276 - De samenwerking van Armand met Johnny Hoes en zijn kinderen
In 1959 verschenen er in Nederland heel wat singles voor de teenagers. Een nieuw tijdperk in de Nederlandse popmuziek was aangebroken. Vooral ‘Send me the pillow that you dream on’ van Lydia (Tuinenburg) and her Melody Strings deed het goed. Haar uitvoering van een song van country-zanger Hank Locklin, vertoefde maar liefst negen maanden in de top van de Nederlandse hitlijsten.
Andere releases in dat jaar waren onder meer ‘Net zestien jaar’ (Imca Marina), ‘Till I kissed you’ (Blue Diamonds), ‘All right baby’ (Pim Maas), “Mister Music’ (Annelies de Graaf), ‘Record Hop’ (Tielman Brothers) en ‘Sugar Bowl Rock’ van de Amsterdamse tafeltennisser Paul Gimbel. Meer informatie is te vinden in het boek Kom van dat dak af, geschreven door Constant Meijers.
Johnny Hoes in 1959
In 2003 luisterde Constant al die nummers van 44 jaar eerder af en zette zijn commentaar op papier. Over één single van dat jaar raakte de Amsterdamse popjournalist en socioloog maar niet uitgeschreven. Dat was ‘Come On Guitar’ van Andy Field. “Achter dit lied en deze naam gaat misschien wel de grootste verrassing schuil van deze lijst”, schreef hij. “Andy Field is namelijk niemand minder dan de latere platentycoon Johnny Hoes”.
Of hij wilde of niet, Meijers moest Johnny Hoes (1917-2011) prijzen. Hij noemde ‘Come On Guitar’ een ‘glorie van een plaat’. “Een Nederlandse artiest heeft al in 1959 in de smiezen dat de elektrische gitaar de popmuziek zal gaan domineren. Hoes (een van het Rotterdamse Katendrecht afkomstige zeemanszoon die de HBS afmaakte) zou in de jaren die volgden nog vele malen de tijdgeest betrappen. In 1961 nam hij voor Philips ‘Och was ik maar’ op, een van de grootste Nederlandse plaatsuccessen aller tijden. In 1963 stichtte hij zijn eigen label, dat hij Telstar noemde, naar de eerste satelliet die om de aarde draaide. Met zo’n verleden begrijp je dat Doe Maar in 1979 bij Hoes kon debuteren”.
Johnny Hoes maakte zijn eerste producties bij Phonogram, de platenmaatschappij van Philips in Eindhoven. Dat bedrijf stelde zich ‘beschaafd’ op. De ideeën van de Rotterdammer strookten ondanks grote successen als ‘Och was ik maar’ niet met de cultuur van de Hilversumse collega’s. Hoes ging wellicht daarom voor zichzelf werken, zoals Meijers al aangaf.
Telstar
Hoe goed Hoes de tijdgeest vatte bleek vooral uit zijn producties met ‘volkse’ Nederlandstalige muziek. In 1967, het jaar van de hippies en het Monterey-festival (met onder anderen Jimi Hendrix, Jefferson Airplane en de Who) scoorde juist hij de grootste hit van het jaar met ‘Waarom heb jij me laten staan’ van de Heikrekels. In het jaaroverzicht van de Top 40 (Veronica) eindigde die single nog vóór ‘San Francisco’ (Scott McKenzie), ‘This is my song’ (Petula Clark), ‘Land van Maas en Waal’ (Boudewijn de Groot) en ‘I’m a believer’ (Monkees).
In concurrentie met onder meer Pierre Kartner (alias Vader Abraham) manifesteerde platenmaatschappij Telstar, weldra gevestigd in het Limburgse Weert, zich met volkse artiesten als Eddy Wally (‘Cherie’), Zangeres Zonder Naam (‘Mexico’), Electronica’s (‘Vogeltjesdans’) en Henk Wijngaard (‘Met de vlam in de pijp’).
