161 - Village People, een creatie van twee ‘Marokkaanse’ Fransen
De eerste popmuziek, in de jaren vijftig, kwam vrijwel uitsluitend uit de Verenigde Staten. In de jaren zestig veranderde dat. Met name door de Beatles en Rolling Stones was er sprake van een ‘Britse invasie’. Amerika bleef wel bestaan als het land waar het om draaide, want daar kon je nu eenmaal het meeste geld verdienen als popartiest. De Amerikaanse westkust liet in de tweede helft van de sixties van zich horen, vooral met ‘psychedelische’ groepen als Jefferson Airplane.
De grote droom van iedereen die iets met popmuziek te maken had bleef om het in de Verenigde Staten te maken. Om het geld, maar niet minder om de ‘status’. In de jaren zeventig lukte het artiesten en producers uit niet-Engels sprekende landen dat te bereiken. Aansprekende voorbeelden waren Nederland (Shocking Blue, Tee Set, George Baker, Golden Earring, Focus), Zweden (Abba) en Duitsland (Frank Farian, Boney M.).
De achtergrond van de Amerikaanse Village People, je zou het misschien niet verwachten, past eveneens in de intenationalisering van de popmuziek in de seventies.
Frankrijk speelde in de jaren zeventig een eigenaardige rol in de popmuziek. Een centrale plek was weggelegd voor Henri Belolo. Vóór de Tweede Wereldoorlog was een groot gedeelte van Afrika in Franse handen. Landen als Marokko, Algerije, Tunesië, Senegal, Ivoorkust, Mali, Tsjaad, Madagascar enzovoort. Robert Aldrich schreef in 1996 een interessant boek, Greater France, over dit onderwerp.
Henri werd in 1936 in Frans Marokko geboren, om precies te zijn: de stad Casablanca. In een artikel in Le Parisien (en andere media) is te lezen dat de vader van Henri in de haven werkte en zijn moeder als mannequin. Op jeugdige leeftijd werd zijn smaak gevormd door aan het einde van de oorlog naar een Amerikaanse legerzender in Marokko te luisteren. Zo hoorde hij Glenn Miller en andere Amerikaanse muziek uit de jaren veertig en vijftig.
Henri luisterde niet alleen naar de muziek die de soldaten meebrachten. “Ik werd bovendien blootgesteld aan Afrikaanse ritmes. We hadden een groep zwarte mannen, moslims uit Ghana. Ze sloegen op trommels in de straten van Casablanca. De combinatie van Amerikaanse jazz, blues, gospel en Afrikaanse ritmes die toen over me heen kwam vormde de basis van mijn muzikale smaak”.
Henri Belolo in 2009
Henri wilde de zakenwereld in. Hij studeerde in Casablanca en reisde op 22-jarige leeftijd naar Parijs. Dat deed hij vooral om jazz-clubs te bezoeken. “You know jazz life was very, very, very bright in those days”.
Een ontmoeting met Eddie Barclay was bepalend voor het leven van de jongeman. “Op de jukebox zette ik mijn favoriete platen op”. Belolo noemde Lionel Hampton, Louis Armstrong, Dizzy Gillespie, Henri Salvador en Ben E. King. Barclay zou hem op zijn schouder getikt hebben. “Hij zei dat mijn keuze heel goed was. ‘Waar kom je vandaan?’
Ik vertelde hem dat ik opgegroeid was in Casablanca.
‘Wat ben je van plan te doen?’
Ik wist nog niet zeker of ik wel terug wilde naar Marokko [sinds 1956 een eigen staat].
‘Waarom begin je er niet een filiaal van mijn platenmaatschappij, Disques Barclay?’”
Belolo vertelde dat hij, 23 jaar jong, naar Casablanca terugvloog. Hij zette er een eigen bedrijfje op als distributeur van Barclay. Om zijn platen onder de aandacht te brengen bezocht hij elke zaterdagavond de clubs in de stad. Niet alleen had hij contacten met de mensen die de muziek draaiden, hij ging ook zelf met draaitafels opereren.
“The music came naturally in my ears, and naturally from my ears to my heart and my brain. And from my brain to the people. I was used to seeing the percussion, I used to sing, to play percussion, bang on things, my mother was going crazy, because I was trying to imitate the Gnawa [moslim-muzikanten] in the streets. I bought a double tumba, and my left hand did the kick, the bass drum, and the other hand was doing”... Henri liet het Afrikaanse ritme horen aan verslaggever Frank Broughton.
