4 - Herman Willem Daendels niet naar Oost-Indië (in 1799)
In december 2014 stapten Greetje en ik in Brussel op de trein naar Londen. Via Lille en Calais belandde ik in de tunnel die onder het Kanaal gegraven en op 6 mei 1994 geopend was. Begin jaren negentig hadden we zelf het graven nog in bedrijf kunnen zien.
Helemaal ongemerkt ging de tocht niet. Op het station van Calais stonden bewapende militairen paraat om eventuele ongewenste vreemdelingen te weren. Enkele minuten later bevond ik mij op ongeveer 40 meter onder het wateroppervlak. Na 23 minuten kwamen we uit in Groot-Brittannië, een bijzonder stukje van Europa.
Charles de Gaulle verzette zich in de jaren zestig tot de toetreding van het land tot de ‘Europese Unie’. Volgens hem hoorde het niet bij het Europa zoals hij, president van Frankrijk, het zag. De Britten hebben zelf ook altijd een zekere reserve behouden. Als zij over Europa spreken bedoelen ze vaak alleen het Europese continent. Om in Engeland te kunnen betalen moest je in 2014 euro’s omwisselen in Britse ponden. Het verkeer rijdt er links. Dit jaar heeft een meerderheid van de Britse bevolking zich uitgesproken vóór uittreding uit de Europese Unie.
Frankrijk versus Groot-Britannië
Franse plan voor Kanaal-tunnel
Plannen om de twee delen van Europa met elkaar te verbinden dateren al van honderden jaren geleden. De Franse mijn-ingenieur d’Albert Mathieu-Favier had een aantal ideeën rond 1800 uitgewerkt. Omdat het land regelmatig met de Britten in oorlog was kwam er van graven niets. Hoe moesten militairen tegen elkaar vechten in zo’n geval?
In de achttiende eeuw stonden de Fransen en Britten regelmatig tegenover elkaar. Frankrijk hielp de Amerikaanse strijders voor onafhankelijkheid (1776/83) met militairen om zich los te maken van het Verenigd Koninkrijk. Na de terechtstelling van koning Lodewijk XVI in 1793 kwamen de twee Europese grootmachten opnieuw met elkaar in botsing.
Nederland onder Franse hegemonie
De Frans-Nederlandse militair Herman Willem Daendels (1762-1818) speelde een niet-onbelangrijke rol. Evenals heel wat andere tegenstanders van stadhouder Willem V was hij zijn vaderland in 1787 ontvlucht. Als generaal van een soort vreemdelingenlegioen (Bataafse brigade) trok Daendels terug naar Nederland om het land te bevrijden en hervormen. Zijn opzet lukte. Op 18 januari 1795 kwam er een einde aan het stadhouderlijk bewind.
Britse troepen onder aanvoering van de hertog van York waren in 1794 vergeefs actief in ons land geweest om de aanval vanuit het Franse zuiden te weren.
De Franse revolutionairen konden de Nederlanders goed gebruiken in hun strijd tegen de Britten. Bij het verdrag van Den Haag (17 mei 1795) werd vastgelegd dat het nieuwe Nederland (Bataafse Republiek) voortaan eeuwig bevriend was met de Fransen.
Die vriendschap was niet vrijblijvend. Het onafhankelijk verklaarde Nederland moest erkennen dat de Fransen het voortaan in Nederland voor het zeggen hadden. Vastgelegd werd dat Nederland en Frankrijk gezamenlijk zouden vechten tegen de Britten, tot voor kort juist ‘onze’ bondgenoten. De militaire samenwerking was defensief, maar ook offensief.
De nieuwe Bataafse staat was dus verplicht mee te doen in de oorlog. Bovendien werd de republiek opgelegd om de blijvende huisvesting van 25.000 Franse militairen in ons land toe te staan, ja zelfs te betalen.
Franse aanval op Ierland
De Fransen dachten een mooie troef te hebben in de strijd tegen de Britten. Groot-Britannië was niet zo ‘verenigd’ als uitgedragen werd. De Engelsen waren Ierland in de zestiende eeuw binnengevallen en hadden het land steeds verder gekoloniseerd. Aan het einde van de zeventiende eeuw maakte ‘onze’ stadhouder Willem III als koning van Engeland een einde aan een Ierse opstand. De Ieren hadden steeds minder macht in eigen land.
