145 - Johnnie Ray, een idool in het begin van de jaren vijftig
Wanneer moet je de geschiedenis van de popmuziek laten aanvangen?
Die vraag is niet objectief te beantwoorden. Het hangt helemaal van je persoonlijke smaak, je definitie van wat popmuziek precies inhoudt, je leeftijd of wat dan ook af. Teruggrijpen in de popmuziek heeft nogal eens met nostalgische gevoelens te maken. Mensen hunkeren dan naar de eerste muziek die ze nog bewust hebben meegemaakt. Oude muziek doet hen denken aan sentimenten die ze tijdens hun jeugd ervaren hebben. Bij boeken is dat minder het geval. Het is niet gek om een boek te lezen dat geschreven werd voordat je geboren werd. Genieten van (niet-klassieke) muziek uit een eerder tijdperk is wél bijzonder.
Popjournalisten sloven zich soms uit om vast te stellen wat de eerste pop- of rock-plaat was die ooit gemaakt is. Of waar de rock & roll in Nederland mee begonnen is. ‘Rock Little Baby of Mine’ van de Tielman Brothers werd in januari 2008 door deskundigen uitgeroepen tot de plaat waar het in Nederland allemaal mee begon. Maar, tenzij ik onvoldoende ben ingelicht, die single verscheen in 1958 alleen in België (in een beperkte oplage) en werd toen niet in Nederland uitgebracht.
Eveneens volgens deskundigen is ‘Rocket 88’ van Jackie Brenston (1951) de allereerste rock-plaat aller tijden. Het is maar hoe je het bekijkt. In mijn ogen is zo’n uitspraak willekeur.
Een nieuwe ster aan het firmament
Jeugdidolen zijn een verschijnsel van alle tijden. Idolen, populaire artiesten, waren er al lang voor het tijdperk van One Dimension, Justin Bieber, Michael Jackson, Madonna, Stones, Beatles, Elvis Presley en Bill Haley. Een van hen was bijvoorbeeld Johnnie Ray. In april 1952, ruim zestig jaar geleden, wijdde het maandblad Tuney Tunes een lang artikel aan de zanger en wist er zelfs een foto van hem bij te plaatsen. Zoals gebruikelijk bij dat soort artiesten maakte Ray een bliksemcarrière door. Het ene moment kende niemand hem, het volgende moment werd hij een idool voor de jeugd. En dat allemaal omdat zijn manier van zingen in ‘Cry’ bij het platenkopend publiek als een bom insloeg.
Zoals vaak in zo’n geval viel de zang van Ray niet bij iedereen in de smaak. “Om hetgeen hij in zijn stem legt (hartverscheurend verdriet, naar het schijnt) wordt Johnnie door minstens evenveel mensen verafschuwd als bewonderd. Sommigen vinden het niet leuk wanneer een zanger klinkt alsof de tranen langs zijn wangen biggelen”, aldus het blad.
In Tuney Tunes werd anno 1952 geschreven: “Johnnie Ray zong ‘Cry’ en werd rijk. Weinige maanden geleden was Johnnie in de wereld der grote successen nog een onbekende. Nu heeft zijn naam een bekende klank in de amusementswereld. Hij heeft dat te danken aan het feit, dat hij huilt als een kleine jongen, wanneer hij een song ten gehore brengt. Hij klinkt huilerig en grienend. Deze manier van zingen is iets nieuws en het is waarschijnlijk dat men er Johnnie zo om bewondert”.
De niet met name genoemde redacteur plaatste ‘Cry’ in de context van die dagen. Mensen als gitarist Les Paul hadden nieuwe opnametechnieken ontwikkeld waardoor je kon goochelen met geluid. Je hoefde niet meer de beste zanger of zangeres te zijn om op de plaat goed over te komen bij het grote publiek. Wat te denken van zangeres Patti Page die rond die tijd met ‘How much is that doggie in de window’ een nummer één hit maakte door een hondje te laten blaffen. Doris Day, aldus TT, had vooral succes vanwege haar ‘honingblonde stem’.
Het ging vaak om een gimmick. Dat was typerend in 1952. Tuney Tunes had ook een voorbeeld uit Nederland. “[Orkestleider] Ger de Roos bewees met zijn ‘Naar de speeltuin’ dat ongeschoolde kinderstemmen [Heleentje van Capelle] een grote attractie zijn”.
Hoe dan ook, Johnnie Ray was van het ene moment op het andere een ster geworden. Aan de royalties van ‘Cry’ had hij in een paar maanden tijd al 85.000 dollar overgehouden. “En dat zal nog wel meer worden”, aldus Tuney Tunes.
Johnnie Ray in de opnamestudio van Columbia Records
Het leven van Johnnie Ray
Dankzij de moderne communicatiemiddelen weten we anno 2013 binnen heel korte tijd best veel van een nieuw idool. Zestig jaar geleden was dat anders. Als je een plaat kocht (78 toeren) was er geen hoes met een foto. Dus meestal had je er niet het minste idee van hoe de artiest eruit zag. Kranten besteedden nauwelijks aandacht aan populaire muziek. Je hoorde de muziek, dat was alles. Van de achtergrond was je niet op de hoogte in die tijd. Op basis van weinig gegevens kon je er alleen maar naar gissen. Maar misschien was dat juist wel spannend.
Johnnie Ray, een van de topartiesten van de jaren vijftig, verdween nogal snel weer uit de belangstelling. Er is dan ook betrekkelijk weinig over hem vastgelegd. Recentelijk heb ik een en ander over hem gevonden, vandaar dit artikel. De meeste betrouwbare feiten las ik in het boek The Rockin’ ’50s. The decade that transformed the pop music scene van voormalig muziekuitgever Arnold Shaw.
Johnnie Ray, een van de topartiesten van de jaren vijftig, verdween nogal snel weer uit de belangstelling. Er is dan ook betrekkelijk weinig over hem vastgelegd. Recentelijk heb ik een en ander over hem gevonden, vandaar dit artikel. De meeste betrouwbare feiten las ik in het boek The Rockin’ ’50s. The decade that transformed the pop music scene van voormalig muziekuitgever Arnold Shaw.
Billie Holiday, een idool voor Johnnie Ray
Johnnie Ray werd op 10 januari 1927 geboren in Hopewell, Oregon. Oregon, een staat in het noordwesten van de VS, boven Californië aan de Pacific. Johnnie groeide op in de tijd van de grote depressie, de periode vanaf de Wall Street Crash in oktober 1929. De familie raakte, evenals vele anderen, in de problemen. Zijn vader moest genoegen nemen met inferieur werk.
