326 - Hoe Keith Richards een Rolling Stone werd
Het is al weer acht jaar geleden dat Keith Richards zijn autobiografie Life publiceerde. Hij incasseerde er een voorschot voor van ruim 5 miljoen euro, als je afgaat op de media. De gitarist van de Rolling Stones schreef het boek niet alleen. James Fox, ex-journalist van de Sunday Times, stak een helpende hand toe.
Richards werd op 18 december 1943 geboren in de Zuid-Engelse stad Dartford, ten oosten van Londen. De herinneringen aan zijn vroegste jeugd hebben dan ook te maken met het einde van de Tweede Wereldoorlog en vooral de periode erna. Ook bij mede-stone Bill Wyman (geb. 1936) en Who-frontman Pete Townshend (geb. 1945) vind je in hun boeken een en ander terug over die tijd.
Geen verhalen over onderduikers of verzetshelden, maar over de bombardementen en de mentale inslag op de generatie die na de oorlog opgroeide en zich in de sixties muzikaal manifesteerde.
Muzikale familie-erfenis
Keith tekende een bijzondere vroege muzikale herinnering op. Zijn grootvader Ernest Richards had een aandeel gehad in het van de grond komen van de Britse Labour-partij en met het verdrijven van Winston Churchill als premier door de socialist Clement Attlee na de oorlog. Bij de uitvaart van zijn opa werd het Labour-lied ‘The Red Flag’ gezongen. Richards liet de tekst van de song in zijn autobiografie afdrukken.
Zijn andere opa, Theodore ‘Gus’ Dupree en zijn vrouw Emma, beïnvloedden de latere Stone met hun muziek. “Emma was a very good piano player”. Gus speelde saxofoon, viool en gitaar. “By the 1950s he had a square dance band, Gus Dupree and His Boys, and used to do well playing the American air bases, playing hoedowns”.
De moeder van Keith had haar muzikaliteit dan ook van geen vreemde. “She was musical, like Gus. At three or four years old, at the end of the war, I was listening to Ella Fitzgerald, Sarah Vaughan, Big Bill Broonzy. My mum trained my ears”. Keith wist dat zijn moeder muzikale aanwijzigingen van opa Gus kreeg. “He used to tell her to listen to to Stéphen Grappelli, Django Reinhardt’s Hot Club – that lovely swing guitar – and Bix Beiderbecke”.
Toen er geen pick-up meer in huis was, luisterden moeder en zoon samen naar de radio. Op de middengolf moesten ze zoeken naar zenders die muziek uitzonden. Zo hoorde het jongetje dansorkesten, Mozart en Bach. “I soaked it up. I was a musical sponge”. Natuurlijk was er ook levende muziek, op straat of in een pub. “My ears were picking it up, note for note. It was very like a drug”.
Op latere leeftijd kon Keith die vergelijking goed maken.
Radio Luxemburg
Het is een bekend verhaal. De opgroeiende jeugd ontdekte de uitzendingen die via de middengolf helemaal uit het groothertogdom Luxemburg kwamen. Ook op de 12-jarige jongen maakte Elvis Presley halverwege de fifties een verpletterende indruk ‘like an explosion’. Keith: “Listening to Radio Luxemburg on my little radio, when I was supposed to be in bed and asleep, was ‘Heartbreak Hotel’ [hit in 1956]. I’d never heard of Elvis before. It was almost as if I’d been waiting for it to happen. When I woke up the next day I was a different guy”.
Heartbreak Hotel, Brits label in 1956
Keith Richards viel, zoals veel jongens in 1956, voor de rock & roll. ‘Long Tall Sally’ (Little Richard) was de eerste plaat die hij kocht. Andere favoriete artiesten waren Buddy Holly, Eddie Cochran en Fats Domino. Het kostte wel eens moeite om ze op de verre zender te horen. Na een reclame ving hij de aankondiging ‘And now we have Fats Domino, ‘Blueberry Hill’’ op – ‘and shit, then it would fade’.