Omdat de vijand van je vijand je beste vriend kan zijn besloten de Fransen een inval in Ierland te doen. Met hun hulp zouden de Ieren de Britten in de rug kunnen aanvallen en in elk geval Britse troepen in het land noodzakelijk maken. Een nieuwe Ierse bevrijdingsopstand zou derhalve een mooie zet kunnen zijn in de Frans-Britse oorlog aan het einde van de achttiende eeuw.
De Ierse politicus Theobald Wolf Tone speelde het spel mee. Een Franse invasie in Ierland, schreef R. McDowell in The Course of Irish History, ‘zou volgens hem kunnen rekenen op een vriendelijke ontvangst’. Wolf Tone stak over naar het Europese continent. Hij wist Lazare Carnot, een van de leden van het Directoire, de toenmalige Franse regering, te overtuigen voor zijn Ierse vrijheids-ideeën.
De Fransen besloten in te grijpen. Onder leiding van generaal Hoche stuurde Parijs in december 1796 een vloot met 14.000 soldaten naar het eiland.
Het Franse militaire optreden liep slecht af. McDowell: “Winterse stormen braken los toen de Fransen uitzeilden. De vloot viel helemaal uit elkaar. Het schip van Hoche kwam ver in de Atlantische Oceaan terecht. Van een landing in Bantry Bay (Ierland) kwam door het wilde weer niets terecht” [I 243].
Hulp van de Nederlanders voor de Ieren en Fransen
In oktober 1798, aldus historicus Isidore Mendels, vroeg Parijs aan Nederland in de vorm van twee fregatten hulp in de strijd tegen de Britten. De plannen om Ierland binnen te vallen waren nog niet opgegeven. Jacobus Spoors, afkomstig uit Hazerswoude, was minister van marine geworden. Aan de regering, het Uitvoerend Bewind, meldde hij: “We moeten aan de Franse Republiek onze welwillendheid doen blijken en geen ogenblik aarzelen om aan dit verzoek te voldoen”. [M 208]
Dat klinkt behoorlijk onderdanig.
Etienne de Bruix, Frans minister van marine, ging verder. Korte tijd later wilde hij meer hulp. Er moest een Nederlands vloot-eskader met duizenden militairen naar Ierland uitzeilen. De Ierse patriot Thompson werd naar Den Haag gestuurd om het uit te leggen. Het resultaat liet aan duidelijkheid niets te wensen over. “Het Uitvoerend Bewind aarzelde niet om aan de wens van zijn bondgenoot te voldoen. Spoors bedankte de Franse minister voor de gelegenheid om kennis te maken met Thompson. Ongetwijfeld zou de Ierse patriot volkomen tevreden zijn over de ijver die de Bataafse regering ontwikkelde om de Ieren te hulp te komen”. [M 210]
Daendels manifesteert zich
Hoewel de beslissing al genomen was werd Daendels, de machtigste Nederlandse militair in ons land, er alsnog bijgehaald.
De Gelderlander was verre van enthousiast. De kans dat de Nederlandse vloot Ierland zou bereiken was minimaal, vond hij (op 11 oktober 1797, een jaar eerder dus, was bij Kamperduin al een Nederlandse vloot ten onder gegaan). Bovendien waren de nog beschikbare schepen voor het eskader niet van de juiste soort. De man die door de regering was geselecteerd om de Ierse expeditie te leiden, Bonhomme, was absoluut niet voor die taak berekend, liet Daendels weten: “Het eskader moet gecommandeerd worden door een zeeman met de juiste kennis van zaken en zoveel bravour dat de nationale eer niet opnieuw ten onder zou gaan in geval van een zeeslag”. [212] Kamperduin was al erg genoeg geweest, zal Daendels gedacht hebben. In elk geval stelde hij voor De Jong in plaats van Bonhomme aan te wijzen.