Belolo benadrukte nog eens hoe rond 1960 de scene in Marokko was. “Speciaal in Casablanca waren de clubs trendy en internationaal georiënteerd. Er waren Amerikaanse troepen gelegerd. Evenals zij kwamen veel Marokkaanse Fransen op de muziek af. Als deejay speelde ik misschien Charles Aznavour of Jacques Brel [op Barclay], maar ook Bill Haley, blues en rock & roll. Ik importeerde platen uit Ghana en Senegal. Die mengde ik met Amerikaanse muziek. Morocco, it was Africa, the combination was ethnic, we always had rhythm feeling”.
De veranderende omstandigheden als gevolg van de dekolonisatie brachten Hernri Belolo terug in Parijs. Deze keer kwam hij er bij Polydor terecht. “I was taking care of the Bee Gees through the international licensing, I brought James Brown to Paris at the Olympia, bringing jazz musicians, and so on. I was really immersed in that life”.
In 1968 was hij artistiek directeur en hield zich bezig met lokale artiesten als Serge Reggiani, Jeanne Moreau, F.R. David en Georges Moustaki.
Belolo was onder meer de producer van ‘Le métèque’ (‘vreemde snoeshaan’), in 1969 een gigantisch succes voor Georges Moustaki (1934-2013), een Griek die in Afrika, het Egyptische Alexandrië, geboren was. In Nederland werd de song niet alleen een hit voor Moustaki zelf maar haalde in 1971 tevens een Nederlandse nummer één notering als ‘Without a worry in the world’ van Rod McKuen.
In een interview legde Belolo uit waarom hij vervolgens (opnieuw) met een eigen firma begon. “Het was mooi om voor een groot internationaal bedrijf te werken [Polydor, onderdeel van PolyGram] maar als ik die successen voor mezelf gemaakt had had ik er genoeg aan verdiend voor tien mensenlevens”.
Henri, succesvol platenman dankzij Polydor, zette Carabine Music op.
Billboard-advertentie van Henri Belolo
Als je de advertentie leest die Belolo als manager van Carabine op 1 mei 1971 in Billboard plaatste was hij in voor van alles en nog wat. Later legde hij uit dat hij succes had met dance music. “Ik begon mijn eigen platen te produceren. Dance-muziek ging me steeds meer interesseren. Voor Frankrijk wist ik de rechten te verwerven van vroege dance-singles als ‘Kung Fu Fighting’ van Carl Douglas en dankzij mijn vriend Henry Stone van TK Records in Miami, George McRae ‘Rock Your Baby’, Gwen McRae, KC and the Sunshine Band. Met al mijn achtergrond was ik plotseling opnieuw de ontdekker van ‘dance’”.
Evenals in Casablanca deed Henri veel van zijn muzikale ideeën op in de dansgelegenheden van Parijs. Belolo noemde clubs als Régine’s (eerst Jimmy’s), François Patrice, Jean Castell, Keur Samba. “Kleine gelegenheden. Soms moest je vechten om binnen te mogen komen. Op de dansvloer was iedereen aan het dansen. Als de DJ een plaat opzette moest je van de ene tafel naar de andere om een meisje ten dans te vragen. Het ging er formeel aan toe maar het was een levendige bedoening”.
Keur Samba was bijzonder. “That club was very particular. De eigenaar was een zwarte man uit Senegal. Hij was heel lang, zag er zeer goed uit. De club werd bezocht door ‘trendy people’, zwart en blank door elkaar, mooie meisjes. We gingen er heen omdat de zwarten zo goed dansten. In de club hoorde je trendy platen, maar ook Zuid-Amerikaanse muziek en salsa. Het was in St Germain Du Pres. Alle meisjes waren verliefd op Keur Samba. Het was er heel anders, minder formeel, heel trendy. De combinatie van al die klanken was uniek”.
Naar eigen zeggen speelde Belolo regelmatig een rol als deejay in zo’n club. Zo hield hij voeling met wat er gaande was in de Franse scene.