Op zeer jeugdige leeftijd bleek Johnnie over muzikaal talent te beschikken. In de kerk speelde hij op het orgel. Samen met zijn oudere zus trad hij op scholen op. Als jongen vond hij inspiratie bij de zwarte zangeres Billie Holiday. “Ze heeft me heel erg beïnvloed”, vertelde hij aan Arnold Shaw. “Billie Holiday was origineel. En ik houd altijd van mensen die origineel zijn. Je kon haar met niemand vergelijken. In die eerste jaren werd ik ook beïnvloed door spirituals. Je hoefde de oorspronkelijke teksten maar te vervangen door ‘dirty lyrics’ en dan had je al een soort rhythm & blues. Die muziek was van belang toen ik zelf liedjes ging schrijven”. In feite opereerde Johnnie dus in een stijl die R&B-zangers als Ray Charles en Sam Cooke later met succes voortzetten in songs als ‘I got a woman’ en ‘What’d I say’.
Johnnnie Ray: “Ik zong af en toe in de kerk. Of je het gospel muziek moest noemen weet ik niet. Het hing er maar van af in wat voor stemming je was. ‘Bringin’ in the Sheaves’ was een hymne maar je kon er ook een gospel song van maken.
Als kind heb ik trouwens ook een hoop country & western-muziek gehoord. Mijn vader nam me mee naar square dances. Zelf speelde hij dan viool. Ik hoorde wat Roy Acuff deed en luisterde naar de Maddox Brothers & Rose, Homer & Jethro”.
Billie Holiday
Slecht gehoor door ongeluk
Als jonge padvinder (cub scout) kreeg Johnnie een klap op zijn hoofd toen hij een jaar of negen was. Zijn gehoor werd erdoor aangetast. Johnnie werd steeds dover, met alle gevolgen van dien. Goede hoorapparaten waren er nog niet. “Ik kon niet meer communiceren met andere kinderen van mijn leeftijd. Ik trok me in mezelf terug. Vaak was ik helemaal alleen, vol medelijden met mezelf. Dan droomde ik weg. In mijn droom fantaseerde ik dat ik een grote ster wilde worden.
Aan een carrière als zanger dacht ik in die tijd nog niet. Wat wist je daarvan als je op een boerderij ergens in Oregon opgroeide? Maar één ding wist ik zeker: dat ik de showbusiness in wilde. Acteur worden, dat was mijn droom”.
Als jongetje was Johnnie met zijn vader naar ‘Murder on the blackboard’ (1934) gaan kijken, een film over een moord op een school voor jonge kinderen. Die bleef hem nog lang bij. Maar opnieuw begon hij over muziek:
“Ik vertelde dat ik mijn inspiratie bij Billie Holiday vond. Dat was vooral het geval door de plaat ‘Lover Man’ met ‘That old devil called love’ op de andere kant. Mijn zus had die in huis. Ik zag hem toevallig liggen en zette hem op. Ik werd helemaal gepakt, was bezeten door haar manier van zingen. Vervolgens ontdekte ik wat ze allemaal in haar leven gedaan had, dat ze in de jaren dertig haar eigen orkest had en wat niet meer”. Billie Holiday werd voor Johnnie Ray wat Madonna of Bob Dylan voor een latere generatie is geworden. “Ik werd een verzamelaar van alles wat Billie Holiday was. Ik denk dat ik nu zo ongeveer alles bezit wat ze ooit heeft opgenomen”, bekende Johnnie Ray aan Arnold Shaw.
Moeizame start van carrière
Na de Japanse aanval op Pearl Harbor (Hawaii) brak ook voor de Amerikanen de Tweede Wereldoorlog uit. De familie Ray verhuisde naar Portland, Oregon, waar zijn vader werk vond in de haven. In die tijd manifesteerde Johnnie zich als acteur op school, maar echt succes had hij pas als hij begon te zingen. Zijn manier van zingen had vanwege zijn slechte gehoor een bijzonder karakter. Hij hoorde zichzelf niet goed terug.
Een voor hem belangrijke ontmoeting had Johnnie met de in die tijd populaire zangeres Sophie Tucker (1886-1966). Die was onder andere bekend van het liedje ‘Some of these days’. Tucker maakte de ambitieuze jongeman duidelijk dat hij nooit verder zou komen als hij in Portland, Oregon, bleef zitten. “If you want to make it in show business, kid, get the hell out of Portland”, zou ze hem geadviseerd hebben.
Een voor hem belangrijke ontmoeting had Johnnie met de in die tijd populaire zangeres Sophie Tucker (1886-1966). Die was onder andere bekend van het liedje ‘Some of these days’. Tucker maakte de ambitieuze jongeman duidelijk dat hij nooit verder zou komen als hij in Portland, Oregon, bleef zitten. “If you want to make it in show business, kid, get the hell out of Portland”, zou ze hem geadviseerd hebben.
Johnnie Ray was al 22 jaar toen hij de raad van Sophie Tucker opvolgde. Dat is drie jaar ouder dan de huidige leeftijd van Justin Bieber. Aan het eind van de jaren veertig trok hij vanuit de havenstad naar het mecca van de Amerikaanse filmindustrie: Hollywood. Succes was nog niet voor hem bestemd. Een jaar lang moest hij er alles aan doen om in leven te blijven. Elk baantje was goed als het maar wat geld opleverde. Twaalf maanden later was hij terug in Portland. Johnnie Ray had niets bereikt.
Aan een journalist vertelde de artiest in 1983: “I’d had some pretty lean years and starved to death pretty good. I’d come to Los Angeles to try to break into show business and I spent an entire year in Hollywood. I made about $500 for the whole year. Finally, I gave up in desperation. That’s when I finally realised that if you want to make it in this business, the last place to come is Hollywood. If you’re a singer, actor, or songwriter, this is not the place to come. Your chances of being discovered are much greater right in your own backyard. Out here in L.A. there are 5,000 kids knocking on every agent’s door; kids who will never make it. There just isn’t that much room at the top”.
Hoe moest hij ooit verder komen?
Hulp kreeg Johnnie van het komedianten-paar Bob Mitchell en Jan Grayton. Hij zou een seksuele relatie met een van de twee, of allebei, gehad hebben. Maar intussen ontwikkelde hij ook een eigen manier van zingen. Die unieke stijl was, zoals wel vaker bij artiesten, een aanpassing aan zijn handicap, zijn slechte gehoor.