Hoes beperkte zich echter niet tot dat genre. Omdat hij als enige vrijwel geen buitenlandse labels aantrok zette hij zijn deuren, van de studio, perserij, muziekuitgeverij en verkoopapparaat, wagenwijd open voor ‘iedereen’ die aan zijn deur klopte en ideeën had die winst konden opleveren. Hoe meer releases, hoe meer kans op succes.
De voormalige ‘Andy Field’ was bij mijn [HK] weten zeker niet wars van popmuziek. Toen ik bijvoorbeeld bij Polydor ‘Ik wil jou’ van Polle Eduard uitbracht maakte zo’n plaat indruk, vertelde Hoes mij later. “Die single zette mij aan het denken. Het was voor mij aanleiding om groepen als Doe Maar vrije baan in de studio te geven”, verklaarde hij bij die gelegenheid.
Veel popgroepen die Hoes als Telstar-baas een kans gaf zijn onbekend gebleven. Zo gaat dat nu eenmaal in de muziekbusiness. Maar anderen braken door. Behalve Doe Maar waren dat bijvoorbeeld de Walkers, de Dijk, Massada, Classics, Toontje Lager, Frank Boeyen, Nachraove en Normaal. Telstar deed meer aan Nederlandse popmuziek dan menige ‘grote’ platenmaatschappij. Vanaf de jaren zeventig, zo komt het mij voor, werden de internationale muziekbedrijven in Nederland steeds selectiever met het nationale repertoire, terwijl Johnny Hoes een tegenovergesteld beleid voerde.
Zo kwam wellicht ook de samenwerking van Armand en Telstar tot stand.
Armand weg bij Phonogram
In het onlangs verschenen boek Armand. En nou ik, geschreven door Marcel Groenewegen (geb. 1978), bassist van de Kik, wordt nog eens duidelijk dat ‘Ben ik te min’ in 1967 voor de doorbraak van de Eindhovense artiest zorgde. Dat was voor platenmaatschappij Phonogram meteen ook het hoogtepunt. Het succes van die single leverde Armand 75.000 gulden op. ‘Blommenkinders’ haalde in het jaar van de flower power (1967) nog een negentiende plaats in de top 40. Nieuwe hits kwamen er niet meer.
Ondanks het ontbreken van nieuwe successen had Armand het niet slecht. Solo-optredens (dus weinig kosten) zorgden voor regelmatige inkomsten. Maar de samenwerking met Phonogram was nooit optimaal. Armand was het er bijvoorbeeld niet mee eens dat de maatschappij inhaakte op ‘Blommenkinders’ door haastig een album met die titel uit te brengen vol oud repertoire.
Groenewegen: “Hij had een nieuwe plaat voor ogen met daarop geen negatieve, gedateerde protestliedjes, maar positivisme en psychedelische beschrijvingen van trips. Hij wilde muziek maken onder invloed van geestverruimende drugs, zoals hasj en lsd, en duidelijk maken dat het regelmatig, maar matig gebruik van genotsmiddelen geen gevaar opleverde voor de volksgezondheid. Armand volgde nauwlettend het nieuws omtrent wijziging van de opiumwet. Hij hoopte op een aanpassing in de vorm van de legalisering van cannabis. Op zijn jas droeg hij een button met ‘legalise pot’. Aan verschillende kranten vertelde hij dat hij de opbrenst van een nieuw album, met daarop nummers over wiet en dope, wilde doneren aan slachtoffers van de verouderde opiumwet”.
Met dat soort ideeën was de steun van Phonogram, dochter van de ‘gloeilampenfabriek in het zuiden des lands’, niet vanzelfsprekend. Platen maken werd snel ondergeschikt aan gebruik van en handel in de genotsmiddelen die hij propageerde – ook in financieel opzicht. Groenewegen: “Ondanks nieuwe singles bleef het grote succes uit. Daar maalde Armand niet om. Hij verdiende genoeg geld met het dealen”.