In een interview vertelde de Marokkaanse Fransman dat hij in 1973 een eigen platenbedrijf in de VS begon dat hij Can’t Stop Productions noemde. Wilde je verder komen dan moest je daar toch heen. In die tijd liet hij zich vooral inspireren door de muziek uit Philadelphia, de Philly Sound, de muziek van Gamble en Huff. Teddy Pendergrass en Lou Rawls noemde hij als zijn favoriete artiesten. Belolo hield kantoor in New York en Philadelphia. Hij maakte er opnamen met arrangeur Charles Collins en drummer Earl Young, wist hij zich jaren later nog te herinneren.
In die tijd besloot Belolo ook samen te werken met Jacques Morali. “Ik wilde platen in Amerika produceren en was op zoek naar het juiste idee. In januari 1975 kreeg ik op kantoor bezoek van een jongeman, Jacques Morali. Hij was als verkoper begonnen in een platenwinkel op vliegveld Orly. Vervolgens nam Polydor hem in dienst voor Franse artiesten. Omdat ik tegelijkertijd muziekuitgever was nam hij contact met me op. Hij zocht een liedje voor een Franse artiest. Met dance had het allemaal niets te maken. We raakten bevriend met elkaar”.
Belolo en Morali hadden een gemeenschappelijk verleden. Ook Morali was in Marokko geboren, niet in Casablanca maar in Fez, op 4 juli 1947. Hij was dus ruim tien jaar jonger dan Belolo.
“Jacques vertelde me dat het zijn droom was opnamen in Londen te maken. De opname moest zo goed zijn dat je die kon afspelen in de clubs van St. Tropez aan de Middellandse Zee. Als je in Frankrijk promotie voor een nieuwe plaat wilt maken begin je ’s zomers in St. Tropez en in het najaar ga je door in grote steden als Parijs.
Een maand later kwam Jacques terug met een vondst. ‘Gisteren zag ik op televisie de film ‘Brazil’ met Carmen Miranda. Daar zou je in Engeland een goeie dance-versie van kunnen maken’.
Ik keek hem aan en zei: ‘We gaan helemaal niet naar Londen. We gaan naar Philadelphia. Twee maanden later, maart 1975, zaten we in de Sigma Sound-studio. Earl Young was de drummer, Vince Montana speelde op vibrafoon en Richard Rome fungeerde als arrangeur”. Belolo roemde Young als de uitvinder van de disco-beat.
De naam van de groep, drie of vier zangeressen, werd afgeleid van ‘Richie’ Rome. Zo kwam de Ritchie Family tot stand. Het was een Morali/Belolo creatie. ‘Brazil’ en ‘Best Disco in Town’ werden grote hits. Maar ook met ‘Quiet Village’ (origineel van Martin Denny, Hawaii), ‘Peanut Vendor’ en ‘African Queens’ bereikten ze de top van de Amerikaanse lijst met populaire ‘disco’-nummers. De Ritchie Family, in regelmatig wisselende bezetting, kwam steeds met ‘exotische’ titels te voorschijn. Een succesvol album heette ‘Arabian Nights’. Alleen al in de titels proef je de Afrikaanse wortels van het duo, geboren in Casablanca en Fez.
Ritchie Family, links Morali en rechts Belolo
In zijn interview met Henri Belolo stelde Frank Broughton (in 2004) de onvermijdelijke vraag. Hoe was het om te werken met Jacques Morali, die in 1991 aan aids overleed. Vanzelfsprekend moest de Fransman vertellen over hun grote succes – de Village People.
Belolo maakte meteen duidelijk: “Morali was ‘gay’ en ik ‘straight’. We konden het prima met elkaar vinden. Dat kwam goed uit: dankzij Morali leerde ik gays en hun underground scene begrijpen. Samen bezochten we hun clubs op de West Side in New York. De muziek was erg goed. Eén heette Ramrod [394 West Street], het was een ‘leather hardcore’ club maar de muziek was fantastisch. De DJs waren geweldig. Alleen mannen dansten er. Ik danste met iedereen, het kon me niets schelen. Maar zo begreep ik de gay scene, de gay mentaliteit en hoe interessant die was. Deze mensen waren springlevend, genoten van het leven en genoten van het leven op de late avond.