“I’ve had to learn to translate normal speech patterns into music. For instance, I can’t hear bass players. If I take the hearing aid out, I can’t hear anything. I’m totally deaf. But with the hearing aid I still can’t hear bass players, so I am constantly fighting to stay in tempo because time doesn’t tick off in my head the way it does with a lot of jazz singers. I don’t keep perfect time in my head”.
Het duo hielp Johnnie aan een baantje als zanger. “Ze wisten hun agent in Cleveland (Ohio) zo ver te krijgen dat ze me twee weken wilden boeken in Ashtabula, Ohio, voor 150 dollar per week. Dan moest er nog een percentage af voor de agent. Maar met dat geld verdiende ik in elk geval genoeg om de terugreis per bus naar Portland te betalen. Ik stuurde 50 dollar naar mijn vader en nam de Greyhound-bus naar Cleveland. Mijn vrienden hadden intussen werk in Detroit weten te krijgen.
Na twee weken werd ik Ashtabula ontslagen. Mijn geld was snel op. Ik ging bijna dood van de honger. Gelukkig kon ik in Akron wat verdienen met het spelen van achtergrond-muziek. Na een paar maanden belde Jan me op en zei: ‘Kom naar Detroit. Hier zijn een heleboel clubs. Je kunt hier auditie doen’.
De eerste dag nam ik meteen de tram en zong voor bij Al Green. Voor 125 dollar in de week kon ik beginnen in een etablissement dat de Flame Show Bar heette. Ik ben nog een keer overgestapt naar de Clovers Club. Dat vonden ze bij de Flame vervelend. Ze boden me een hoger salaris aan als ik terugkwam. Blijkbaar was mijn manier van zingen, van optreden, in trek. Anders hadden ze me nooit dat aanbod gedaan”.
Onder contract bij Okeh Records
Detroit was een stad met een aanzienlijke productie van auto’s. Er was veel ‘zwart personeel’ om het zware werk te doen. Een inwoner van de stad, werkzaam bij Ford, die het later maakte met Motown Records, was de zwarte liedjes-schrijver Berry Gordy. In Detroit moet er aardig wat amusement voor de zwarte arbeiders geweest zijn. Misschien was Johnnie Ray wel zo iemand.
Johnnie Ray zocht zijn heil echter nog steeds in Hollywood. Hij maakte demo-opnamen en stuurde die naar Capitol Records, dat er gevestigd was. De artiesten die Johnnie bewonderde zaten immers voornamelijk bij die platenmaatschappij. “There were people like Stan Kenton, Nat King Cole, Kay Starr...a lot of great artists were on Capitol at that time. That was the label I wanted to be on”.
Het pakte anders uit dan Johnnie voor ogen had. Een lokale deejay, Robin Seymour, was onder de indruk van hetgeen de zanger op het podium deed. Hij tipte platenmaatschappij Okeh Records. Okeh was een onderdeel van Columbia (CBS, nu Sony). Het label hield zich speciaal bezig met ‘race music’, de voorloper van rhythm & blues, muziek voor de zwarte bevolking. Danny Kessler van Okeh bood Johnnie Ray een platencontract aan.
Het duurde nog even voor de zanger op het voorstel inging. Pas toen Dave Cavanaugh van Capitol hem liet weten dat het bedrijf geen belangstelling voor hem had, zei hij ‘okay’ tegen Okeh.
Op 28 maart 1951 maakte Johnnie Ray zijn eerste plaatopname – in de United Sound Studios (Detroit). De a-kant van de 78 toeren-plaat heette ‘Whiskey and Gin’, een eigen nummer. Maurice King, die in diezelfde tijd ook in de weer was met R&B-zangeres LaVern Baker, functioneerde als orkestleider. Al Green, eigenaar van de Flame Show Bar, trad in die dagen bovendien op als manager van zowel Johnnie Ray als LaVern Baker. Op het label van de plaat werd de muziek van Johnnie Ray als ‘blues’ aangeduid.
Platenmaatschappij Okeh wist ‘Whiskey and Gin’ als R&B-plaat aan de man te brengen. Vooral in Detroit en Chicago, een andere stad met een grote zwarte bevolking. Maar niet alleen daar. Foto’s van de nieuwe artiest waren er nog niet. De mensen die de plaat op de radio hoorden of kochten hadden er niet het minste idee van wie er zong. “They all thought I was pitching a girl who sounded like Dinah Washington. I finally convinced them that ‘she’ was a boy -- and then I had to break the news that ‘she’ was a white boy”.
De blanke man, die klonk als de zwarte zangeressen Dinah Washington en LaVern Baker, rook het succes. “Boekingskantoor GAC had, zonder me ooit te zien optreden, belangstelling. Ze verhoogden mijn gage naar 300 dollar per week. Intussen was mijn plaat, zonder dat ik er enig idee van had, gaan verkopen in steden als Boston, Philadelphia, Buffalo en Pittsburgh. Dat waren steden die er prat op gingen dat nieuwe artiesten het eerst daar bekend werden. De platenmaatschappij vond vervolgens dat ik naar Cleveland moest gaan om er mijn plaat te promoten.
Vanuit Chicago nam ik de nachttrein. Toen ik ’s morgens uit de trein stapte viel het me op dat het druk was op het station. Ik dacht, het lijkt wel of er een beroemdheid in aantocht is”.
Ineens had Johnnie Ray in de gaten dat hij zelf die beroemdheid was. “Duizenden mensen wachtten me op. Bill Randle, een deejay, had in zijn programma’s zoveel aandacht aan ‘Whiskey and Gin’ besteed dat hij nummer één in de hitlijst van Cleveland stond. De andere deejays in de stad moesten wel meedoen. De kleren werden me van het lijf gescheurd”.
Johnnie Ray zocht zijn heil echter nog steeds in Hollywood. Hij maakte demo-opnamen en stuurde die naar Capitol Records, dat er gevestigd was. De artiesten die Johnnie bewonderde zaten immers voornamelijk bij die platenmaatschappij. “There were people like Stan Kenton, Nat King Cole, Kay Starr...a lot of great artists were on Capitol at that time. That was the label I wanted to be on”.
Het pakte anders uit dan Johnnie voor ogen had. Een lokale deejay, Robin Seymour, was onder de indruk van hetgeen de zanger op het podium deed. Hij tipte platenmaatschappij Okeh Records. Okeh was een onderdeel van Columbia (CBS, nu Sony). Het label hield zich speciaal bezig met ‘race music’, de voorloper van rhythm & blues, muziek voor de zwarte bevolking. Danny Kessler van Okeh bood Johnnie Ray een platencontract aan.