De jaren 1959-1960 gingen in muzikaal opzicht niet ongemerkt voorbij. In een schriftje noteerde Keith wat hij belangrijke platen vond. Het begon met ‘Peggy Sue got married’ van de op de 3 februari 1959 verongelukte Buddy Holly. Ook de naam van zijn begeleiders, The ‘chirping’ Crickets, werd genoteerd – naast Ricky Nelson, Eddie Cochran, Everly Brothers, Cliff Richard (‘Travellin’ Light’), Sammy Turner (‘Always’) en Johnny Restivo (‘The shape I’m in’).
Keith bleef bij dat hij samen met een van zijn vele tantes ‘When will I be loved’ van de Everly Brothers (uit 1960) als duet gezongen had.
Begeleiders
Elvis Presley (1935-1977) nam een bijzondere plaats in bij de aantekeningen die Keith maakte. “He had a section in the notebook all to himself”. Van Elvis wist Richards junior een hele elpee aan te schaffen – met daarop ‘Mystery Train’, ‘Money Honey’, ‘Blue Suede Shoes’ en ‘I’m left, you’re right, she’s gone’.
Misschien kwam het wel omdat zijn moeder een gitaar voor hem gekocht had. Maar, bekende Keith later, steeds meer ging hij letten op de begeleidingsmuziek in plaats van naar de zanger. “As impressed as I was with Elvis, I was even more impressed with [gitarist] Scotty Moore and the band. It was the same with Ricky Nelson. I never bought a Ricky Nelson record, I bought a James Burton [gitarist] record”.
Zo was het ook bij anderen: de Crickets die Buddy Holly ondersteund hadden, Dave Bartholomew, de orkestleider en arrangeur van Fats Domino, en wie er allemaal meespeelde op platen van Chuck Berry.
Gitarist Scotty Moore en Elvis Presley
Kunstschool en afschaffing militaire dienstplicht
Keith was geen gehoorzame leerling op een technische school in zijn woonplaats. Af en toe kwam hij er helemaal niet opdagen. Toen dat steeds opnieuw gebeurde (‘I wanted to have a smoke’) werd hij van school gestuurd. Dankzij de bemiddeling van een bezorgde lerares wist hij in 1959 de overstap te maken naar het Sidcup Art-college. Keith moet een jaar of vijftien geweest zijn.
Heel wat latere Britse artiesten blijken, als je hun levensverhaal leest, begonnen te zijn op zo’n kunstschool. Ze werden er wel niet opgevoed voor een carrière in de popmuziek. Maar vanwege dat unieke Britse verschijnsel kregen ze wel een stevige artistieke achtergrond mee als ze later op eigen benen in de samenleving terecht kwamen.
Britse jongens hadden ook om een andere reden nog een streepje voor op hun leeftijdgenoten in andere landen, zoals Nederland en de Verenigde Staten. Keith: “Suddenly, just before my seventeenth birthday, in November 1960, it was announced that it [National Service, in het leger] was over, ended forever.
Op de kunstschool haalde menigeen opgelucht adem. “I remember, at art school, you could almost hear a massive exhale, a huge sense of relief that went through the school”.
Niet iedereen in Groot-Brittannië was het met die beslissing eens. Vooral toen de Rolling Stones een paar jaar later nadrukkelijk van zich lieten horen, gingen er volgens Keith stemmen op om de dienstplicht weer snel in te voeren.
Maar hoe dan ook, in veel westerse landen werden jonge mannelijke popartiesten, die bezig waren aan een muzikale carrière, voor een betrekkelijk lange periode naar het leger verbannen. Na afloop moesten ze maar zien terug te komen en aansluiting te vinden bij de veranderingen in de muziekstijlen. In Engeland hoefde dat niet. De grote doorbraak van juist Britse popgroepen in de westerse wereld na 1960 is misschien mede te verklaren door het afschaffen van de dienstplicht en de kunstscholen.
Muziek op de kunstschool
Volgens Keith had je op zijn kunstschool twee muzikale richtingen. Eén groep omschreef hij als de ‘beats’. Dat waren de liefhebbers van dixieland-muziek. Niet zozeer Amerikaanse ‘traditionele jazz’ (Louis Armstrong, King Oliver, Lu Watters, Bob Scobey) of Papa Bue and his Viking Jazzband (Scandinavië) en de Dutsch Swing College Band uit Nederland. Nee, de Engelsen hadden hun eigen artiesten in dat genre, zoals in alle muziekstromingen: Chris Barber, Monty Sunshine, Acker Bilk, Kenny Ball.