Morali nam me mee naar de tea dance party op Fire Island [bij Long Island, New York], erg goed. De beste DJs van de stad op een zonnig terras. We dansten buiten met vierduizend mannen met uitzicht op de zee. We zagen de zon ondergaan. De muziek ging van snel naar mid-tempo. Jacques vertelde me over de bosjes waar de mannen hun ding deden. Ik schreef er een tekst over: ‘Don’t go to the butchers, don’t go, someone might grab you, someone might stab you’.
Jacques, omdat hij gay was, wilde altijd iets doen voor de gay-community. Op de manier zoals we ook de Ritchie Family, met zangeressen, hadden opgezet. Maar nu met ‘male characters’. Op een dag, het moet omstreeks 1978 geweest zijn, liepen we door de Village. Ik geloof dat het Christopher Street was. We hoorden belletjes rinkelen. Een man, verkleed als indiaan, liep rond met belletjes aan zijn voeten om klanten te trekken voor zijn kroeg. Jacques had meteen dorst. ‘Wat ziet die man geweldig uit’, zei hij. De ‘indiaan’ heette Felipe [Rose]. Hij stond achter de bar. Elk kwartier of zo kroop hij er bovenop en deed een disco-act in zijn indianen-kostuum. Er was een DJ in de bar en die maakte een mengeling van disco-muziek en primitieve klanken van indianen.
Links van me zag ik een cowboy naar het dansen kijken. Iemand die je kende van de Marlboro-reclame voor sigaretten. Een Stetson-hoed op z’n hoofd, een snor en hij zag er goed uit. Morali draaide zich om en zei: ‘denk jij wat ik denk?’
Ik zei ‘ja’. Maar met twee mannen alleen was het vaudeville. Ter plekke bedachten we hoe we een act voor de gay community konden opbouwen, een act die onder de naam ‘village people’ kon functioneren. Er was nog een man met een attaché-koffertje, een zakenman van Wall Street. Zou die ook bij zo’n act horen? We zetten ter plekke op papier hoe we het wilden hebben. Aan de ‘indiaan’ vroegen we: ‘Wil je in een groep?’ Het was het eerste contact met Felipe.
Vervolgens plaatsten we een advertentie in de Village Voice. Twee avonden later kwamen zestig mannen in toepasselijke kledij opdagen voor een auditie. Want we hadden aangegeven naar wat voor soort figuren we op zoek waren.
Op een bepaald moment hadden we vijf van de zes mannen die we zochten. Er ontbrak dus nog één persoon, de zingende zwarte politieman. Op Broadway zagen we ‘The Wiz’. Op het toneel stond Victor Willis in de hoofdrol. Die had een fantastische stem. Na de voorstelling zochten we hem achter de bühne op. He was ‘straight’. Van ‘gays’ wist hij niets af behalve dan dat hij er niet gek op was. We vertelden hem waar we op uit waren. Zijn eerste reactie was: ‘Go to hell’. Totdat hij de muziek hoorde”. De liedjes, melodieën van Morali en teksten van Belolo, gaven de doorslag.
Village People rondom Victor Willis
Het blijft altijd de vraag wat je (achteraf) moet geloven van de verhalen van mensen. In andere bronnen is te lezen dat Belolo en Morali de Village People in eerste instantie opzetten als een groep dansers achter Victor Willis. Was het zo ook niet bij de Ritchie Family gegaan? Eerst de productie, daarna de ‘artiesten’. Pas na enige tijd zou het tweetal op zoek gegaan zijn naar ‘permanente leden’. Dat deden ze door in een tijdschrift te adverteren met de woorden: ‘Macho types wanted. Must dance and have a moustache’. De soldaat (Alex Briley) zou eerder door Willis ontdekt en ingebracht zijn.
Mensen hebben meer dan eens de neiging met hun eigen verhalen op de loop te gaan. Maar één ding staat vast. Willis was meer dan zanger en danser. Omdat Morali en Belolo Fransen waren hadden ze een probleem met Engelstalige teksten. ‘De politieman’ zorgde er geleidelijk aan voor dat die geschikt waren voor het Amerikaanse publiek.
Belolo vertelde Broughton tevens over zijn belangrijke contact in de muziekbusiness: Neil Bogart.
