskoortje. De arrangementen en de produktie worden niet langer verzorgd door Jack Nitzsche. De hoestekst wemelt van de zetfouten en de afbeelding op de voorkant deugt niet. De ratelende rockers en de smartelijke rhythm and blues-ballades van ‘Cabretta’ en ‘Return to Magenta’ zijn verworden tot karakterloze deuntjes. De teksten klinken gewild literair.
Beschamende pastiches van cajun, jazz en salsa moeten voor de veelzijdigheid zorgen. Hoe is het mogelijk dat Willy na twee prachtige platen plotseling met zo’n rampzalig, karakterloos, emotieloos en deerniswekkend werkstuk als ‘Le Chat Bleu’ op de markt komt?
Heeft het geringe succes van zijn vorige twee albums zijn platenmaatschappij er toe gedreven te besnoeien op de produktiekosten? Is daarom Nitzsche afwezig? Mag de muziek daarom niet langer rauw en emotioneel klinken? Kom Willy, beschaam mijn vertrouwen in jou niet”.
De redactie van Oor vond het album kennelijk zo inferieur dat men de hoes, zoals gebruikelijk, niet eens bij de recensie afdrukte.
Mink DeVille opnieuw in Nederland
Martijn Stoffer was een enigszins andere mening toegedaan. Die werd nog versterkt toen hij de nieuwe Mink DeVille zag optreden in de Gigant (Apeldoorn). “Willy kwam op in driedelig zwart pak met purperen roos in het knoopsgat; het vliesdunne snorretje en de baardpunt op zijn kin, die hij sinds kort heeft laten staan, zouden hem een ideale figurant in ‘The Godfather’ hebben doen zijn.
De band zette ‘Slow Drain’ in van de laatste plaat en met dit stukje Portoricaanse Lower East Side in Apeldoorn werd dit warmbloedige concert formidabel geopend.
Acht nummers zong Willy van zijn laatste plaat met als hoogtepunten de single ‘Mazurka’ (met accordeonwerk van Kenny Margoulis) en natuurlijk de super-romantische beginselverklaring ‘Just to walk that little girl home’. Dit alles doorspekt met oudere nummers als ‘Cadillac Walk’, ‘Spanish Stroll’, het Caraibische ‘Desperate Days’. Alles tot in de nuances (castagnetten, triangel) perfect begeleid. Strak en rauw in ‘Savoir Faire’, lullig en lui in ‘Bad Boy’, sentimenteel en overdadig in ‘That World Outside’. Een gedenkwaardige avond”.
In een later nummer van Oor sprak Stoffer zelfs over het ‘concert van het jaar’.
Mink DeVille trad niet alleen in Apeldoorn op. Peter Koops deed in NRC Handelsblad verslag van een concert in Paradiso op 2 juli. Uitgesproken enthousiast was hij niet. Door een ‘niet te gezonde levenswijze’ zag hij er ‘lichtelijk verlopen’ uit. Zijn aanpak was ‘minder subtiel’ geworden. De meeste waardering had Koops voor de bravour, die Willy ten toon spreidde.
Twee weken later publiceerde Oor een interview met Willy, afgenomen door Geert Henderickx, die eerder ‘Le Chat Bleu’ de grond in had geboord. Nog steeds was hij niet positief. “Vergeleken met de twee eerdere platen, opgenomen onder produktionele leiding van Jack Nitzsche, betekende ‘Le Chat Bleu’ immers een onverwacht grote achteruitgang. De composities en de arrangementen klonken minder overtuigend en, wat erger was, het album bevatte nogal wat pastiches die niet in het muzikale concept van Mink DeVille leken te passen”.
Willy uitte een volstrekt tegenovergestelde mening. “Het is mijn beste plaat tot nu toe. Van februari tot september heb ik vorig jaar in Parijs gewoond. Ik zocht de sfeer van de muziek van Edith Piaf en Charles DuMont.
Ik wilde per se dat Jean-Claude Petit, die met beiden platen heeft gemaakt, de arrangementen voor de strijkers zou schrijven. Toen ik zijn werk voor het eerst hoorde, wist ik niet wat me overkwam. Naast hem zinken zelfs Phil Spector en Jack Nitzsche in het niets weg. Dankzij dat Franse geluid klinken de ballades op ‘Le Chat Bleu’ magnifiek. Alleen de zang en de percussie zijn in New York opgenomen. Parijse violen en New-Yorkse castagnetten. Prachtig. Perfect”.
Het doorzettingsvermogen van Borsey had intussen vruchten afgeworpen. ‘Le Chat Bleu’ had zoveel stof doen opwaaien dat Capitol zich verplicht voelde het album alsnog in de VS uit te brengen. De plaat had een stevig onthaal gevonden bij importwinkels in Amerika. Zonder al die bombarie was de elpee wellicht minder opgevallen.
Willy kon nu schamper lachen. “Wat zeggen ze nu tegen mij? ‘Sorry hoor, maar we begrepen de muziek aanvankelijk niet. ‘Le Chat Bleu’ was zijn tijd vooruit. Dat konden wij toch niet weten?’”