Het duurde nog even voor de zanger op het voorstel inging. Pas toen Dave Cavanaugh van Capitol hem liet weten dat het bedrijf geen belangstelling voor hem had, zei hij ‘okay’ tegen Okeh.
Op 28 maart 1951 maakte Johnnie Ray zijn eerste plaatopname – in de United Sound Studios (Detroit). De a-kant van de 78 toeren-plaat heette ‘Whiskey and Gin’, een eigen nummer. Maurice King, die in diezelfde tijd ook in de weer was met R&B-zangeres LaVern Baker, functioneerde als orkestleider. Al Green, eigenaar van de Flame Show Bar, trad in die dagen bovendien op als manager van zowel Johnnie Ray als LaVern Baker. Op het label van de plaat werd de muziek van Johnnie Ray als ‘blues’ aangeduid.
Platenmaatschappij Okeh wist ‘Whiskey and Gin’ als R&B-plaat aan de man te brengen. Vooral in Detroit en Chicago, een andere stad met een grote zwarte bevolking. Maar niet alleen daar. Foto’s van de nieuwe artiest waren er nog niet. De mensen die de plaat op de radio hoorden of kochten hadden er niet het minste idee van wie er zong. “They all thought I was pitching a girl who sounded like Dinah Washington. I finally convinced them that ‘she’ was a boy -- and then I had to break the news that ‘she’ was a white boy”.
De blanke man, die klonk als de zwarte zangeressen Dinah Washington en LaVern Baker, rook het succes. “Boekingskantoor GAC had, zonder me ooit te zien optreden, belangstelling. Ze verhoogden mijn gage naar 300 dollar per week. Intussen was mijn plaat, zonder dat ik er enig idee van had, gaan verkopen in steden als Boston, Philadelphia, Buffalo en Pittsburgh. Dat waren steden die er prat op gingen dat nieuwe artiesten het eerst daar bekend werden. De platenmaatschappij vond vervolgens dat ik naar Cleveland moest gaan om er mijn plaat te promoten.
Vanuit Chicago nam ik de nachttrein. Toen ik ’s morgens uit de trein stapte viel het me op dat het druk was op het station. Ik dacht, het lijkt wel of er een beroemdheid in aantocht is”.
Ineens had Johnnie Ray in de gaten dat hij zelf die beroemdheid was. “Duizenden mensen wachtten me op. Bill Randle, een deejay, had in zijn programma’s zoveel aandacht aan ‘Whiskey and Gin’ besteed dat hij nummer één in de hitlijst van Cleveland stond. De andere deejays in de stad moesten wel meedoen. De kleren werden me van het lijf gescheurd”.
Cry
Johnnie Ray was nu een belangrijke zanger voor platenmaatschappij Columbia geworden. Vanaf dat moment werden zijn zaken er behartigd door Mitch Miller, die zich op het hoogste niveau met de opnamen van artiesten bemoeide. Miller had al eerder Patti Page, Frankie Laine en Vic Damone ontdekt. Mitch Miller was jarenlang goed in het oppakken van mogelijke hit-liedjes.
“Mitch had een idee voor mijn tweede plaat. Toen ik bij hem in New York was speelde hij me ‘Cry’ voor. It was a straight, pretty, sugar-dripped little ballad. Dat nummer moet jij op jouw manier zingen”, vertelde hij aan Arnold Shaw. De song was geschreven door Churchill Kohlman. Die schreef liedjes in zijn vrije tijd. Eigenlijk was Kohlman (geb. 1906 in Pittsburgh) ambtenaar. Maar toen hij ‘Cry’ componeerde werkte hij bij een stomerij. Het liedje was al op de plaat gezet door een zangeres, Ruth Casey.
Tijdens de opname-sessie zouden in totaal drie nummers worden opgenomen. In die tijd huurde je de studio voor een vastgesteld aantal uren, inclusief de muzikanten. “Mitch had nog twee andere songs geselecteerd, ‘Broken-Hearted’ en ‘Please Mr. Sun’. Ik werd begeleid door de Four Lads, Jimmy Carroll en Sam Butera op saxofoon. Niemand vertelde me wat ik moest doen. Ik zong gewoon op de manier zoals ik het voelde. Het ging zo voorspoedig dat we nog tijd over hadden. Zodoende werd mijn eigen liedje ‘The Little White Cloud That Cried’ ook nog opgenomen. Ze zullen wel gedacht hebben: Nu kunnen we die jongen een plezier doen door een van de nummers op te nemen die hij zelf geschreven heeft. Dan zetten we dat gewoon op de achterkant van ‘Cry’”.
Waarschijnlijk had de artiest flink zitten zeuren dat ze dat in de studio zouden opnemen.
De opvolger van ‘Whiskey and Gin’, nog steeds op het ‘zwarte’ Okeh-label, was een sensatie in de verkoop. Op 16 november 1951 kwamen beide nummers tegelijk binnen in de Amerikaanse hitlijsten. ‘Cry’ bereikte de eerste, de b-kant, ‘The Little White Cloud That Cried’, de tweede plaats van de Billboard hitparade. Op 14 december 1951 verscheen Johnnie Ray bovendien op de rhythm & blues-bestsellerlijst en haalde ook daar de toppositie.
Die ene opname-sessie van een paar uur, waarin vier songs werden opgenomen, bleek helemaal een goede investering van Mitch Miller te zijn. ‘Please Mr. Sun’ en ‘Here I am broken-hearted’ werden begin 1952 in de handel gebracht, nu op het ‘gewone’ Columbia-label: Johnnie Ray was opgehouden over te komen als een ‘zwarte zangeres’.
Op 18 januari verschenen ook nu de a- en de b-kant tegelijk in de hitlijsten en brachten het tot een zesde en negende plaats. Voor beide singles (op 78 toeren) ontving Johnnie Ray een gouden plaat – wegens verkoop van meer dan een miljoen exemplaren. Het verhaal gaat dat er van ‘Cry’ op Okeh geleidelijk aan zelfs meer dan vier miljoen stuks over de toonbank gingen.
Wat is er mooier dan als je waardering krijgt van je eigen grote idool. Johnnie Ray maakte het mee. “Billie Holiday kwam naar de Flame Show Bar om mij te zien optreden. Toen ik me realiseerde dat ze er was dacht ik, vanavond kan ik onmogelijk het podium op. Dat kan toch niet als Billie Holiday op de eerste rij naar me zit te kijken en luisteren. There isn’t any way to get on.