Waarschijnlijk zonder medeweten van de artiest bracht Phonogram in 1970 op het Fontana-label een verzamelalbum uit met als titel ‘Ben ik te min en 13 andere successen’. Suzy Girardin (geb. 1948), zijn toenmalige echtgenote, zag de plaat in een winkel liggen en liet hem aan haar man zien. In de hoestekst was te lezen: “Armand is een ietwat teruggetrokken figuur geworden. Dat keiharde er tegen aan, dat is historie. Maar zijn teksten hebben niets aan actuele waarde verloren. Vandaar de hernieuwde belangstelling voor zijn werk”.
Groenewegen: “Armand wist van niks, maar tot zijn aangename verrassing kreeg hij weer boekingen binnen. Hij begon opnieuw op te treden en had er plezier in. Hij begon ook weer liedjes te schrijven. Vanaf dat moment leidde hij twee levens. In het weekend speelde hij zijn nummers en doordeweeks probeerde hij de wereld aan de hasj te krijgen”.
Het artiestencontract met Phonogram was intussen ten einde gekomen. Zijn nieuwe song ‘Lijpe Harrie’ mocht hij alleen maar opnemen als hij bereid was de tekst te veranderen. “De breuk was onvermijdelijk”, is in het boek te lezen.
Peter Koelewijn legde uit: “Ik denk dat Phonogram niet rouwig was om zijn vertrek. De jeu was eraf. Als het succes uitblijft kun je beter uit elkaar gaan”.
Bij CNR viel het liedje evenmin in goede aarde. Armand zat zonder platenmaatschappij.
Eerste kennismaking met Johnny Hoes
Armand stond bekend als een vrijgevochten persoon maar luisterde naar zijn moeder toen die hem voorstelde het eens bij Johnny Hoes in Weert te proberen. Hij had er zelf nooit aan gedacht zich met het bedrijf van de ex-Rotterdammer te verbinden. Maar de twee konden het snel met elkaar vinden, zo bleek. Hoes zou gezegd hebben: “Ik ben het commerciële baasje. Jij de man met een boodschap”.
En Armand: “Ik gebruik jou. Ik heb geen geld om een studio te bouwen”.
Volgens Groenewegen was de zanger en dealer verrast door de humor en intelligentie van de Telstar-directeur. “In de boekenkast van Hoes zag hij Camus en Sartre staan.
Armand vertelde Hoes dat hij in elk liedje een boodschap wilde brengen. In het geval van het door Phonogram afgewezen ‘Lijpe Harrie’: ‘Jongens. blijf met je poten van die harddrugs af. Want je gaat eraan kapot’”.
Johnny Hoes en familie
Hoes vond ‘Lijpe Harrie’ een prima lied. Van zo’n artiest kon hij wellicht een heleboel platen verkopen. Muzikanten uit Maastricht, die een jaar later als de Walkers bij Telstar zouden scoren met ‘There’s no more corn on the Brazos’, zorgden voor de begeleiding. De opnamen werden deze keer niet gemaakt in de nette studio van Phonogram maar in een bioscoopzaal van een zinkfabriek in Budel. In 1970 verscheen de single ‘Lijpe Harrie’ (b-kant: ‘Op de tandem naar Marokko’) op het Killroy pop-label van Telstar.
Op een poster werd afgedrukt: “Armand is terug” met de slogan “Ongecensureerde, eigen tekst”. Op het hoesje werd Armand op de ene kant met waterpijp, op de andere met een fez op afgebeeld. Het was lachen.
Adri-Jan, de zoon van Johnny Hoes, liet in het boek afdrukken: “Mijn vader was gek met hem. Armand was erudiet. Hij had een heel leuke kijk op het leven en kon dat geweldig verwoorden. Hij had schitterende verhalen. Hij was belezen en had veel meegemaakt. Wij waren heel blij met hem. Hij was echt een icoon”. Adri-Jan noemde zich zelf ‘een fan van het eerste uur’.
De NCRV-radio was bereid Armand te laten optreden met ‘Ben ik te min’. Maar toen de artiest live in de uitzending zat maakte hij van de gelegenheid gebruik om ‘Lijpe Harrie’ in plaats van zijn klassieker te spelen. Dat gaf onrust bij de christelijke omroep.
