Skip to main content

08 - Boter voor de missie

  
 
Geld speelde een belangrijke rol in het missiewerk. Met geld konden de missionarissen onder andere kerken, weeshuizen en schooltjes bouwen. Elke jaar ontvingen de missiebisschoppen een toelage die hen verstrekt werd door de Franse genootschappen Sainte Enfance (Heilige Kindsheid) en Propagation de la Foi (Voortplanting des Geloofs). Dat was mooi maar niet voldoende. Meestal hielp de familie in het land van herkomst. Maar ook vermogende katholieken deden een flinke duit in het zakje.
   Eén van de goede gevers was Josina Jansen, de echtgenote van Jan Jurgens. De familie Jurgens bouwde in de tweede helft van de negentiende eeuw een grote boterhandel op. De onderneming was internationaal actief. Boter werd in Duitsland en Oostenrijk ingekocht en in het welvarende Groot-Brittannië afgezet. Tot in Schotland toe. Jurgens ontwikkelde ook de productie van margarine. Die werd bekend onder de naam Blue Band. Het bedrijf is inmiddels opgenomen in het wereldconcern Unilever. In 1993 verscheen een boek met de geschiedenis van de familie (Jurgens. Generaties in beweging).
 
 
 
 
 
 
De boterhandel van de familie Jurgens was gevestigd in Oss. Het stadje ressorteerde onder het bisdom Den Bosch. Anton van de Laar was ‘professor’ aan het bisschoppelijk seminarie en directeur van de Heilige Kindsheid in het diocees. De kanunnik spande zich geweldig in voor het verwerven van gelden voor de missie in China. Bij Josina Jansen, geboren in Nijmegen, en haar echtgenoot vond Van de Laar een warm onthaal.
   Mgr. Ferdinand Hamer, bisschop in het binnenland van China, vernam in 1885 van zijn overste in Europa: “Van de Laar werkt aan de creatie van beurzen voor het vormen van een inlandse clerus in onze missies. Deze beurzen zouden 1500 gulden moeten kosten. Er is al een beurs, bestemd voor Gansu [het missiegebied van Hamer op dat moment]”. Het bericht werd al snel bevestigd in de Annalen van de Heilige Kindsheid.
 
 
 
Bisschop Hamer met kruis
 
 
De Nijmegenaar pakte pen en papier. “Misschien in geen land is het egoïsme zo groot als in China”, schreef hij aan de professor. “De overheid duldt ons omdat zij niet anders kan. Maar als zij het voor het zeggen had zou geen Europeaan voet binnen de grenzen van China kunnen zetten. En al helemaal geen priesters. Wij verkondigen immers een leer die regelrecht tegen hun heidense beginselen strijdt.
   Zolang wij geen inlandse priesters hebben zijn wij zeer ongerust. Vroeg of laat zullen wij Europeanen weggejaagd worden. Het weinige goed dat wij met Gods genade stichten loopt gevaar ten gronde te zullen gaan. Wij beseffen bovendien: de Chinezen hebben een hekel aan alles wat niet Chinees is. Als we Chinese priesters hebben dan zou de voortplanting van het geloof diepere wortels schieten. Een zekere paus zei altijd: ‘Als ik hoor dat er een inlandse priester gewijd is doet dat me meer genoegen dan als men mij spreekt van de bekering en het dopen van duizenden heidenen’”.
 
 
 
De familie Jurgens, links Constant Jurgens
 
 
De missiebisschop ontdekte dat Josina Jurgens-Jansen steeds geld schonk om de studie van Chinese priesterstudenten te financieren. In een bedankbrief bevestigde hij nog eens hoe goed het geld van pas kwam. “Het aantal christenen is nog gering. Jaarlijks dopen wij niet meer dan veertig volwassenen. Wij wanhopen, als het ware, dat getal te zien vermeerderen zolang wij geen inlandse geestelijkheid hebben. De afkeer van het volk tegen alles wat uitheems is blijft hier zeer groot”.
   Mgr. Hamer toonde tevens aan dat het geld, dat met de winst van de boterhandel opgebracht was, goed besteed werd. Nicolaas Yang en Vincentius Han, twee jonge Chinezen, studeerden hard. “Nicolaas is in het Chinees zover, dat wij hem na de vakantie aan het Latijn kunnen zetten. Zijn ijver geeft ons hoop op welslagen. Vincentius heeft de eerste prijs in het Latijn behaald. U wilt vast meer weten over die prijs. Het was een paar mooie schoenen. Voor het Chinees had hij al een broek verdiend van gekleurde stof”.
 
Aan mevrouw Jurgens in Oss legde de prelaat uit hoe het met een andere priesterstudent gegaan was: “Toen ik in november 1886 het zuiden van Gansu bezocht om er het heilig vormsel uit te dienen kwam een jongetje wenend op me af. Hij smeekte om in het seminarie opgenomen te worden. Ik vroeg zijn naam en die was Josef Wang. Ik dacht: dat is een seminarist die de heilige Josef ons zond om de beurs van mevrouw Josina Jurgens te genieten”.
   De opleiding van de jongeman was niet vrijblijvend. Hij verplichtte zich bijvoorbeeld om ‘gedurende zijn studietijd dagelijks twee tientjes van de rozenkrans voor mevrouw Jurgens te bidden. Als de Goede God hem later de grote gunst van het heilig priesterschap zal verlenen, zal hij gedurende zijn hele leven jaarlijks de heilige mis voor u opdragen’.
   Het botergeld werd dus effectief ingezet.
 