Ze moet begrepen hebben hoe ik me voelde. Meteen kwam ze op me aflopen en nodigde me uit bij haar aan tafel te komen zitten. Billie inviteerde me tevens om na afloop van de show naar het hotel te komen waar ze logeerde, om er samen met haar wat te drinken. Dat was het begin van onze vriendschap”.
“Mitch had een idee voor mijn tweede plaat. Toen ik bij hem in New York was speelde hij me ‘Cry’ voor. It was a straight, pretty, sugar-dripped little ballad. Dat nummer moet jij op jouw manier zingen”, vertelde hij aan Arnold Shaw. De song was geschreven door Churchill Kohlman. Die schreef liedjes in zijn vrije tijd. Eigenlijk was Kohlman (geb. 1906 in Pittsburgh) ambtenaar. Maar toen hij ‘Cry’ componeerde werkte hij bij een stomerij. Het liedje was al op de plaat gezet door een zangeres, Ruth Casey.
Tijdens de opname-sessie zouden in totaal drie nummers worden opgenomen. In die tijd huurde je de studio voor een vastgesteld aantal uren, inclusief de muzikanten. “Mitch had nog twee andere songs geselecteerd, ‘Broken-Hearted’ en ‘Please Mr. Sun’. Ik werd begeleid door de Four Lads, Jimmy Carroll en Sam Butera op saxofoon. Niemand vertelde me wat ik moest doen. Ik zong gewoon op de manier zoals ik het voelde. Het ging zo voorspoedig dat we nog tijd over hadden. Zodoende werd mijn eigen liedje ‘The Little White Cloud That Cried’ ook nog opgenomen. Ze zullen wel gedacht hebben: Nu kunnen we die jongen een plezier doen door een van de nummers op te nemen die hij zelf geschreven heeft. Dan zetten we dat gewoon op de achterkant van ‘Cry’”.
Waarschijnlijk had de artiest flink zitten zeuren dat ze dat in de studio zouden opnemen.
De opvolger van ‘Whiskey and Gin’, nog steeds op het ‘zwarte’ Okeh-label, was een sensatie in de verkoop. Op 16 november 1951 kwamen beide nummers tegelijk binnen in de Amerikaanse hitlijsten. ‘Cry’ bereikte de eerste, de b-kant, ‘The Little White Cloud That Cried’, de tweede plaats van de Billboard hitparade. Op 14 december 1951 verscheen Johnnie Ray bovendien op de rhythm & blues-bestsellerlijst en haalde ook daar de toppositie.
Die ene opname-sessie van een paar uur, waarin vier songs werden opgenomen, bleek helemaal een goede investering van Mitch Miller te zijn. ‘Please Mr. Sun’ en ‘Here I am broken-hearted’ werden begin 1952 in de handel gebracht, nu op het ‘gewone’ Columbia-label: Johnnie Ray was opgehouden over te komen als een ‘zwarte zangeres’.
Op 18 januari verschenen ook nu de a- en de b-kant tegelijk in de hitlijsten en brachten het tot een zesde en negende plaats. Voor beide singles (op 78 toeren) ontving Johnnie Ray een gouden plaat – wegens verkoop van meer dan een miljoen exemplaren. Het verhaal gaat dat er van ‘Cry’ op Okeh geleidelijk aan zelfs meer dan vier miljoen stuks over de toonbank gingen.
Wat is er mooier dan als je waardering krijgt van je eigen grote idool. Johnnie Ray maakte het mee. “Billie Holiday kwam naar de Flame Show Bar om mij te zien optreden. Toen ik me realiseerde dat ze er was dacht ik, vanavond kan ik onmogelijk het podium op. Dat kan toch niet als Billie Holiday op de eerste rij naar me zit te kijken en luisteren. There isn’t any way to get on.
Ze moet begrepen hebben hoe ik me voelde. Meteen kwam ze op me aflopen en nodigde me uit bij haar aan tafel te komen zitten. Billie inviteerde me tevens om na afloop van de show naar het hotel te komen waar ze logeerde, om er samen met haar wat te drinken. Dat was het begin van onze vriendschap”.
Johnnie Ray met Doris Day en Mitch Miller
Carrière en problemen
Het kon niet meer stuk met de carrière van Johnnie Ray. Hij trad op in ‘Toast of the town’, een tv-programma van Ed Sullivan. De artiest werd voortaan uitgenodigd om op de meest prestigieuze plaatsen tegen een hoge gage op te treden. Dat deed hij trouwens niet alleen in de VS, maar ook elders in de wereld, zoals Groot-Brittannië en Australië.
Het grootste probleem voor hem was misschien wel zijn seksuele geaardheid. In die tijd kon je er onmogelijk voor uit komen dat je ‘gay’ of ‘bi’ was. Al in het begin van zijn loopbaan was hij ‘op heterdaad betrapt’ door een agent die een incident uitlokte. In 1952 trad Ray in het huwelijk met Marilyn Morrison, de dochter van een club-eigenaar in Los Angeles. Het huwelijk hield nog geen jaar stand.
Meer succes had Johnnie Ray bij Noël Coward toen hij in 1955 in Engeland optrad. In zijn dagboek schreef deze: “Squealing teenagers and mass hysteria, quite nauseating, but [Johnnie Ray] gave a remarkable performance both on stage and later at the Embassy, where he fondled [actress] Terry Moore for the cameras. Poor boy”. Johnnie Ray en Noël Coward werden goede vrienden.
In 1957 speelde Terry Moore een hoofdrol in de film ‘Bernadine’, samen met Pat Boone, eveneens een populaire zanger op dat moment. Johnnie Ray had diverse intieme relaties, onder anderen met zijn manager Bill Franklin en met journaliste Dorothy Kilgallen. Die leerde hij kennen tijdens zijn performance in het tv-programma ‘What’s my line’.
Op het hoogtepunt van zijn populariteit werd de zanger in Las Vegas ook belaagd door de mafia. Misschien was het wel chantage vanwege zijn geaardheid, die hij steeds moest verbergen. “The Mob [mafia] tried to buy my contract. They offered my manager $50,000. We said a polite no. I was sure I’d get mutilated. But they never bothered me. I was a big drawing card at the Sands [Las Vegas] then”.