Het standpunt van Daendels kon niet zomaar ter zijde gelegd worden. Daarom kwam het Uitvoerend Bewind op verzoek van Gerrit-Jan Pijman, minister van oorlog, nog eens bij elkaar. “In de samenkomst werden de verschillende bezwaren nog eens nauwkeurig besproken en overwogen. De onderneming was immers vol gevaren. Redenen van staatkunde [‘vriendschap’ met Frankrijk] geboden echter over alle bezwaren heen te stappen. Er werd dus, overeenkomstig de raad van Daendels, besloten het eskader te versterken”. [M 212]
Gerrit-Jan Pijman
De Nederlandse regering was tijdens de bijeenkomst nog eens extra duidelijk geworden hoe belangrijk de keuze van de opperbevelhebber van de expeditie was. Zowel Bonhomme als De Jong werden bij nader inzien gepasseerd. De keuze viel op Herman Willem Daendels zelf, evenals Bonhomme geen zeeman.
Het lijkt erop dat Daendels niet gehoopt had om voor de tocht naar Ierland als opperbevelhebber benoemd te vorden. Bovendien was hij in zijn hart tegen de expeditie. Maar, schreef Mendels: “Waar men zijn diensten inriep voor het vaderland, daar traden zijn persoonlijke inzichten op de achtergrond. Hij aarzelde derhalve niet de benoeming te aanvaarden”. [M 212]
De tocht naar Ierland die niet doorging
Misschien had de regering wel een beroep op Daendels gedaan omdat men, zo mogelijk, meer wilde dan alleen Ierland bereiken en er binnenvallen. In de instructies legde het Uitvoerend Bewind immers vast: “Misschien is er wel hoop om met succes andere bezittingen van de vijand [Engeland] aan te vallen, hetzij New Foundland of Canada. Dat zal afbreuk doen aan de vijand en de welvaart van de Bataafse natie bevorderen”. [M 214]
Daendels kreeg dus veel vrijheid om waar ook te opereren. Natuurlijk was hij verantwoordelijk voor de krijgstucht en moest hij, zoveel hij maar kon aan Den Haag rapporteren hoe het hem verging. Maar op sommige details was het uitvoerend bewind uiterst nauwkeurig. Dat gold in elk geval voor de manier waarop hij met zijn mensen om had te gaan. Van hem werd een ‘vaderlijke zorg’ verwacht over de ‘landskinderen, op weg naar het groene Erin’ [Ierland]. De officieren ontvingen vijftig procent meer salaris dan gebruikelijk.
De instructie aan de opperbevelhebber ging verder: “Iedere officier, onderofficier en elk der manschappen zal zich voorzien van een mes, lepel en vork – een koord om daarmee de hoed aan de knoop vast te maken en twee spijkers of krammen van circa twee duim lengte om daaraan geweer, patroon-tas, ransel enzovoort op te hangen”. [M 215]
De regering dacht bovendien aan de vleselijke genoegens. “Aan de manschappen zal aan boord per hoofd worden uitgereikt een pond tabak en twaalf korte pijpen. Aan ieder bataillon infanterie, jagers en artillerie wordt vrijgelaten om met zes vrouwen aan boord te gaan, aan de cavallerie acht vrouwen”.
Volgens historicus Mendels was dit zo vastgelegd vanwege ‘gevaarlijke verbintenissen tussen Bataafse krijgers en Ierse schonen’. En hij concludeerde dan ook enigszins terecht: “Alles was tot in fijnste bijzonderheden geregeld. Niets was aan het waakzaam oog van het Uitvoerend Bewind ontsnapt”. [M 215]
Het moet een geweldige drukte geweest zijn met al die soldaten en zeelui. Maar van uitvaren was steeds geen sprake. Van dag tot dag werd het vertrek uitgesteld. Volgens afspraak zou het Bataafse smaldeel samen met een Franse vloot richting Ierland gaan. Mendels: “Van Franse kant maakte men geen aanstalten”.
Eind december 1798 kwam het Uitvoerend Bewind tot het inzicht dat de nieuwe Ierse expeditie ‘zo niet vervallen, dan tenminste voor onbepaalde tijd verschoven was’. [M 215]
zegel Uitvoerend Bewind
Oost-Indië
De Bataafse Republiek had dan wel een vriendschapsverdrag met de Franse republiek gesloten, in eigen land waren er ook andere zaken te regelen. In de onlangs tot stand gekomen grondwet was vastgelegd dat de gebieden, waar de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) zich gemanifesteerd had, voortaan beschouwd moesten worden als ‘bezittingen’ van de staat.