De jongelui met een minder goede smaak, Keith dus, vielen in die tijd vooral voor wat hij omschreef als rhythm & blues.
Op de Engelse kunstschool kreeg Richards junior de kans zich breed te oriënteren op muzikaal gebied. In de bibliotheek waren er boeken voorhanden. “Everything was available in Sidcup. It reflected that incredible explosion of music, of music as style, of love of Americana. I would raid the public library for books about America. There were people who liked folk music, modern jazz, trad jazz, people who liked bluesy stuff. All those influences were there”.
Op school hoorde Keith tevens voor het eerst platen van Muddy Waters, Howlin’ Wolf, Lightnin’ Hopkins, Buddy Guy en Little Walter (Jacobs). Hij ontdekte er bovendien de huidskleur van de artiesten die hij goed vond. “I didn’t know Chuck Berry was black for two years after I first heard his music. And for ages I didn’t know Jerry Lee Lewis was white. You didn’t see their pictures if they had something in the top ten in America”.
Keith vroeg zich af of die kleur er wel toe deed. “It was the sound that was important”.
Het interesseerde hem bovendien hoe zijn favoriete muziek in de studio tot stand gekomen was. “When I first heard ‘Heartbreak Hotel’, it wasn’t that I suddenly wanted to be Elvis Presley. I had no idea who he was at the time. It was just the sound, the use of a different way of recording. The recording, as I discovered, of that visionary Sam Phillips of Sun Records.
The use of echo. You felt you were in the room with them, that you were listening to exactly what went down in the studio, no frills, no nothing, no pastry”.
Geen woord over de teksten van de muziek, die hij helemaal zag zitten. Anno 2018, en al veel eerder, lijkt het wel eens dat popmuziek bestaat uit teksten met begeleiding, zeker als popcritici er over schrijven. Zo beleefde Keith Richards het in elk geval niet toen hij zich als wat oudere teenager begon te interesseren voor de muziek zoals die in de periode daarvoor op grammofoonplaten vastgelegd was.
Keith had nóg een bijzondere ervaring tijdens zijn activiteiten op de kunstschool. Tijdens een feest trad hij met een vriend op en zong ‘Son of a gun’ van Sanford Clark, een single die regelmatig op radio Luxemburg gedraaid werd. Door op te treden had hij succes bij de meisjes. “What I remember most about our gig was that we pulled a couple of birds and spent the whole night in a park somewhere. We slept there till morning”.
De aantrekkingkracht bij het andere geslacht, door popmuziek te vertolken, zette Richards op jonge leeftijd aan het denken over een aantrekkelijke ‘baan’ als volwassene: “Shit! Maybe I’ve got a future here”.
Keith Richards met gitaar
Mick Jagger
Terwijl Keith Richards bezig was zijn memoires vast te (laten) leggen, kreeg hij van een tante de brief terug die hij in 1962 aan haar geschreven had. Die brief kwam goed van pas in het boek. Daarin maakte hij immers gewag van een ontmoeting – op 17-jarige leeftijd - met Mike ‘Mick’ Jagger.
Chuck Berry (1926-2017) bracht de twee jongens bij elkaar.
Keith: “You know I was keen on Chuck Berry and I thought I was the only fan for miles. But one morning on Dartford Station I was holding one of Chuck’s records when a guy I knew at primary school came up to me. He’s got every record Chuck Berry ever made and all his mates have too”.
Chuck Berry was niet de enige R&B-artiest die door Jagger en zijn vriend(inn)en geadoreerd werd. “They are all rhythm and blues fans, real R&B I mean (not this Dinah Washington, Brook Benton crap) Jimmy Reed, Muddy Waters, Chuck, Howlin’ Wolf, John Lee Hooker, all the Chicago bluesmen, real lowdown stuff, marvelous. Bo Diddley, he’s another great”.