Het grootste probleem voor hem was misschien wel zijn seksuele geaardheid. In die tijd kon je er onmogelijk voor uit komen dat je ‘gay’ of ‘bi’ was. Al in het begin van zijn loopbaan was hij ‘op heterdaad betrapt’ door een agent die een incident uitlokte. In 1952 trad Ray in het huwelijk met Marilyn Morrison, de dochter van een club-eigenaar in Los Angeles. Het huwelijk hield nog geen jaar stand.
Meer succes had Johnnie Ray bij Noël Coward toen hij in 1955 in Engeland optrad. In zijn dagboek schreef deze: “Squealing teenagers and mass hysteria, quite nauseating, but [Johnnie Ray] gave a remarkable performance both on stage and later at the Embassy, where he fondled [actress] Terry Moore for the cameras. Poor boy”. Johnnie Ray en Noël Coward werden goede vrienden.
In 1957 speelde Terry Moore een hoofdrol in de film ‘Bernadine’, samen met Pat Boone, eveneens een populaire zanger op dat moment. Johnnie Ray had diverse intieme relaties, onder anderen met zijn manager Bill Franklin en met journaliste Dorothy Kilgallen. Die leerde hij kennen tijdens zijn performance in het tv-programma ‘What’s my line’.
Op het hoogtepunt van zijn populariteit werd de zanger in Las Vegas ook belaagd door de mafia. Misschien was het wel chantage vanwege zijn geaardheid, die hij steeds moest verbergen. “The Mob [mafia] tried to buy my contract. They offered my manager $50,000. We said a polite no. I was sure I’d get mutilated. But they never bothered me. I was a big drawing card at the Sands [Las Vegas] then”.
Foto uit tijdschrift "Life"
Nieuwe hitsuccessen
Vanaf ‘Cry’ verscheen Johnnie Ray met de regelmaat van de klok in de internationale hitlijsten, voor zover die begin jaren vijftig al bestonden. Een bijzonder single was ‘Just walking in the rain’. Het liedje was geschreven en in juni 1953 op de plaat gezet door Johnny Bragg en Robert Riley met een groep die zich voor die gelegenheid de Prisonaires noemde. Toen ze de opname maakten in de Sun studio van Sam Phillips waren het geen gewone artiesten maar gevangenen. Het duurde nog een paar jaar voor Mitch Miller ‘Just walking in the rain’ ontdekte en besloot het aan Johnnie Ray te geven.
Ray: “Mitch Miller handed the song to me and I said, O.K., I’ll do the best I can. It was one of four songs we were doing at that session, but I think it was the last as I recall. The first three were difficult and ‘Walking In The Rain’ was easy. We were getting impatient. It was a late night session, about 10 or 11 p.m.. We were anxious to get out. We were ready to do the first take and Mitch came over to me. He rubbed the microphone and said, ‘I want you to pretend this is a woman’s (private parts)’.
I was embarrassed when he said that in front of all the girl singers. Of course, Mitch Miller was never known for being tactful. I almost refused to do the song. I almost said, Mitch we’re tired – let’s skip this piece of crap – let’s get out of here! He said to me, ‘John, this could be a song that could do it for you, try it, give it your best!’
I said, O.K., Mitch. I never fought with him. We never had an argument, never. So we did ‘Walking’ in two takes, because there wasn’t anything to do with it”.
Ray: “Mitch Miller handed the song to me and I said, O.K., I’ll do the best I can. It was one of four songs we were doing at that session, but I think it was the last as I recall. The first three were difficult and ‘Walking In The Rain’ was easy. We were getting impatient. It was a late night session, about 10 or 11 p.m.. We were anxious to get out. We were ready to do the first take and Mitch came over to me. He rubbed the microphone and said, ‘I want you to pretend this is a woman’s (private parts)’.
I was embarrassed when he said that in front of all the girl singers. Of course, Mitch Miller was never known for being tactful. I almost refused to do the song. I almost said, Mitch we’re tired – let’s skip this piece of crap – let’s get out of here! He said to me, ‘John, this could be a song that could do it for you, try it, give it your best!’
I said, O.K., Mitch. I never fought with him. We never had an argument, never. So we did ‘Walking’ in two takes, because there wasn’t anything to do with it”.
Johnnie Ray bij de AVRO-tv in Nederland
Langzamerhand was Johnnie Ray met zijn platen meer succesvol in het buitenland dan in Amerika zelf. De trips van de zanger naar Europa leverden hun vruchten af. In Engeland met name scoorde de artiest uit Oregon meer top tien hits dan in de VS. Hij kwam er zelfs op één met ‘Such a night’ (1954) en ‘Just walking in the rain’.
Intussen was het tijdperk van de rock & roll losgebarsten. Met zijn liedje ‘Yes Tonight Josephine’, een popproductie met een gimmick, stond hij in juni 1957 vier weken op nummer één geklasseerd in de Britse hitlijsten, hoger dan Guy Mitchell (‘Rock-a-Billy’), Tommy Steele (‘Butterfingers’), Frankie Lymon (‘Baby Baby’), Little Richard (‘Long Tall Sally’) en Elvis Presley (‘All shook up’). In de VS kwam ‘Josephine’ niet meer verder dan de top 20.
In het voorjaar van 1958 deed Johnnie Ray ook Nederland aan. Pieter Sweens deed verslag aan de lezers van het door Phonogram uitgegeven blad Disco Discussies.
“De paar honderd genodigden waren stuk voor stuk beschaafde, zelfs bedaarde lieden. In niets leken zij op de horden bezeten teenagers die het Londense Palladium plegen te bestormen wanneer Cry Guy Nummer Eén daar zijn show brengt. Kwieke paardestaarten leunden naast gefrizeerde schedels behaaglijk in de zetels. Onverwachts verscheen Johnnie Ray en liep naar het middelpunt van de bühne. De microfoon hield hij in de hand, ’n twintig meter snoer kronkelde achter hem aan.
De knaap met het jongensachtig-ernstige gezicht zong. Hij zong en hij acteerde, lééfde zijn nummer, bracht het letterlijk over het voetlicht met zijn stem, zijn handen, armen, benen, zijn hele tengere lichaam. Meezwaaiend op het ritme keek hij de zaal in, hief dan zijn ogen naar het balkon, deed lenig een paar stappen achteruit en keek recht in het rode oog van de tv-camera. De zaal zag en hoorde. Bij het tweede chorus ging het figuurlijk op het podium door de knieën, tegelijkertijd met een driftige armzwaai het begin-akkoord accentuerend.
De meisjes daar in de AVRO-studio vielen niet flauw. Ze gilden zelfs niet. Het applaus was, nou ja, beleefd. ‘Goed’, scheen men te denken, ‘je kunt er wat van. Toegegeven – maar ons neem je niet zo gauw in de boot. We zijn hier niet in Amerika’”.