Voor DeVille was het duidelijk: “In Amerika begrijpen ze niets van kunst”.
Interesse voor de muzikale achtergronden van Willy DeVille
Als gevolg van alle publiciteit waren de popjournalisten meer dan ooit geïnteresseerd in de muzikale achtergronden van de artiest.
Met punkmuziek wilde hij zich absoluut niet associëren, liet hij weten. “Bij de punkbeweging heb ik me nooit betrokken gevoeld. Om precies te zijn, ik heb nog nooit ergens deel van uit gemaakt. Als mensen mij een punk noemden, zei ik dat ze dat voortaan moesten laten, dat ik dat als een belediging opvatte.
‘Spanish Stroll’ heeft niets met punk uit te staan. Er zitten invloeden uit de soul in. Ritchie Valens valt er in terug te horen. Punk klinkt niet subtiel, mijn muziek wel. En ik verloochen de traditie niet. Ik ben absoluut geen purist, laat daarover geen misverstanden bestaan, maar om de traditie kan niemand heen”.
Henderickx noteerde: “Als kind luisterde Willy naar alle genres muziek die er op de radio werden gedraaid: rock & roll, soul, latin, maar vooral rhythm & blues. Toen al ging zijn voorkeur uit naar romantische, haast sentimentele liedjes, zoals ‘There goes my baby’ van The Drifters.
‘Die cello-break. Aah’. Glimlachend sloot hij zijn ogen, terwijl hij neuriënd de bedoelde psassage imiteerde. ‘Dat is klassieke muziek en tegelijkertijd rock & roll. Amerikaanse rhythm & blues en Europese klassieke muziek verenigd. Daar streef ik ook naar’”.
De belangstelling van de redacteuren van Oor was zo groot dat Stoffer hem vroeg een lijst van zijn favoriete platen op papier te zetten. Die zou dan een vol uur lang op de radio uitgezonden worden.
Martijn: “We kwamen met Willy terecht in een schoollokaal en lieten hem er niet uit voordat hij kreunend en puffend twintig platen had opgeschreven”.
Het resultaat: “Allereerst de echte vocalisten, zoals Willy ze noemt: Ben E. King natuurlijk (‘On the horizon’), Jackie Wilson (‘Lonely Teardrops’), Aaron Neville (‘Tell it like it is’) en Sam Cooke (‘You send me’).
En de curiosa: cajun (de Sam Brothers), New Orleans-funk (Wild Tchoupitoulas), doowop (Coupe Deville Cadillac – hier heeft Willy Borsey zijn artiesten-naam vandaan) en Edith Piaf (‘Les Amants’, zo prachtig georkestreerd door Jean-Claude Petit, dezelfde die op ‘Le Chat Bleu’ ‘Heaven Stood Still’ arrangeerde: die onvoorstelbare romantische ‘remake’ van ‘Past, Present and Future’ van de Shangri-las, drie jonge New-Yorkse uitvoeringen van Edith Piaf die in de jaren zestig met hun prachtige smartlappen zoveel hebben gedaan voor de emancipatie van het tienerleed).
Bent u er nog?
Bijna genoeg namen gedropt nu. Er komt er nog een: The Crystals en nog een titel: ‘He’s a rebel’, want dit prachtlied, door Phil Spector zelf geproduceerd, noemde Willy zonder nadenken als nummer één. Geen wonder want het gaat over Willy zelf: ‘He’s a rebel and he’ll never be good. He’s a rebel and he’ll never do what he should. But just because he doesn’t do, what everybody else does, that’s no reason why I can’t give him all my love. He is always good to me, always treats me tenderly – cause he’s no rebel to me!’”
Ben E. King in 1961
In het Duitse tv-interview uit 1997 kwam nog eens goed naar voren hoe DeVille over muziek maken dacht. Daarbij maakte hij gebruik van de song ‘Hey Joe’.
Willy: “I remember, being a kid. I remember hearing the first version in the sixties by a group called Love [met Arthur Lee]. Everybody did the song. Jimi Hendrix does this lead low bass line with the guitar. That’s a Latin feel”. Dat idee had Willy verder uitgebouwd. “I put a little piece in between – just bringing out more that lead bass line. A little bit of a trick”.
Met deze aanpak greep Willy onder meer terug op de rhythm & blues van de Drifters met Ben E. King, die door Atlantic Records in New York op de markt voor zowel zwart als blank publiek werd gebracht. Geen wonder dat hij in 1981 in grote blijdschap eindelijk een contract kon tekenen bij Atlantic en er het album ‘Coup de Grâce’ kon laten verschijnen. De combinatie van zwarte muziek, latijnse ritmes en arrangementen uit het tijdperk van vóór de Britse inval in Amerika bleven een bron van inspiratie voor de artiest.
Het commerciële succes bleef echter nagenoeg beperkt tot het Europese continent. Zelfs de samenwerking met Atlantic leverde, althans in de VS, niet het gewenste resultaat op.