In de brief uit 1962 gaf Keith aan wat de hernieuwde kennismaking inmiddels voor hem betekende. “The guy on the station, he is called Mick Jagger, and all the chicks and the boys meet every Saturday morning in the Carousel, some juke-joint. Well one morning in January [1962] I was walking past and decided to look him up”.
Keith werd geaccepteerd in de muzikale vriendenkring. “I got invited to about 10 parties”.
Over de zanger uitte hij zich bij zijn tante vol lof: “Mick is the greatest R&B singer this side of the Atlantic and I don’t mean maybe”.
Keith mocht meespelen. “I play guitar electric Chuck Berry style. We got us a bass player and drummer and rhythm-guitar and we practice 2 or 3 nights a week”.
Bij het schrijven van zijn boek besefte Keith dat hij Jagger al eens eerder geproken had. Mick verkocht ijsjes tijdens de schoolvakantie. Hij vertelde Keith dat hij af en toe optrad met liedjes van Buddy Holly en Eddie Cochran. Keith wist nog dat hij een chocolade-ijsje bij hem gekocht had.
Toen het tweetal op het station van Dartford weer met elkaar in contact kwam zag Keith dat Mick ook twee platen van het Chess-label met zich meedroeg: ‘Rockin’ at the hops’ van Chuck Berry en ‘The Best of Muddy Waters’.
“Where the hell did you get this?” vroeg hij hem.
Mick legde uit: “Well, I got this address”. Hij bestelde regelmatig platen bij Marshall Chess in Chicago, zoon van een van de twee eigenaars van het platenbedrijf. Chess leverde niet alleen aan gewone distributeurs, maar had bovendien een verzendhuis voor consumenten. In 2010 realiseerde Keith zich dat Marshall later nog eens een rol in het leven van de Stones speelde. Hij werd de eerste directeur van Rolling Stones Records (in 1971).
Keith Richards zag nogal tegen Mick Jagger op. Die had immers Buddy Holly zien optreden toen die anno 1958 met de Crickets op toernee was in Engeland. Mick had bovendien een behoorlijke collectie van platen, die hij niet eens met stelen bij elkaar had gekregen. Mick hoorde bij een groep jongelui die intensief van gedachten wisselde over (rhythm &) bluesmuziek, artiesten, platenmerken en bestelnummers.
Keith kreeg nu een entree in die kringen. Hij genoot. “It was funny to walk into a room where nothing else mattered except he’s playing the new Slim Harpo and that was enough to bond you all together”.
Slim Harpo
Blues
Mick mocht wel eens de Triumph Herald van zijn vader lenen. Hij en Keith reden er in oktober 1962 mee naar Manchester om het American Folk Blues Festival mee te maken. “We wanted to see Muddy Waters and John Lee Hooker”. In de eerste helft van het programma trad Muddy Waters akoestisch op. “He played a magnificent half an hour”.
Na de pauze verscheen Muddy weer op het toneel. “He came back with an electric band”. Dat was niet waar het grootste gedeelte van het publiek voor gekomen was. Oudere liefhebbers (‘puristen’) zagen blues als een vorm van jazz-muziek. “They felt betrayed when they saw electric guitars”.
(Liet het geheugen Keith in de steek? Was Waters er wel bij in 1962?, HK)
Keith trok de vijandige puristische houding ten opzichte van de elektrische muziek in het politieke vlak. Dat soort mensen waren marxisten, communisten. Hun traditionele blues ‘belonged to the people and must be protected from the corruption of capitalism’.
Elektrische blues, elektrisch-versterkte blues, was in de ogen van de puristen kapitalistisch en commercieel. “Commercial was a dirty word in those days”. Die muziek werd volgens hem nog wel eens voorzien van woorden as ‘selling out’ en ‘legalized murder’.
Keith en Mick waren het daar absoluut niet mee eens. “There were ludicrous discussions about authenticity”.
Een nieuwe generatie zag (elektrische) blues als een nieuwe vorm van popmuziek en negeerde de band met de jazz, waar de toenmalige ‘oudere jongeren’ een kick van kregen. Volgens Mick had je dat ook zo in de folk muziek. De oudere puristen, volgers van John Lomax, gingen voor authentieke folksongs. Toen Bob Dylan het aandurfde om elektrisch te gaan werd hij door die mensen op de folkfestivals weggehoond.