Zo simpel was dat niet. Vooral Indië was ver weg, maandenlang varen. De Nederlanders die er namens de VOC het gezag uitoefenden voelden zich vaak meer verbonden met de Britten dan met de Fransen. Pas op 27 november 1795 hoorde gouverneur-generaal Willem Alting in Batavia dat de revolutie in Amsterdam, Den Haag en elders reeds op 18 januari van dat jaar was uitgebroken. Ook in het verre oosten gold nu dat bondgenoot Engeland van het ene op het andere moment als vijand nummer één beschouwd moest worden.
Omdat de Britten op zee oppermachtig waren, en zeker machtiger dan de Fransen, had de wijziging van het bondgenootschap in Azië grote consequenties. Daar kwam nog bij dat stadhouder Willem V na zijn vlucht naar Engeland werd ‘aangezet’ om de zogenaamde Kew-brieven te ondertekenen. De wettelijke stadhouder, (tijdelijk?) balling in het Kew-paleis, gaf de Britten door het ondertekenen van die brieven opdracht de Nederlandse gebieden elders ter wereld over te nemen en te besturen zolang hij niet in functie was. Britse marineschepen verschenen korte tijd later voor de havens waar de VOC opereerde. Het duurde niet lang of heel wat gebieden, zoals Ceylon, Zuid-Afrika en Malakka, gingen verloren voor Nederland, dat wil zeggen de Bataafse Republiek.
Kew Palace
Hulp nodig in Batavia (Java)
Voor de nieuwe machthebbers in Nederland was het zaak orde op zaken te stellen in Batavia, de hoofdstad van wat nu Bataafs-Indië geworden was. De aanpak lag voor de hand: stuur er een vloot heen.
Zo’n vloot, met als opperbevelhebber Herman Willem Daendels was sowieso gereed om uit te varen naar Ierland, de tocht waarvan het welhaast zeker was dat die niet door zou gaan.
Het Oost-Indisch Comité in Amsterdam klaagde al enige tijd over de onhoudbare toestand waarin Java en Batavia (het huidige Jakarta) in het bijzonder zich bevonden. Daagde er uit Nederland niet spoedig krachtige hulp op dan was het te voorzien dat Batavia bij de eerste vijandelijke (Britse) aanval zou bezwijken. De militaire bezetting van Batavia, niet berekend op de ontwikkelingen in Nederland, stelde niet veel voor. Bovendien begonnen de Javaanse vorstendommen zich meer en meer te roeren. Voor iedereen was het duidelijk dat het Nederlandse optreden in Oost-Indië wankelde.
Al in november 1798 begon men zich te realiseren dat Batavia en Java in staat van verdediging gebracht moesten worden. Militair gezien lag dat uiterst moeilijk omdat alle nog beschikbare marine-capaciteit in dienst gesteld was ten behoeve van de (Franse) aanval op Ierland.
De zaak veranderde toen men bij het Uitvoerend Bewind tot de overtuiging kwam dat de Ierse expeditie wellicht niet zou doorgaan – in elk geval niet op korte termijn. De logische vraag kwam boven drijven: moest het Ierse vloot-eskader met duizenden soldaten dan maar werkloos blijven wachten?
Stapje voor stapje veranderde de Nederlandse regering van koers. Wellicht zou een gedeelte van de Ierse oorlogsvloot in het voorjaar van 1799 met tweeduizend soldaten naar Indië kunnen varen. Er stonden niet alleen belangen in Batavia op het spel. Zo’n vloot zou bijvoorbeeld de Britten, die in samenwerking met stadhouder Willem V, Zuid-Afrika, Ceylon en Malakka met succes binnen waren gevallen, die gebieden opnieuw onder Nederlands bestuur kunnen brengen.