“We zochten contact met Neil Bogart. Zijn label Casablanca was heel trendy. Hij was een man die risico’s durfde te nemen, een echte ondernemer. Hij was goed in het promoten van zijn platen, hij onderhield uitstekende contacten met de radiomensen. We belden hem op. Bogart reageerde meteen positief. ‘I’m glad you called. Do you have something for me?’
We vertelden dat we een album [met de Village People] gemaakt hadden. Dat kunnen we niet via de telefoon laten horen. We komen wel naar Los Angeles vliegen.
Om indruk te maken boekten we een luxueuze kamer in het Beverly Hills hotel. De avond vóór onze ontmoeting probeerden we de muziek voor het eerst uit in een club. Op het hoogtepunt van de avond, dus ver na middernacht, waren er misschien wel vijfduizend man op de dansvloer. We vroegen de deejay het nummer ‘San Francisco’ van de Village People op te zetten. Van een afstand keken we toe, ‘scared like hell’. De helft van de mensen liep van de dansvloer af. Maar even later, op het moment van de ‘hook’, hoorden we ze schreeuwen en zagen we dat ze naar de dansvloer terugliepen. De DJ speelde ‘San Francisco’ twee keer achter elkaar en de mensen bleven schreeuwen. De mensen kwamen naar ons toe en kusten ons. De DJ keek ons aan en zei: ‘You got something guys’.
We waren dus in de juiste stemming op de dag dat we bij Neil Bogart op kantoor zaten. Ik keek hem aan en vroeg waarom zijn bedrijf Casablanca heette.
Hij zei: ‘Vanwege de film ‘Casablanca’. Mijn eigenlijke naam is Bogarvitz, maar ik heb mijn platenmaatschappij Casablanca genoemd omdat Humphrey Bogart er in speelde’.
Ik vertelde hem dat ik in Casablanca geboren was. Ik haalde mijn papieren te voorschijn en liet hem mijn identiteitskaart zien: ‘geboren in Casablanca’.
Bogart duwde op de knop van de intercom en gaf zijn 45 medewerkers opdracht meteen naar zijn kantoor te komen. ‘Ik heb een verrassing voor jullie’, liet hij ze weten. Onverwacht zaten 45 mensen naar ons te kijken omdat ik in Casablanca geboren was. Maar dat kwam goed uit omdat iedereen in de kamer aanwezig was. Neil zette de Village People op. Hij speelde het hele album. Aan het einde was iedereen enthousiast. Ze kusten elkaar! Dat was onze start bij Casablanca. We hadden geluk. Meer dan wie ook wist hij hoe je platen moest promoten. En hij was al hot met Donna Summer [‘Love to love you baby’] en de groep Kiss. Hij zat overal bovenop”.
De start van de Village People ging niet helemaal vanzelf. Het was de tijd van de disco-muziek. Die was, zeker in het begin, niet altijd even populair bij de radio-stations. Disco-muziek, het woord zegt het al, werd in clubs, in dancings, in discotheken gedraaid, om er op te dansen. Je had dus een heel andere aanpak nodig om de muziek aan de man te brengen.
Belolo: “Het eerste album van de Village People lanceerden we door promotie in de clubs. In die tijd was dat een compleet nieuwe manier om een groep onder de aandacht te brengen. Op veel plekken traden ze gratis op. Zo verkochten we 100.000 albums. Het was een openbaring voor de Amerikaanse platenbusiness omdat we lieten zien dat we, zonder airplay op de radio, 100.000 albums konden verkopen”.
1978 was het jaar van de grote internationale doorbraak van de Village People, met name bij het ‘gewone’ grote publiek. In het blad Blues & Soul voorspelde David Nathan het in het voorjaar: “Na het ongehoorde succes met de Ritchie Family hebben producer Jacques Morali en zijn partner Henri Belolo, lijkt het, opnieuw een hit in handen met de Village People, een gezelschap dat bestaat uit David Hodo, Glenn Hughes, Alex Briley, Randy Jones, Felipe Rose en lead zanger Victor Willis. De groep is een bedenksel van producer Morali”.
In het artikel liet Belolo weten: “Jacques had het idee om personen bij elkaar te brengen die een beeld geven van de bewoners van de Village in New York”.