Eén ding stond vast: “Mick and I had a totally identically taste in music”.
Mick en Keith, met Dick Taylor, namen hun zelf-gespeelde favoriete muziek op een Grundig-bandrecorder op: ‘Around and around’ en ‘Reelin’ and rockin’’ (Chuck Berry), ‘Bright lights big city’ (Jimmy Reed) en ‘La Bamba’ (Ritchie Valens).
Engelse rhythm and blues: Cyril Davies en Alexis Korner
De Britten hadden niet alleen hun eigen trad jazz, maar ook inheemse (rhythm &) blues. “Alexis Korner [1928-1984, van Oostenrijks-Griekse afkomst] got a club going, the weekly spot at the Ealing Jazz Club, where rhythm and blues freaks could conglomerate”. Aanhangers reisden soms helemaal vanuit Manchester en zelfs Schotland.
Opnieuw kwam de discussie over jazz, blues en rock & roll aan de orde in het boek. De connectie tussen blues en rock & roll was bij velen taboe. Alexis Korner, de ‘vader van de blues scene in Londen’, zat er zo’n beetje tussen in. Geen geweldige muzikant, vond Keith, maar wel de frontman van een goede band. Een opvallende figuur in die formatie was mondharmonica-speler Cyril Davies (1932-1964) die na een vroege dood in Engeland verheerlijkt werd.
Keith hoorde niet bij zijn bewonderaars, ondanks diens muzikale capaciteiten. “He had actually been to Chicago and seen Muddy and Little Walter so he came back with a halo round him. Cyril didn’t like anybody. He didn’t like us because he felt the winds of change coming [rock-muziek in plaats van jazz] and he didn’t want it. He had a huge thirst for bourbon”.
In de tekst van zijn boek bleef Richards zich steeds afzetten tegen de Britse jazz. De vertolkers van trad-jazz noemde hij semi-beatniks. Volgens hem ten onrechte hadden ze veel succes in het begin van de jaren zestig. “Acker Bilk, Kenny Ball, the whole goddamn lot, they flooded the market. They ran the scene. But they couldn’t understand that things were moving”.
Daar moest een einde aan komen. Keith: “How could we dislodge the dixieland mafia?”
Het begin
Keith Richards en zijn muzikale R&B-vrienden moesten roeien met de riemen die ze hadden als ze in het openbaar muziek wilden maken. Af en toe vroeg Alexis Korner: “You want to come up and play?” Zo kwamen ze enigszins tegen wil en dank terecht in de Ealing Club, een ruimte onder metro-station Ealing, waar meestal trad jazz gespeeld werd.
Het ging er primitief aan toe, die eerste keren. Veel geld was er niet. Als Keith een snaar van zijn gitaar brak bewaarde hij de restanten om die thuis met stukjes van andere snaren weer aan elkaar te zetten. “Half a string here and half a string there. Thank God for scouting and knotting”, verscheen er in Life.
De hedendaagse verhalen over het spelen op (oude) radio’s bleek in zijn geval juist te zijn. Zijn eerste versterker was een radio. “I just took it apart”.
Uit elkaar halen was gemakkelijker dan weer in elkaar zetten. “My mother was pissed off. The radio’s not working because I’ve got it apart”. Voor alle duidelijkheid: “We started from scratch”.
Door op te treden in de Ealing Jazz Club kwamen ze in contact met anderen. Bijvoorbeeld iemand die zich Elmo Lewis noemde. Zijn werkelijke naam was Brian Jones. “He wanted to be Elmore James. He played ‘Dust my broom’”. Mick Jagger was nog enthousiaster dan hij over het slide guitar-spel van Jones. “I think Mick was the first one to go up and talk with him”.
Brian speelde niet alleen in een groep, die steeds van samenstelling wisselde, hij verwekte bovendien bij drie verschillende meisjes een kind.