De Fransen – die moesten uiteraard hun goedkeuring aan het plan geven – hadden volgens het Uitvoerend Bewind ook baat bij zo’n Nederlandse expeditie naar de Oost. Generaal Napoleon Buonaparte dacht na de slag bij de Piramiden (21 juli 1798) Egypte voor de Fransen bezet te hebben. Op 1 augustus werd zijn vloot echter door de Britse admiraal Nelson de grond in geboord. Napoleon was in grote problemen gekomen. Een Bataafse oostelijke expeditie zou de Britten afleiden van hun exercitie in Egypte. Zo’n zelfde redenering was voor de Fransen (mede) aanleiding geweest om eerder een militaire expeditie naar Ierland op te zetten.
Daendels wordt ingezet voor een expeditie naar het oosten
Plannen voor een tocht richting Oost-Indië waren snel opgezet. Men ging ervan uit dat de Portugezen die op zee niet zouden verstoren. De vloot zou eerst via de Azoren (de ‘Vlaamse eilanden’) naar Brazilië (Rio de Janeiro) varen en van daaruit naar het oosten.
Rond de jaarwisseling 1798-1799 zette de regering nieuwe stappen. Minister Spoors legde vast: “Na veelvuldig overleg zijn we het eens geworden dat vijfduizend man landtroepen onder het opperbevel van generaal Daendels bij de eerste gunstige gelegenheid die kant uit zullen worden gestuurd”. [M 218]
Schout-bij-nacht Samuel Story, uit Maasbommel, zou het bevel voeren over een grote vloot, bestaande uit niet minder dan acht linie-schepen, twee zware en vijf lichte fregatten en twee aviso’s.
Terwijl Daendels zich formeel bleef prepareren op een expeditie naar Ierland (en eventueel Canada) werd hij door Spoors in vertrouwen genomen over de gewijzigde inzichten en plannen.
De generaal moest zich nu in extenso voorbereiden om te gaan optreden in een totaal ander gedeelte van de wereld. Dat zal heel wat van hem gevraagd hebben. Wat wist de Hattemer over hetgeen zich in Zuid-Afrika en Azië afgespeeld had en hoe hij er binnen een aantal maanden een rol kon spelen? Enkele jaren eerder had Londen expedities uitgerust naar de hoven van bijvoorbeeld China (George Macartney) en Birma (Michael Symes), die veel kennis opleverden maar maar geen militaire oogmerken hadden.
Opnieuw werd de opdracht nauwkeurig onder woorden gebracht. Maar in het algemeen gold: “Als commandant en chef dezer expeditie wordt hem in het algemeen en in alle gevallen, waarin hij zich met de macht, bij deze aan hem toevertrouwd, mocht komen te bevinden, aanbevolen de nationale eer te handhaven en alles te doen, wat het geluk en de welvaart van het vaderland zal behouden en vermeerderen”. [M 218]
Het belangrijkste doel werd vastgelegd in artikel 14: “Daendels zal zich naar Batavia begeven. Na aankomst zal hij zoveel mogelijk inlichtingen inwinnen. Met de plaatselijke machthebbers [sinds de grondwet direct ondergeschikt aan de regering in Den Haag] en de commandant van de vloot [Story] zal hij alles ondernemen wat tot afbreuk van de vijand [de Britten, misschien ook de nog aanwezige Javaanse vorsten en hun onderdanen] en tot de belangen van het vaderland kan strekken – hetzij door onze bezittingen terug te veroveren of door het maken van veroveringen op de vijand, of op zodanige andere wijze het meeste nadeel aan de vijand en de meeste eer en voordeel aan de Bataafse Republiek – kan toebrengen”. [M 219]
Geheime operatie
Formeel stond de Bataafse Republiek klaar om samen met de Fransen een geallieerd optreden in Ierland tot stond te brengen. Maar de werkelijkheid was begin 1799 anders.
De voorbereidingen om naar het verre oosten te gaan varen vonden derhalve in het grootste geheim plaats. Uiteraard mochten de Britten niet op de hoogte komen van wat zich in Bataafs Nederland aan het afspelen was. Maar ook de Fransen moesten rustig gehouden worden.
Na enige tijd kreeg Rutger Jan Schimmelpenninck, ambassadeur van de nieuwe republiek in Parijs, opdracht het plan aan de Franse regering (het ‘Directoire’) te verkopen.