Aan de lezers van het Britse blad gaf Nathan nog wat achtergronden van de Village: “For those who may not know, the Village is a cosmopolitan area which is noted in particular for attracting many folks with alternative lifestyles, attitudes – musicians, artists, students, a sizeable gay community, a melting pot of social and ethnic cultures. It could be likened perhaps to London’s Ladbroke Grove, Paris’ Latin Quarter and used to be known more commonly as Greenwich Village.
To native New Yorkers, it’s just the Village and it’s an area thriving with a multitude of different people and activities – indeed, a cross section of many different ways of life.
Suffice it to say that the astute Mr. Morali auditioned until he found exactly the right configuration for the proposed team and although most of the gentlemen in the group hadn’t met each other before, the Village People was officially born in June of 1977 when they went into the studios together”.
Enkele leden legden uit dat ze een soort mannelijke tegenhangers waren van feministen: “We want to present a particular concept of masculinity because we feel that with the advent of women’s liberation, men have had a hard time having any real images to look to. Especially young people.
What we want to get over is a positive yet sensitive masculine image. Sure, it’s exploiting everyone’s fantasies but we feel that there’s no one really doing that. You’ve got people like Alice Cooper and Kiss who are all made up and painted and it’s hard for young people with no proper masculine images to really look towards.
So we want to fill that void and it seems that we have parents on our side too, because they want their children to see those images too – even though things like cowboys and Indians are no longer a part of modern children’s images”.
De Britse popjournalist, zelf gay, eindigde zijn artikel met een duidelijke voorspelling: “Met Morali aan het roer kun je er zeker van zijn dat de Village People nog lang onder ons zullen zijn”.
Uit de clip van "Y.M.C.A."
Een paar maanden later kwam ‘Y.M.C.A.’ uit als de nieuwe single van de Village People. In het blad Mojo schreef Peter Silverton over hoe het met dat 45 toeren-plaatje ging:
“Y.M.C.A.’ came to Belolo and Morali late one night as they were strolling up the West Side and caught sight of the 23rd St YMCA - you can see it in the original video for the record.
‘Jacques asked what they did in there’, said Belolo. Its role as entrepot for gay sex was explained to him. ‘We went inside, saw what was happening and started humming the song’.
Victor Willis helped out with the lyrics. They went down to Sigma in Philadelphia to help infuse it with some of that old Philly soul, then finished it off at Sigma in new York.
‘So much fun’, said Belolo. ‘We knew it was a hit straightaway. We had those goose bumps. We tested it at Studio 54 and it killed the room. Killed it’”.
In het artikel kwam ook John Waller aan het woord. In Engeland was hij verantwoordelijk voor de promotie in de disco’s. “De Village People waren fantastisch. Een marketing-droom. Maar buiten de gay community wist niemand waar het om ging. Omdat het nummer zo ‘poppy’, zo ‘camp’ was overschaduwde dat alles. Hoe kon je trouwens iemand serieus nemen als hij als roodhuid gekleed ging?”
In de clip van ‘Y.M.C.A’ werd ook de Ramrod-club in beeld gebracht.
‘Y.M.C.A.’, een lied dus met een dubbele bodem, voor wie het wist, brak door alle barrières vanwege de kostelijke presentatie. Ook in Nederland bereikte de groep, mede dankzij Toppop, de hoogste plaats in de top 40. De jongens leken te genieten van hun succes. In Hilversum heb ik ze een keer over de ’s Gravelandseweg zien lopen, in kledij, helemaal opgemaakt. Lachend zwaaiden ze naar iedereen!
Uit de clip van "In the Navy"
Hoe ging je verder na zo’n wereldhit?
Belolo: “Casablanca vroeg ons om opnieuw op toernee te gaan. Deze keer gingen we met 52 man op pad. Terwijl we rondtrokken schreven we de songs voor een nieuw album. Eén van die nummers was ‘Go West’. Volgens ons was dat een perfecte opvolger. Dat bleek ook wel toen de Pet Shop Boys ‘Go West’ later uitbrachten. Maar de reacties waren niet bijzonder. Daarom gingen we voor ‘In the navy’.
Toen de single op de radio gedraaid werd nam de Amerikaanse marine contact met ons op. Men had er problemen met het aantrekken van nieuwe jongens. Ze wilden op tv adverteren en vroegen of ze onze song mochten gebruiken.
‘Waarom niet?’ reageerden wij.