Johnny Hoes zorgde, zoals wel vaker, voor de nodige ophef door ‘Hilversum’ van discriminatie te beschuldigen. “De diskjockeys maken gewoon misbruik van hun macht. Dat is een grof schandaal. Die plaat, ‘Lijpe Harrie’, heeft een steengoede tekst, is goed gezongen en heeft een goede begeleiding. Nou, dan moet-ie ook gedraaid worden, geen geouwehoer”.
Adri-Jan legde aan de auteur van de biografie uit hoe de familie Hoes erover dacht. “Mijn vader had in Hilversum toch niets te verliezen”. Al sinds zijn dagen bij Phonogram besefte Johnny Hoes dat hij van de publieke omroep nu eenmaal weinig te verwachten had. Alles was meegenomen. In de Nederlandstalige uitzendingen van radio Luxemburg, ’s morgens, was hij meer ‘aan de bak gekomen’, al dan niet tegen betaling.
Met de release van ‘Lijpe Harrie’ had Armand eindelijk zijn zin gekregen. Na het schrijven van die song had hij echter nieuwe ideeën gekregen. Voortaan zou hij zich met Engelstalig repertoire gaan manifesteren, althans dat was de bedoeling. Misschien hoopte hij op die manier de ‘censuur’ van Hilversum te omzeilen.
Opnieuw kreeg Armand zijn zin. Samen met saxofonist Bertus Borgers maakte hij de Engelstalige single ‘Suzy’, ‘waarin Armand zijn liefde voor zijn vrouw en de hasj verklaarde’. Op de b-kant ‘To you, America’, een protestlied tegen de Vietnam-oorlog en wederom propaganda voor marihuana, schreef Groenewegen en hij voegde eraan toe: “Het was wel duidelijk dat Armand van Telstar de vrije hand kreeg. Hoes censureerde hem nergens”.
Adri-Jan Hoes: “Mijn vader wilde het niet beter weten. Net zo goed was Armand de nieuwe Dylan”. Het lied à la ‘Blonde on Blonde’ opgenomen, waarin werd verkondigd dat 12 miljoen Amerikanen marihuana rookten en ook de president high moest worden, deed het niet. De truc om in het Engels te opereren faalde. Hilversum pakte ‘Suzy’ / ‘To you, America’ niet op. De humor van Armand kwam in het gebrekkige Engels niet over.
Eerste album bij Telstar (1972): ‘Rue de la paix’.
Vanaf eind jaren zestig kwam er in de popmuziek steeds meer belangstelling voor albums. De tijd van je uitsluitend concentreren op het opnemen van een hitsingle was voorbij. Met een sterke elpee was het niet meteen alles of niets.
Ook zonder een nieuwe hit kreeg Armand van Hoes de kans om een langspeelplaat te maken. Conny Peters (geb. 1947, Brunssum), toetsenist van de Maastrichtse Walkers, trad op als producer. Adri-Jan Hoes: “Conny was een begenadigd muzikant – geweldige arrangeur, saxofonist en toetsenist. We zetten Conny erop omdat hij een antwoord had op de ideeën van Armand”.
Groenewegen: “Conny Peters verzamelde voor het album muzikanten om zich heen uit het Limburgse circuit, waaronder de band Opus. Deze rockgroep stond ook onder contract bij Hoes”.
Gitarist Erwin Musper was naar eigen zeggen een fan van zijn liedjes en zijn hippie-uitstraling. Hij vond het dan ook een hele eer om met hem te werken. “Conny Peters wilde een bepaald productiegeluid. Hij wilde geen sessiemuzikanten, maar een echte band. Hij gaf ons Armands demo’s en wij arrangeerden die alsof het onze eigen nummers waren. Armand zelf zagen we pas voor het eerst in de studio”.
Van enige censuur, zoals eerder bij een ‘gewone’ platenmaatschappij als Phonogram, was wederom geen sprake. Armand en de Limburgse muzikanten konden zich helemaal uitleven. Dat was meteen goed te horen in ‘Vrijheid’ als je het album opzette: “Er is geen enkel excuus meer te verzinnen voor het falen van het kapitaal. Er is geen kracht meer die ons beschermt van binnen. Al het magische is vulgair en banaal. En toch zit ik hier een wijsje te verzinnen. Ik maak muziek. Ik veeg m’n reet aan de rest, die mij niet kunnen of willen beminnen. Ik ben lief voor iedereen die me niet pest.