Schimmelpenninck
Fransen werken niet mee
Het Directoire, aldus historicus Isidore Mendels, maakte allerlei bezwaren. In Parijs was men ervan overtuigd dat zo’n groots opgezette expeditie nooit in het geheim zou kunnen vertrekken. “De Bataafse zeemacht zou door Engelse schepen worden opgewacht en onvermijdelijk geheel of gedeeltelijk in de handen van de vijand vallen”. [M 225]
De Fransen hadden een andere bestemming voor de vloot van de Bataafse Republiek. De situatie in Oost-Indië had geen prioriteit in hun internationale politiek. De Nederlandse oorlogsschepen moesten maar in een dreigende houding voor Texel blijven liggen. Engeland zou dan voortdurend op zijn hoede moeten zijn voor een inval in Ierland.
Bij het Nederlands Uitvoerend Bewind was er alom teleurstelling. Daendels wilde wel weg. In 1798 waren er heel wat interne problemen geweest waar hij direct bij betrokken was. Hij blaakte dan ook van ijver voor een groots optreden elders in de wereld. Daar zou hij zijn vaderland beter kunnen dienen.
Daendels op missie naar Parijs
Misschien was Parijs wel om te praten. En wie kon dat beter doen dan Daendels zelf? Als er één man was die er met gezag op het hoogste niveau kon opereren was hij het wel. In regeringskringen had hij veel vrienden. De Nederlandse generaal werd op 10 februari 1799 opgedragen zich in het geheim naar de Franse hoofdstad te begeven met de bedoeling de toestemming alsnog binnen te halen.
Tijdens zijn onderzoek in Parijs vond Mendels papieren waarin Daendels zelf ter plekke had vastgelegd wat hij met Franse regeringsvertegenwoordigers aan de orde gesteld had.
Uiteraard herhaalde Daendels de argumenten van het Uitvoerend Bewind. Maar hij voegde er nog een en ander aan toe. De Nederlandse generaal was volstrekt niet bang voor de Britse marine. Zijn vloot was groot genoeg en sterk bewapend. Zijn mannen waren vast besloten hun kolonies te hulp te komen. Na aankomst konden er dan eindelijk weer koloniale waren naar het vaderland opgestuurd worden. De handel daarin zou een kolossal bedrag in de schatkist doen vloeien. Zijn mannen hadden tevens het voornemen om bijvoorbeeld de Britse handel met China te vernietigen.
Daendels poneerde in Parijs wat hem in Den Haag was opgdragen. De herovering van Kaap de Goede Hoop stond op het programma. De Britten, daar was hij van overtuigd, zouden in zuidelijk Afrika maar weinig weerstand te bieden hebben. “Bovendien mochten de Bataven rekenen op de steun van de inboorlingen, die zeer gehecht waren aan hun vroegere meesters. Ze zouden de gelegenheid aangrijpen om het gehate Britse juk af te werpen”. [M 226]
Daendels zette het allerhoogste, zijn eer, op het spel. “Gesteld dat ons eskader aangevallen wordt. Dan waarborg ik een verdediging, zo onverschrokken en hardnekkig mogelijk. Lijden wij de nederlaag dan durf ik verzekeren dat de roem van mijn landgenoten ongerept en onbevlekt zal blijven. De overwonnene zal [in dat geval] aan de overwinnaar geen enkel zege-teken achterlaten”. [M 226}
Herman Willem, 36 jaar, leek bereid om voor Frankrijk te sterven. Als hij maar zijn zin kreeg, dat wil zeggen de toestemming om naar Oost-Indië uit te varen.
Vergeefse hoop op toestemming
Daendels was er van overtuigd dat hij de Fransen op andere gedachten had weten te brengen. Op 22 februari 1799 schreef hij vanuit Frankrijk een brief naar minister Pijman in Den Haag. In zijn schrijven verzocht hij de minister van oorlog om alles in gereedheid te brengen voor een vertrek van 10 maart, nog geen drie weken later. Iedereen moest dan aan boord zijn. Bovendien was hem een werk-kapitaal van tweehonderd duizend gulden toegezegd. Dat geld moest tegen die tijd in Amsterdam klaarliggen. De formele toestemming van het Directoire was dan nog wel niet binnen. Maar hij was er absoluut van overtuigd binnen enkele dagen te zullen slagen.