Jonge popmuzikanten als Keith en Mick deden voortdurend ‘auditie’ om zich bij andere te mogen aansluiten. Zo’n auditie vond in mei 1962 plaats in de Bricklayers Arms (Soho) plaats. Toen Keith er na het einde van zijn verblijf in de kunstschool binnenstapte hoorde hij op de eerste verdieping de boogie woogie muziek die hij kende van Meade Lux Lewis, Albert Ammons en Leroy Carr. “Het leek wel of ik me in Chicago bevond. Ik voelde me echt een muzikant”.
Eenmaal boven maakte hij kennis met pianist Ian ‘Stu’ Stewart (1938-1985). “He was the only one in the room, with his horsehair sofa that was split, horsehairs hanging out. He’s got on a pair of Tyrolean leather shorts. He’s playing an upright piano”.
Ian Stewart en Brian Jones maakten al een tijdje samen muziek. Ze hadden Mick en Keith in de Ealing Club zien spelen en waren wellicht bereid samen te werken. Mick Jagger had al gereageerd met de woorden: “I’m not doin’ it if Keith’s not doin’ it”. Dus samen of niet.
Stu, vijf jaar ouder dan Keith, was een van die liefhebbers met ouderwetse ideeën. “He was suspicious of rock and roll”. Maar toen hij Keith ‘Sweet Little Sixteen’ en ‘Little Queenie’ van Chuck Berry hoorde vertolken, herinnerde hij zich Johnnie Johnson, de pianist van de zwarte artiest. “We started to sling the hash, boogie woogie. That’s all we did”.
Keith besefte dat Ian Stewart niet echt op hem zat te wachten. Er waren andere kandidaten. “We were brand new and third in line”.
Toch werd hij stilzwijgend aangenomen om mee te doen. “He’d got behind me that somehow a deal had been made without anything said. ‘See you next Thursday’”.
Chuck Berry, Sweet Little Sixteen, Brits hoesje
Zo was er ineens een groepje met Brian Jones, Mick Jagger, Ian Stewart, bassist Dick Taylor en Keith Richards. Alleen een drummer ontbrak nog. “We said, ‘God, we’d love that Charlie Watts if we could get him’ – because we all thought that Charlie Watts was a God-forgiven drummer".
Charlie kenden ze van zijn optredens in de Ealing Club.
Het was Ian Stewart die op Charlie Watts afstapte om hem te polsen of hij zich bij de anderen wilde aansluiten.
Charlie wilde in principe wel, maar alleen als er voldoende optredens waren. Hij had geld nodig voor het vervoer van zijn drumstel. “Charlie said I’d love any gigs I can get, but I need money to hump these drums on the tube. He said if you can come back to me and say you’ve got a couple of solid gigs, I’m in”.
22 juli 1962
Alexis Korner zou op 22 juli 1962 in de Marquee spelen. Maar een optreden voor de BBC radio ging voor. Keith: “He asked us if we’d fill in for him”.
Dat gebeurde. Maar Charlie Watts was er niet bij. “The drummer that night was Mick Avory [later van de Kinks]. Mick, Brian and I, played our list: ‘Dust my broom’, ‘Baby what’s wrong’, ‘Doing the Crawdaddy’, ‘Confessin’ the blues’, 'Got my mojo working’”.
Ter gelegenheid van dat optreden moest er een naam voor de groep komen, tekende Keith op in Life.
Brian Jones nam contact op met het blad Jazz News om reclame te maken. Aan de telefoon werd hem gevraagd hoe de groep heette. “What do you call yourselves?”
Keith: “We stared at one another”. Telefoneren kostte geld. Ze moesten dus snel een beslissing nemen. “This call is costing. Muddy Waters to the rescue! First track on ‘The Best of Muddy Waters’ is ‘Rollin’ Stone’”.
De hoes van het album lag op de vloer. “Desperate, Brian, Mick and I take the dive: ‘The Rolling Stones’”.
Met die snelle beslissing spaarden ze sixpence uit, kun je in het boek lezen. Op dat moment kon Keith Richards zich voor het eerst een Rolling Stone noemen...
Vijfenvijftig jaar later, op 27 april 2018, is Keith Richards nog steeds een Rolling Stone.
Harry Knipschild
27 april 2018
Clips
Literatuur
Keith Richards, James Fox, Life, Londen 2010
- Raadplegingen: 11382