Het leven is maar een zeer korte strofe. In feite hebben we erg weinig tijd, en plaats. De hervormers praten tegen doven. Trots en jaloezie en afgunst zijn een feit. Maar we komen het langzaam te boven. Een mens bezitten dat moeten we echt kwijt. Elkander van de vrijheid beroven is misdadig, belachelijk en uit de tijd.
Geef elkaar de vrijheid en je zult beseffen: er is geen enkel ander woord voor geluk. Ga erop uit. Misschien dat we elkaar eens treffen. Gooi af dat eeuwig bezitsvormende juk. Mensen kunnen nooit van jou of mij zijn. Vrij als een vogel, hoog in de lucht. Het is nog niet te laat en laten we maar blij zijn. Het drama zal plaats moeten maken voor de klucht”.
Geef elkaar de vrijheid en je zult beseffen: er is geen enkel ander woord voor geluk. Ga erop uit. Misschien dat we elkaar eens treffen. Gooi af dat eeuwig bezitsvormende juk. Mensen kunnen nooit van jou of mij zijn. Vrij als een vogel, hoog in de lucht. Het is nog niet te laat en laten we maar blij zijn. Het drama zal plaats moeten maken voor de klucht”.
Melodie en arrangement leken op de Franse hit ‘Butterfly’ van Danyel Gérard uit 1971. In plaats van een sterk refrein hoorde je aan het einde een mondharmonica-solo à la de vroege Bob Dylan.
Vrijheid, gesigneerd door Armand
Censuur of niet
Het album had ondanks al die Nederlandstalige ongecensureerde songs een Franstalige titel: ‘Rue de la paix’. Het gelijknamige liedje was een cover van een underground-hit uit de sixties ‘Another time’ van Pearls Before Swine (op het album met de Jeroen Bosch-hoes, 1967). Herman van Veen had het als ‘Waar ben je morgen’ al in 1969 als single uitgebracht.
Was Armand met zijn ideeën ‘in de sixties blijven hangen’?
Ook voor het maken van de hoes mocht Armand zijn gang gaan. Groenewegen: “Net als bij de singles had hij die zelf ontworpen”. Evenals bij de vroege Dylan-albums was het een collage van van alles en nog wat. Favoriete gelegenheden waar gerookt en gedeald werd, teksten over lsd, foto’s van dealers, prostituées en een blowende paus.
Groenewegen: “Johnny Hoes vond het prachtig en liet Armand zijn gang gaan. Hij censureerde slechts één ding. Op de hoes stond: ‘Mijn boodschap aan het kapitaal: eat shit mothafuckas’. Dat was in orde bevonden. Maar daaronder stond: ‘Eet stront moederneukers’. Dat ging Hoes te ver”.
Zoon Adri-Jan verontschuldigde zich bij de biograaf: “Daarmee wilde hij choqueren en dat had Armand niet nodig. Ik denk dat mijn vader dat heeft weggehaald om Armand tegen zichzelf in bescherming te nemen. Wij waren niet de mensen die zeiden dat we roomser waren dan de paus, verre van dat zelfs. Wij luisterden naar het eindresultaat en keken of er een goede single op stond. Als je fiducie hebt in een artiest, dan moet je niet gaan zeggen hoe het moet. Wij geloofden in zijn talent”.
Succesvolle singles kwamen er niet, ook al omdat Hilversum het steeds liet afweten. Zonder resultaat probeerde Telstar het drie keer. Erkenning kwam er wel van de lezers van de nieuwe popkrant Oor. Zijn hoesontwerp eindigde op de tweede plaats in de poll van 1973. In dat jaar werd hij eveneens, alleen achter Caz Lux, maar nog vóór Boudewijn de Groot, uitgeroepen tot favoriete zanger. Ook zonder airplay in veelbeluisterde radioprogramma’s bleef de bijzondere muziek van Armand zeker niet zonder erkenning.