Het duurde een tijdje voor de zanger zijn publiek voor zich wist te winnen. Hij moest er voor ploeteren. “Geen vijf tellen staat hij op dezelfde plaats, toch blijft hij in beeld. De mike in zijn handen moet twee maten verder weer op zijn standaard rusten, omdat hij dan beide armen langs het lichaam strekt, zijn handcn tot vuisten balt en krampachtig weer ontspant. Elke beweging, ieder gebaar, vloeit op een natuurlijke manier uit de vorige, gaat vanzelf over in de volgende.
Wij hebben Johnnie Ray zien werken. Op ons plaatsje daar op de achterste rij hebben wij gezien en gevoeld hoe hij de zaal, aanvankelijk zo lauw en sceptisch, meesleurde. Geen moment liet hij ons op adem komen; hij haperde geen seconde. Zijn gezicht leek nu eens op dat van een door pijnscheuten gekweld mens, dan weer op dat van een in zijn cel gekerkerde maniak, luisterend naar stemmen die hem opjagen. Met een flits verscheen dan een open glimlach en de zon brak door. Het applaus groeide tot een donderende ovatie na ‘Such a night’. ‘With these hands’ werd een overtuigende demonstratie. Zij die er waren om tranen te zien, kregen hun zin; twee strepen tekenden zich in het felle licht van de schijnwerpers tegen de oranje-gele schmink af. De zaal riep, nee schreeuwde om meer: ‘Bravo! Bis! Bis! Bis-bis-bis-bis!’.
Johnnie kwam terug, ging weer op de piano-kruk zitten. ‘The little white cloud that cried’ en ‘Cry’ – hij moet ze duizenden malen hebben gezongen – werden triomfen. Het publiek lette niet op de dwaze teksten, vergat dat dit nu juist datgene was, waar men niet had willen ‘in trappen’; men liet zich meeslepen naar een uitbundig enthousiasme. Door Rays stem, zijn mimiek en zijn voordracht. Op twee aankondigingen na, heeft Johnnie Ray geen woord gesproken.
Toen het dan toch werkelijk afgelopen was – op het hoogtepunt! – wees hij op het orkest [de Skymasters van Bep Rowold] en maakte een kniebuiging voor de zaal. Er is die middag (haast) niet gegild. Dat doe je niet. Je kunt je ook niet permitteren, flauw te vallen in een hel-verlichte studio in een Hollandse stad met louter Hollanders om je heen. Dat niet. Maar er zijn heel wat rode nagels stuk gebeten en heel wat geverfde lippen beurs geknauwd. Want ‘Mensen zijn mensen, waar je ook komt’, zoals Ray ons zei.
Intussen was het tijdperk van de rock & roll losgebarsten. Met zijn liedje ‘Yes Tonight Josephine’, een popproductie met een gimmick, stond hij in juni 1957 vier weken op nummer één geklasseerd in de Britse hitlijsten, hoger dan Guy Mitchell (‘Rock-a-Billy’), Tommy Steele (‘Butterfingers’), Frankie Lymon (‘Baby Baby’), Little Richard (‘Long Tall Sally’) en Elvis Presley (‘All shook up’). In de VS kwam ‘Josephine’ niet meer verder dan de top 20.
In het voorjaar van 1958 deed Johnnie Ray ook Nederland aan. Pieter Sweens deed verslag aan de lezers van het door Phonogram uitgegeven blad Disco Discussies.
“De paar honderd genodigden waren stuk voor stuk beschaafde, zelfs bedaarde lieden. In niets leken zij op de horden bezeten teenagers die het Londense Palladium plegen te bestormen wanneer Cry Guy Nummer Eén daar zijn show brengt. Kwieke paardestaarten leunden naast gefrizeerde schedels behaaglijk in de zetels. Onverwachts verscheen Johnnie Ray en liep naar het middelpunt van de bühne. De microfoon hield hij in de hand, ’n twintig meter snoer kronkelde achter hem aan.
De knaap met het jongensachtig-ernstige gezicht zong. Hij zong en hij acteerde, lééfde zijn nummer, bracht het letterlijk over het voetlicht met zijn stem, zijn handen, armen, benen, zijn hele tengere lichaam. Meezwaaiend op het ritme keek hij de zaal in, hief dan zijn ogen naar het balkon, deed lenig een paar stappen achteruit en keek recht in het rode oog van de tv-camera. De zaal zag en hoorde. Bij het tweede chorus ging het figuurlijk op het podium door de knieën, tegelijkertijd met een driftige armzwaai het begin-akkoord accentuerend.
De meisjes daar in de AVRO-studio vielen niet flauw. Ze gilden zelfs niet. Het applaus was, nou ja, beleefd. ‘Goed’, scheen men te denken, ‘je kunt er wat van. Toegegeven – maar ons neem je niet zo gauw in de boot. We zijn hier niet in Amerika’”.
Het duurde een tijdje voor de zanger zijn publiek voor zich wist te winnen. Hij moest er voor ploeteren. “Geen vijf tellen staat hij op dezelfde plaats, toch blijft hij in beeld. De mike in zijn handen moet twee maten verder weer op zijn standaard rusten, omdat hij dan beide armen langs het lichaam strekt, zijn handcn tot vuisten balt en krampachtig weer ontspant. Elke beweging, ieder gebaar, vloeit op een natuurlijke manier uit de vorige, gaat vanzelf over in de volgende.
Wij hebben Johnnie Ray zien werken. Op ons plaatsje daar op de achterste rij hebben wij gezien en gevoeld hoe hij de zaal, aanvankelijk zo lauw en sceptisch, meesleurde. Geen moment liet hij ons op adem komen; hij haperde geen seconde. Zijn gezicht leek nu eens op dat van een door pijnscheuten gekweld mens, dan weer op dat van een in zijn cel gekerkerde maniak, luisterend naar stemmen die hem opjagen. Met een flits verscheen dan een open glimlach en de zon brak door. Het applaus groeide tot een donderende ovatie na ‘Such a night’. ‘With these hands’ werd een overtuigende demonstratie. Zij die er waren om tranen te zien, kregen hun zin; twee strepen tekenden zich in het felle licht van de schijnwerpers tegen de oranje-gele schmink af. De zaal riep, nee schreeuwde om meer: ‘Bravo! Bis! Bis! Bis-bis-bis-bis!’.