Een paar jaar later was mgr. Hamer gedurende een aantal maanden terug in Nederland. Die tijd gebruikte hij intensief om de Chinese missie onder de aandacht te brengen van gelovigen en potentiële missionarissen. Een collecte in Nijmegen bracht 2410 gulden op.
    Kort voor zijn terugtocht in 1891 logeerde hij enkele dagen bij de familie Jurgens in Oss. Als er in die tijd een Quote 500 bestaan had zou Jan Jurgens er goed in gescoord hebben. De bisschop vertrok dan ook niet met lege handen. Hij kreeg maar liefst 10.000 gulden mee om in een dorpje aan de Gele Rivier een kathedraal te bouwen. Bovendien hoorde hij: “Als gij in benarde omstandigheden zit, schrijft gerust. Ge kunt op ons rekenen”.
 

 
 
Het graf van Sientje Jurgens, 14 januari 1876 - 20 maart 1891
 
 
Op weg naar China deed de missionaris iets terug voor het echtpaar. Dochter ‘Sientje’, een van hun kinderen, was ernstig ziek. Hamer reisde vanuit Nederland eerst naar Lourdes om voor de genezing van het meisje te bidden. Dat mocht in haar geval echter niet baten. Tijdens zijn verblijf in de Franse Pyreneeën overleed Josina Geertruida Maria Jurgens. Ze werd niet ouder dan vijftien jaar. Haar grafmonument bevindt zich op begraafplaats Eikenboomgaard in Oss.
 
Bij aankomst bleek dat er in het binnenland van China een grote droogte en dus hongersnood heerste. Twee jaar achter elkaar leverde de oogst niets op. Van voedselaanvoer uit andere streken kwam niet veel terecht. Het aantal doden was gigantisch. Een pater rapporteerde dat er kuilen gegraven werden waar tienduizend lijken gedropt werden.
 
De boterkoning en zijn vrouw hadden een fortuin aan de missie geschonken. Op aandringen van de paters stelde mgr. Hamer de bouw van de kathedraal uit. Met het geld kocht hij voedsel op de zwarte markt. Dat had hij vanzelfsprekend te verantwoorden aan de gulle gevers in het Brabantse land.
   “Van alle kanten komen de arme mensen toegestroomd om in de schoot van de kerk te worden opgenomen – in de hoop er wat tijdelijke bijstand te ontvangen. Zo hebben wij er al 2000 bekeerlingen bij gekregen. Die zouden er nooit aan gedacht hebben om christen te worden als zij door de nood niet werden aangespoord. Die arme mensen komen hier aan. Ze hebben tien of meer dagen met vrouwen en bloedjes van kinderen door de woestijn [gelopen]. Ze zijn geheel uitgehongerd, bijna heel naakt, soms half bevroren. Uw hart zou breken. Welk een troost voor de missionaris als hij die arme ongelukkigen van de wisse dood kan redden en hun daarbij ook geestelijk kan genezen door ze in de schoot van de heilige kerk op te nemen”.
   Het geld van Josina en Jan Jurgens zorgde er dus voor dat het aantal katholieken toenam. Daar was het toch voor bedoeld.
 
 
 
Bisschop Hamerhuis, Nijmegen
 
 
Helemaal belangeloos opereerde de familie Jurgens niet. Leonardus Jurgens, een broer van Jan, werd pastoor in Tilburg. Door zijn bemiddeling kwam er van het Vaticaan in Rome toestemming om in de margarinefabriek te Oss op zon- en feestdagen, die kerkelijk werden gevierd, door te werken. In 1899 wist hij te bereiken dat er op vasten- en onthoudingsdagen margarine mocht worden geconsumeerd ondanks het feit dat dit produkt dierlijk vet bevatte.
   Constant Jurgens, een zoon van Josina en Jan, werd in 1906 zelf missionaris. Door het overlijden van zijn vader in 1913 erfde de pater – en dus de missie – een bedrag van ruim een half miljoen gulden. Frans Jurgens kocht het landgoed Heyendael in Nijmegen. In 1921 besloot de missie van Scheut er een nieuw missiehuis te bouwen. Ferdinand Hamer en Constant Jurgens waren Scheutisten.
   De missie van Scheut wist de hand te leggen op drie naast elkaar gelegen percelen, onder andere een van de Scheutist Constant Jurgens. Het gebouw kreeg de naam Monseigneur Hamerhuis. Boven op het dak werd een metershoog Chinees torentje gezet.
 
 
 
Constant Jurgens als geestelijke
 
 
Een tijdje later werd Constant Jurgens uit de missie teruggeroepen. De missie van Scheut had namelijk de zoon van Josina en Jan Jurgens benoemd tot rector van het missiehuis. Ook in de missie gold blijkbaar: wie betaalt, bepaalt.
 
Harry Knipschild
30 juli 2011

 
Dit artikel werd onder de titel ‘Blue Band voor de missie’ in de zomer van 2011 gepubliceerd op de website die nu www.katholiek.nl heet
21 juli 2013

Clip
  • Raadplegingen: 11075