De familie Hoes bleef in Armand geloven. “Armand zat boordevol ideeën”, aldus Adri-Jan. “Het was een jongen waar je meteen van hield. Ik heb nog nooit iemand horen zeggen: ik vind die Armand vervelend. Hij had altijd wat te melden, kon goed luisteren, had een brede interesse en kon overal over meepraten”.
Tweede album: ‘Een beetje vriendelijkheid’
Telstar releases
Ondanks het uitblijven van nieuw succes bleef de familie Hoes in Armand geloven. Samen met Bertus Bongers mocht de artiest een tweede album opnemen. Ideeën waren er genoeg. Als het aan Armand gelegen had waren het drie grote schijven geworden.
Adri-Jan Hoes: “We hadden twee studio’s in Weert. De grote studio was Armands heiligdom. Als er plaats was kon hij daar zijn gang gaan”.
Alle middelen waren tot Armands beschikking. Als er een koor nodig was, belde hij naar boven. Bertus Borgers: “Even later stonden er dan drie mensen klaar. Die kwamen van de inpak-afdeling en de receptie. Ze konden noten lezen. Dat was ongelofelijk, dat had ik nog nooit meegemaakt. Ik had daarvoor altijd gewerkt met mooie meiden, maar die konden alleen dingen nazingen.
De medewerkers van Telstar vroegen: ‘Heb je niet opgeschreven wat we moeten zingen?’
Dan schreef ik het op en zongen ze het zo van het blad. Het stond er binnen no-time op”.
Muziek en blowen
De muzikanten wilden zich tijdens de opnamen helemaal uitleven, ook in het gebruik van ‘middelen’. Borgers: “Dat we blowden was echt wel een punt. Het werd toegestaan, maar ze waren er niet blij mee”.
Hoes junior: “Blowen, daar hadden wij geen moeite mee. Wij vonden het wel jammer dat de artiesten harddrugs gebruikten”.
In de Weertse studio waren ook Antilliaanse coke-dealers uit de Eindhovense binnenstad op uitnodiging verschenen. Armand: “Ik denk dat er wel een man of vijftien in de controlekamer was. Allemaal tuig. Ik stond te zingen en zij zaten te snuiven. Voordat ik ‘Comeback’ ging inzingen nam een van die gasten me mee naar het toilet en kreeg ik een autosleutelpuntje coke. Te gek!”
Toch werd zelfs voor de familie Hoes een grens overschreden. Borgers: “We werkten overdag, maar het was schemerig donker in de studio. Jacquemine Hoes [dochter van Johnny en de zakelijke spil bij Telstar] kwam naar beneden en botste tegen een van die negers. Een kwartier later kwam er bericht van boven dat iedereen die geen muzikant was ogenblikkelijk de studio moest verlaten. Dat was een moeilijk moment”.
‘Te weinig censuur’
In september 1974 kwam ‘Een beetje vriendelijkheid’ uit. Groenewegen: “In negentien nummers vertelde Armand over zijn leven tot dan toe. Hij zong over onrechtvaardigheid, heroïne, Suzy, de vrije liefde, prostitutie, cannabis, Amerika en lsd”.
In een recensie merkte Evert Wilbrink op dat de platenmaatschappij wel wat meer censuur had mogen uitoefenen: “Had Herman van Loenhout [Armand] wat minder vrijheid gekregen, had hij zich wat meer moeten beperken, dan was er wellicht een uiterst voortreffelijke eenling uit de bus gekomen. Nu houdt hij niet voortdurend het peil vol van bijvoorbeeld ‘Suzy, het is zo moeilijk’”.
In plaats van Telstar te prijzen om zijn ruimhartig beleid, werd de platenmaatschappij juist op de vingers getikt door de popjournalist. Dat was overigens niet ongebruikelijk. Toch zag Evert een positieve kant: “De firma van Johnny Hoes heeft Armand’s dubbel-LP in een fraaie, door de zanger zelf ontworpen, zeer kijk- en lezenswaardige drieklaphoes met dubbel tekstvel laten steken. Een verpakking die veel bijdroeg tot [mijn] hoge waardering”.