‘Hoeveel geld kost dat?’ vroegen ze
Ik zei: ‘We hoeven helemaal geen geld. Ik heb een ander verzoek. Mogen we op een van jullie schepen een video-clip voor ‘In the navy’ maken?’ Drie weken later bevonden we ons op de gigantische Amerikaanse marine basis in San Diego. De marine stelde een oorlogsschip, vijf vliegtuigen, Phantoms, en enkele honderden navy men ter beschikking. In de clip die we er schoten kun je het zien.
Een paar weken later verscheen er een artikel op de voorpagina van de New York Post met als kop: ‘The Navy is using Tax Dollar money to fund a group with a video’. De marine voelde zich genoodzaakt hun campagne stop te zetten, maar wij hadden onze clip. Ook ‘In the navy’ werd een monsterhit”.
En gelijk had Belolo.
“Dat jaar, 1979, was fantastisch voor ons. We toerden live, met een groot orkest. Twee optredens in Madison Square Garden waren uitverkocht evenals in het Felt Forum in Los Angeles. We deden 52 grote steden”.
Toch kwam er al snel een keerpunt. De disco-rage was ineens afgelopen.
Dat kwam onder andere door de film ‘Can’t stop the music’, een productie van Allan Carr (direct betrokken bij ‘Grease’ en ‘Saturday Night Fever’), mede geproduceerd door Morali en Belolo en geregisseerd door Nancy Walker. Met daarin ook de muziek van de Ritchie Family en de Village People. De film kreeg vernietigende kritieken, werd zelfs uitgeroepen tot slechtste film van het jaar.
Henri Belolo zag het anders: “‘Can’t stop the music’, unfortunately was released too late. Disco was dying so the movie bumped - in America, but in Australia it was number one”.
Al snel was het afgelopen met de populariteit van de Village People. Hits bleven verder uit. Maar geleidelijk aan werd ‘Y.M.C.A.’ een soort volkslied voor de gay people, mannen en vrouwen. Toen ik op 10 september 2011 door Austin liep, de ‘liberal’ hoofdstad van Texas, was er een ‘gay pride’ optocht. Een man droeg een t-shirt met ‘I was born this way’ (een song van Lady Gaga). Je hoorde ‘I am what I am’ (uit ‘La cage aux folles’, een hit voor Gloria Gaynor in 1983). Maar vooral ‘Y.M.C.A’ van de Village People werd voortdurend uitbundig en luid door iedereen gezongen. Inmiddels (2008) had de groep een eigen ster op de Hollywood Walk of Fame.
Een ster voor de Village People (bezetting 2008)
Er was dus alle aanleiding om de Village People min of meer bij elkaar te houden en te laten optreden, in welke bezetting dan ook. Dat was niet altijd eenvoudig. Op diverse websites kon je het volgen aan de hand van losse berichten en nieuwtjes.
In 2006 meldde website nu.nl bijvoorbeeld: “Victor Willis [de leadzanger] werd begin jaren tachtig uit de groep gezet vanwege zijn cocaïnegebruik. Sinds hij de band verliet heeft hij diverse malen de wet overtreden. Vorig jaar bekende hij schuld in ruil voor strafvermindering, maar koos vervolgens het hazenpad. Er liepen aanklachten voor drugs- en wapenbezit tegen hem. Hij is nu in de boeien geslagen”. Bij zijn aanhouding had hij bovendien een valse naam opgegeven. Willis kwam in de Redwood City gevangenis van Californië terecht. Tevens moest hij behandeld worden omdat hij niet goed meer kon zingen. Om die reden was een internationale Victor Willis Dance Tour afgezegd.
Toch haalde de ‘politieman’ een meer dan belangrijke overwinning. In Amerika is de copyrightwetgeving aangepast. Voor liedjesschrijvers is het nu mogelijk om na 35 jaar hun uitgaverechten (ondergebracht bij een muziekuitgeverij) terug te eisen. De nieuwe wetgeving telt voor liedjes vanaf 1978. De termijn loopt dus in 2013 af.