De Nederlandse minister handelde zoals Daendels het vanuit Parijs aangaf. Het was en bleef een uiterst geheime operatie. De Britten mochten absoluut niets vermoeden van hetgeen zich in ‘Europa’ (het Europese continent) afspeelde.
Daendels reisde vanuit Parijs terug naar Den Haag in de vaste overtuiging dat hij in zijn missie geslaagd was. Ambassadeur Schimmelpenninck liet hij achter om de zaak verder af te ronden.
Hoe groot moet ieders teleurstelling geweest zijn toen de Oost-Indische expeditie alsnog door het Directoire werd afgeblazen. Op 15 maart, vijf dagen na het geplande vertrek, liet Schimmelpenninck weten dat de Franse regering ‘stellig voornemens was’ het Nederlandse eskader niet te doen uitlopen. De gezant herhaalde nog eens: de Fransen vonden dat de Bataafse marine niet meer mocht doen dan een dreigende houding ten opzichte van de Britten aan te houden. In het najaar van 1799 zouden de Fransen de zaak opnieuw bekijken.
Daendels was met een kluitje in het riet gestuurd. Het was nog eens goed duidelijk dat de Bataafse republiek belangrijke beslissingen niet zelf mocht nemen. In Indië moest men zijn eigen boontjes maar doppen. Voor de Fransen was die kwestie in 1799 niet van betekenis.
Daendels alsnog naar Indië in 1807
Charles Decaen
Aan het einde van het jaar 1799 kwam Napoleon aan de macht in Parijs. Een paar jaar later (bij de vrede van Amiëns, 1802) ontwikkelde de Eerste Consul een Franse strategie voor het oosten van Azië. Eerst stuurde hij Charles Decaen als zijn vertegenwoordiger naar het gebied.
Aan zijn broer Louis, koning Lodewijk van Holland geworden in 1806, gaf Napoleon de opdracht mee zich terstond met koloniale zaken bezig te houden. Broer Louis kende het standpunt van de man die zich in 1804 tot keizer van de Fransen gemaakt had: “Als u uw strijdkrachten ter land en ter zee vermindert en zo uw koloniën verliest, zal ik niets voor Holland doen”.
Op 1 juli 1806 reageerde Louis op een brief die de keizer over dat onderwerp geschreven had. Behalve dat hij een overzicht gaf van de Bataafse vloot, schreef hij hem onder meer: “Het eskader in Indië bevindt zich in staat van uitputting. Ik wil het vervangen door een soortgelijk eskader als het Uwe Majesteit behaagt. Ik ga een goede landofficier naar Batavia sturen”. [HK hoofdstuk 6]
Zo kwam Herman Willem Daendels voor de tweede keer op het toneel om naar het verre oosten gestuurd te worden. Deze keer niet door zijn landgenoten maar door de Fransman die als koning van Holland op de troon gezet was. Niemand dan Napoleon zelf had opdracht gegeven. Dat was, om het zo te zeggen, andere koek.
In februari 1807 vertrok Herman Willem Daendels echt naar Indië. Deze keer maakte hij de reis grotendeels in zijn eentje. Op 1 januari 1808 wist hij de westkust van Java te bereiken. Zijn aanwezigheid gedurende de volgende jaren bracht grote veranderingen. Tot op de dag van vandaag is hij bij menigeen niet vergeten.
Harry Knipschild
1 september 2016
Literatuur
Isidore Mendels, Herman Willem Daendels vóór zijne benoeming tot gouverneur-generaal van Oost-Indië (1762-1807), Den Haag 1890
‘Het Haags verdrag van 1795’, in A.J. Servaas van Rooijen, Haagsch Jaarboekje, 1897, 328
T.W. Moody en F.X. Martin (red.), The course of Irish History, Cork 1967
G.J. Schutte, De Nederlandse patriotten en de koloniën. Een onderzoek naar hun denkbeelden en optreden 1770-1800, Groningen 1974
M.C. Ricklefs, A history of modern Indonesia, Londen 1991
Harry Knipschild, Een Bataaf in Batavia, 1808 – 1811. Herman Willem Daendels en zijn Franse connectie, Leiden 2000
- Raadplegingen: 13049