In de hoestekst was geschreven: “‘Een Beetje Vriendelijkheid’ is het eerste Nederlandse werk, dat niet primair wordt uitgebracht op commerciële gronden. We danken de desbetreffende platenmaatschappij”.
Einde van de samenwerking
De ploeg van Telstar (catalogus)
Het uitblijven van een bestseller kon niet eeuwig doorgaan, zelfs niet bij Telstar. In Weert scoorde men met Doe Maar, een andere Nederlandstalige pop-act. In die tijd kreeg ik [HK] als A&R-manager van Polydor bezoek van Ruud Wams, voormalig medewerker van Bovema-EMI die optrad als zelfstandig producer. Wams, afkomstig uit Voorburg, kwam regelmatig met goede ideeën. Om die reden had ik hem ook betrokken bij het opnamen van ‘O o Den Haag’ met Klein Orkest.
Ruud vroeg of ik belangstelling had in een eventueel album van Armand. Van de eerste albums op het Telstar-label had ik genoten en reageerde dus positief. Met die reactie maakte ik in zekere zin en onbewust een einde aan zijn samenwerking met de familie Hoes.
Toen Armand van mijn interesse hoorde, is in het boek van Marcel Groenewegen te lezen, informeerde hij bij Telstar naar zijn contract en ontving een brief waarin stond dat ze hem niet lieten gaan vóór oktober 1983. Daar had Armand geen zin in. Hij schreef Johnny Hoes een brief waarin hij vroeg of hij mocht vertrekken. In die tijd legde de artiest zijn ervaringen vast in een dagboek. “Jij staat er ook in”, hoorde ik van Marcel Groenewegen.
“Het wachten was op een positief bericht van Hoes. Armand hoopte in de zomer aan de slag te kunnen met zijn nieuwe elpee. In maart 1983 werkte hij aan nieuwe nummers. Op 27 maart 1983 kwam er goed nieuws. Armand mocht weg bij Telstar. De platenverkoop viel tegen”.
In de kleine studio van Adriaan Verstijnen, waar Reinbert de Leeuw in zijn eentje de vroege pianowerken van Satie had opgenomen, zette hij zijn nieuwe nummers op tape. In eerste instantie was Armand naar eigen zeggen enorm onder de indruk van zijn nieuwe muziek. Groenewegen: “Hier was de cocaïne aan het woord. Hij was namelijk weer begonnen met gebruiken”. Daardoor waarschijnlijk verloor Armand de controle over wat hij aan het doen was.
Het eindresultaat was een koude douche. Aan mij de ondankbare taak om nee te zeggen. Armand was het achteraf met me eens, legde hij in zijn dagboek vast: “Terwijl de demo’s ingetogen, bijna aarzelend en nogal aritmisch zijn ingezongen, is de elpee hard ingezongen, duidelijk uitgesproken en veel te serieus. De demo is inderdaad warm, de elpee is koud”.
De beslissers bij andere platenmaatschappijen lieten het eveneens afweten. Inelco, CBS en Phonogram wilden de opnamen uit 1983 niet uitbrengen. Armand zat op dood spoor nadat hij bij Johnny Hoes vertrokken was...
Telstar artiesten (catalogus)
Harry Knipschild
4 december 2016
Met dank aan Hanny & Herman van der Pluijm (Armand-museum) voor het beschikbaar stellen van diverse illustraties.
Clips
Literatuur
Evert Wilbrink over album ‘Een beetje vriendelijkheid’, Veronica, 8 maart 1975
Constant Meijers, Kom van dat dak af. Geschiedenis van de Nederlandse rock & roll, Amsterdam 2003
Harry Knipschild, ‘Armand, zanger van ‘Ben ik te min’’, website Harry Knipschild, 12 december 2014
Marcel Groenewegen, Armand. En nou ik¸ Amsterdam 2016
Joris Belgers, ‘Armand was meer dan een relikwie’, Trouw 18 november 2016
- Raadplegingen: 9388