Welkom in Nederland
In Nederland was Willy altijd van harte welkom. Zijn goed-bezochte concerten konden op smakelijke recensies rekenen. Zoals dat van 7 oktober 2002 in Paradiso.
Hester Carvalho in NRC Handelsblad: “Weinig zangleraren zullen de houding van Willy Deville propageren: in elkaar gezakt op een barkruk, de hals voorover geknakt en onderwijl sigaretten uit een pakje futselend. Willy DeVille spot met de wetten van het betere zingen, zoals hij ook jaren spotte met zijn gezondheid – ongeveer zoals Herman Brood [1946-2001], een naam die in Paradiso dan ook vaak genoemd werd.
Deville droeg een prachtig bluesnummer aan hem op, en vertelde anekdotes over de schelmenstreken van Brood, die in 1977 in datzelfde Paradiso in DeVilles voorprogramma stond.
De 49-jarige Willy DeVille zelf is er genadig van af gekomen. Geholpen door de juiste vrouw overwon hij de drugs, en woont nu op een ranch in de rustieke omgeving van New Orleans, waar hij Spaanse paarden fokt. Soms rukt hij zich los van de paarden en gaat op toernee.
Deze keer is het een akoestische, met begeleiding van slechts een pianist en een contrabas-speler. DeVille, in een zwart suède broekpak, met het lange haar in een vlecht, zat tussen de twee muzikanten in, tegen een achtergrond van rood licht en witte rozen. Hij gebruikte de spaarzame instrumentatie niet voor een sobere set, maar speelde authentiek klinkende rock ’n’ roll, in een wat luiere versie dan Jerry Lee Lewis ooit deed.
De eerste nummers leek hij wat knorrig en zat zijn stem nog vast. Maar langzamerhand kwam de flamboyante, grappige, gretige DeVille tevoorschijn. Misschien was het te danken aan de extravagante dame uit het publiek die hem een mink aanreikte. Nadat hij het bontje had laten aannemen door een ‘roadie’, zei DeVille met een uitgestreken smoel: ‘If you have any more furs or jewellery, you may put them down here at the stage’. Toen leunde hij achterover tegen de vleugel en zong een kwijnende versie van ‘There is a rose in Spanish Harlem’.
Zijn stem bleek allerlei verschillende stijlen aan te kunnen: diep grommend, in een plagerig hoog register, ‘zwart’ en bluesy, of met volle macho-galm. Maar meestal won dat licht verkouden, hoge timbre dat ook de banalere liedjes uit zijn repertoire, als ‘Shake, rattle & roll’, ‘Sea cruise’ en ‘Let it be me’ karakter gaf.
Dat DeVille zijn streken niet verleerd is bleek toen hij om een glas sterke drank vroeg; hij smeet de inhoud van het voor hem staande glas Spa zonder pardon de zaal in”.
Het eeuwige leven had Willy Borsey, alias DeVille, niet. Op 6 augustus 2009 overleed hij op 59-jarige leeftijd in New York. ‘Heaven stood still’ is op zijn grafsteen in Stamford gebeiteld (niet: zijn ware naam, Borsey). Intussen kreeg wat hij deed meer en meer erkenning. Langzamerhand werd pop- en rockmuziek in het algemeen trouwens gezien als een hedendaagse en salonfähige vorm van cultuur. Een mooi voorbeeld hiervan vond ik [HK] onlangs in de kunstcollectie van het Leids Universitair Academisch Centrum (LUMC). Op de tweede verdieping hangt een olieverf-portret van hem aan de wand, in 2008 geschilderd door Marie Aly (geb. 1980, Berlijn).
portret in olieverf (LUMC, detail)
Harry Knipschild
30 augustus 2019
Clips
Literatuur
Mick Farren, ‘Mink DeVille’, New Musical Express, 21 mei 1977
Martijn Stoffer, ‘Willy DeVille warmt zich op voor New Orleans’, Oor, 12 juli 1978
‘Willy DeVille ziet rocksterren liever gaan dan komen’, Muziek Expres, september 1978
Mick Farren, ‘Willy DeVille sacked’, New Musical Express, 17 november 1979
Geert Henderickx, ‘Le Chat Bleu, Capitol’, Oor, 9 april 1980
Martijn Stoffer, ‘Hete Gigant’, Oor, 2 juli 1980
Peter Koops, ‘DeVille spreidt nog veel bravoure ten toon’, NRC, 4 juli 1980
Geert Henderickx, ‘Willy DeVille in Quartier Latin’, Oor, 16 juli 1980
R.H., ‘Mink DeVille, veelkleurig’, Waarheid, 29 juli 1980
Martijn Stoffer, ‘Met hart en ziel – het credo van DeVille’, Oor, 18 november 1981
Hester Carvalho, ‘Willy DeVille in Paradiso – authentieke rock & roll’, NRC, 8 oktober 2002
Sander Donkers, ‘Willy DeVille. ‘Ik houd van elk litteken dat ik heb’’, Vrij Nederland, 23 februari 2008
‘Nederlands verdriet om Willy DeVille’, AD, 8 augustus 2009
- Raadplegingen: 7196