Johnnie kwam terug, ging weer op de piano-kruk zitten. ‘The little white cloud that cried’ en ‘Cry’ – hij moet ze duizenden malen hebben gezongen – werden triomfen. Het publiek lette niet op de dwaze teksten, vergat dat dit nu juist datgene was, waar men niet had willen ‘in trappen’; men liet zich meeslepen naar een uitbundig enthousiasme. Door Rays stem, zijn mimiek en zijn voordracht. Op twee aankondigingen na, heeft Johnnie Ray geen woord gesproken.
Toen het dan toch werkelijk afgelopen was – op het hoogtepunt! – wees hij op het orkest [de Skymasters van Bep Rowold] en maakte een kniebuiging voor de zaal. Er is die middag (haast) niet gegild. Dat doe je niet. Je kunt je ook niet permitteren, flauw te vallen in een hel-verlichte studio in een Hollandse stad met louter Hollanders om je heen. Dat niet. Maar er zijn heel wat rode nagels stuk gebeten en heel wat geverfde lippen beurs geknauwd. Want ‘Mensen zijn mensen, waar je ook komt’, zoals Ray ons zei.
Vermoeid, bezweet heeft Ray zich toen in de auto gehesen. Op weg naar Rotterdam voor wéér een optreden. En van daar naar Amsterdam. Voor de derde show binnen acht uur. There’s no business like show business”...
***
Al snel was Johnnie Ray vergeten. Er kwamen steeds nieuwe tienersterren. De zanger zag het tijdelijke in van het idool-zijn. “There’ll always be somebody they’re screaming about. Ten years before me, it was Sinatra. Six years after me, it was Presley. Now it’s Bobby Sherman and David Cassidy”, legde hij aan Arnold Shaw uit. Maar ook dat was een (persoonlijke) momentopname.
In 1982 zette André van Duin ‘Cry’ op de plaat. De Nederlandse titel was ‘Als je huilt’. De single, nu op 45 toeren, kwam op één in de top 40. Dat het eerder een hit van Johnnie Ray was heb ik in 1982 niet of nauwelijks gehoord.
Met de gezondheid van de zanger ging het niet goed. Hij dronk teveel. Zijn lever kon het allemaal niet meer verwerken. Op 24 februari 1990 overleed hij in een ziekenhuis in Los Angeles. Op dat moment stond het toenmalige idool Sinead O’Connor aan de top in Nederland met ‘Nothing compares 2 U’. Het stoffelijk overschot van Johnnie Ray werd begraven in Hopewell, Oregon, waar hij 63 jaar eerder op aarde gekomen was.
Harry Knipschild
11 mei 2013
Clips
* Sophie Tucker, Some of these days, 1927
* Billie Holiday, Lover man
* Johnnie Ray, Whiskey and gin
* Johnnie Ray, Such a night, 1954
* Johnnie Ray, Just walking in the rain, 1956
* Johnnie Ray zingt 'Cry' en andere hits, 1957
* Johnnie Ray, Yes tonight, Josephine
* Johnnie Ray in het tv-programma 'What's my line'
* André van Duin, Als je huilt (Cry), 1982
Literatuur
‘Johnnie Ray. Hij laat de tranen stromen’, Tuney Tunes, april 1952
‘Elvis Presley, Heartbreak Hotel’, Time, 2 april 1956
‘Pieter Sweens hoorde en sprak Johnnie Ray’, Disco Discussies, 1958
Skip Voogd, ‘Elvis Presley. Hysterie in optima forma’, Tuney Tunes, augustus 1958
‘Johnnie Ray arrested on vice charge’, Los Angeles Times, 21 november 1959
‘Johnnie Ray denies charge in vice trial’, Los Angeles Times, 1 december 1959
Arnold Shaw, The Rockin’ ’50s. The Decade that Transformed the Pop Music Scene, New York 1974
Pete Grendysa, ‘The Johnnie Ray Story’, Bearsville Records, 1990
Linda Rapp, ‘Johnnie Ray’, in An Encyclopedia of Gay, Lesbian, Bisexual, Transgender, and Queer Culture, 2005
‘Johnnie Ray (1927-1990)’, website Gayworld.be, 17 november 2011
In 1982 zette André van Duin ‘Cry’ op de plaat. De Nederlandse titel was ‘Als je huilt’. De single, nu op 45 toeren, kwam op één in de top 40. Dat het eerder een hit van Johnnie Ray was heb ik in 1982 niet of nauwelijks gehoord.
Met de gezondheid van de zanger ging het niet goed. Hij dronk teveel. Zijn lever kon het allemaal niet meer verwerken. Op 24 februari 1990 overleed hij in een ziekenhuis in Los Angeles. Op dat moment stond het toenmalige idool Sinead O’Connor aan de top in Nederland met ‘Nothing compares 2 U’. Het stoffelijk overschot van Johnnie Ray werd begraven in Hopewell, Oregon, waar hij 63 jaar eerder op aarde gekomen was.
Harry Knipschild
11 mei 2013
Clips
* Sophie Tucker, Some of these days, 1927
* Billie Holiday, Lover man
* Johnnie Ray, Whiskey and gin
* Johnnie Ray, Such a night, 1954
* Johnnie Ray, Just walking in the rain, 1956
* Johnnie Ray zingt 'Cry' en andere hits, 1957
* Johnnie Ray, Yes tonight, Josephine
* Johnnie Ray in het tv-programma 'What's my line'
* André van Duin, Als je huilt (Cry), 1982
Literatuur
‘Johnnie Ray. Hij laat de tranen stromen’, Tuney Tunes, april 1952
‘Elvis Presley, Heartbreak Hotel’, Time, 2 april 1956
‘Pieter Sweens hoorde en sprak Johnnie Ray’, Disco Discussies, 1958
Skip Voogd, ‘Elvis Presley. Hysterie in optima forma’, Tuney Tunes, augustus 1958
‘Johnnie Ray arrested on vice charge’, Los Angeles Times, 21 november 1959
‘Johnnie Ray denies charge in vice trial’, Los Angeles Times, 1 december 1959
Arnold Shaw, The Rockin’ ’50s. The Decade that Transformed the Pop Music Scene, New York 1974
Pete Grendysa, ‘The Johnnie Ray Story’, Bearsville Records, 1990
Linda Rapp, ‘Johnnie Ray’, in An Encyclopedia of Gay, Lesbian, Bisexual, Transgender, and Queer Culture, 2005
‘Johnnie Ray (1927-1990)’, website Gayworld.be, 17 november 2011
- Raadplegingen: 25711