In de media werden de namen genoemd van onder anderen Bob Dylan, Tom Petty, Bruce Springsteen en de Eagles die zodra ze kans kregen aan de bel trokken. Maar Victor Willis is het in mei 2012 als eerste gelukt zijn rechten terug te krijgen. “De rechtszaak is vooral van belang voor de jurisprudentie. Want het geeft toekomstige processen die liedjesschrijvers tegen uitgeverijen aanspannen meer kans van slagen. De beklaagden, Can’t Stop Productions en Scorpio Music [van Henri Belolo] stelden dat Willis geen aanspraak maakte op de rechten, maar de rechter verwierp dat.
Voor Willis betekent het winnen van deze rechtszaak dat hij aanspraak maakt op een groter deel van de inkomsten dan voorheen. In het geval van het nummer ‘Y.M.C.A.’ kan dat zelfs nog meer worden, want Willis beweerde dat één van de vermeende auteurs nooit aan het betreffende liedje heeft meegeschreven. Hij schreef mee aan 33 liedjes van de Village People, waarvan ‘Y.M.C.A.’,’ In The Navy’, ‘Go West’ en ‘Macho Man’ wereldwijd grote hits waren”.
Omdat Belolo en Morali Fransen waren, met onvoldoende kennis van de Engelse taal, hadden ze de hulp van Willis nodig. Die hulp heeft juist nu een belangrijke juridische betekenis gekregen. Willis, met blijkbaar nogal wat rancune omdat de Village People hem uit ‘zijn’ groep gezet hadden, is zozeer aangemoedigd door het juridische succes dat hij wellicht nog een stap verder wil gaan.
“De afgelopen jaren heb ik geleerd dat er ongekende krachten gepaard gaan met het bezitten van copyright. Als je wil, kun je het tegen gaan dat iemand jouw muziek uitvoert en misschien ga ik bezwaar maken tegen bepaald gebruik ervan”. Mogelijk wil hij de huidige Village People nu gaan [proberen te] verbieden om ‘Y.M.C.A’. en ‘In the navy’ te gaan uitvoeren, was op 11 september 2013 op het internet te lezen.
Het blijft interessant, vind ik, om de geschiedenis van de popmuziek tot op de dag van vandaag te bestuderen.
Harry Knipschild
28 september 2013
Clips
* Onrust in Frans Casablanca, 1955
* Carmen Miranda, Brazil
* Georges Moustaki, Le métèque, 1969
* Ritchie Family, The best disco in town, uit 1975
* Ritchie Family, Quiet Village, 1978
* Village People, Y.M.C.A., 1978
* Village People, In the navy, 1978
* Can't stop the music, trailer voor de film, 1980
* Pet Shop Boys, Go West
* Walk of Fame-ster voor de Village People, 2008
* Dansen in Keur Samba, Parijs, 2011
* Gnawa in Casablanca, 2012
Literatuur
David Nathan, ‘Village People: The Macho Answer To Women’s Lib’, Blues & Soul, juni 1978
Sophie Grassin en Gilles Médioni, ‘Henri Belolo: “Tsss, tss, poum!”’, L’Express, 6 juli 1995
Robert Aldrich, Greater France. A history of French overseas expansion, Londen 1996
Peter Silverton, ‘Young Men! The Village People’, Mojo, maart 1998
Discoguy, ‘Henri Belolo (& Jacques Morali) Tribute”, disco-disco.com, ong. 2000
Dave Veitch, ‘Village People: No need to feel down’, Canoe, 1 februari 2004
Frank Broughton, ‘Henri Belolo interviewed in Paris’, DJhistory.com, 23 oktober 2004
Emmanuel Marolle, ‘Son producteur a créé les Village People’, Le Parisien, 29 december 2005
Mike Callahan, Patrice Eyries en David Edwards, ‘Casablanca Records Story’, Both Sides Now Publications, 15 februari 2006
‘Politieman Village People in de cel’, Nu.nl, 28 maart 2006
‘Agent Village People opnieuw voor rechter’, Nu.nl, 12 april 2006
‘Village People star in hospital’, BBC, 8 juli 2008
‘Hollywood-ster voor Village People’, Nu.nl, 13 september 2008
Christian John Wikane, Casablanca Records: Play It Again, 2009, op het internet
Pierre Oitmann, ‘Village People-lid wint rechtszaak over repertoire’, Nu.nl, 10 mei 2012
Pierre Oitmann, ‘The Village People mogen hits mogelijk niet meer zingen’, Nu.nl, 11 september 2013
- Raadplegingen: 23671