136 - GTB in Den Haag (Erik Bakker)
In 1969, bij het veertig-jarig bestaan van de GTB-studio in Den Haag, vertelde oprichter Gé Bakker aan de pers: “Ons grootste succes was een elpee van de Militaire Kapel, die we in het Concertgebouw [in Amsterdam] opnamen. Die werd namelijk de standaard-testplaat voor het high fidelity-systeem. Enkele maanden later [in 1965] maakten we onze eerste loonpersing voor het beatfront. Dat was een plaat van Peter and the Blizzards”.
In een interview met Frank Dam legde Bob Dekkers, drummer van die groep, uit: “We hadden een zanger die het niet meer zag zitten, die kapte ermee. Toen hebben we een andere jongen uit Den Haag erbij genomen, maar die had moeite met de maat houden. Iemand kende nog een zanger uit Den Haag, een zekere Peter Hollestelle, die kwam ook een keertje proefzingen en ja, dat ging meteen een stuk beter”. De Shaking Rockets, zoals ze oorspronkelijk heetten, werden Peter & the Blizzards. Het moet in de eerste helft van de jaren zestig geweest zijn.
“Je had natuurlijk ook die band uit Drenthe, Cuby & The Blizzards, maar wij waren eerder. We hebben dat nog een keertje uitgezocht, advocaat in de arm, maar dat liep vast en toen hebben we het zo maar gelaten. We zagen er in het begin nog heel keurig uit, strakke pakken, stropdassen - begin jaren zestig was dat toch wel het straatbeeld hoor. The Beatles en The Stones zagen er in het begin ook keurig uit.
Ons eerste singletje hebben we op eigen kosten bij de GTB-studio’s in Den Haag opgenomen. We hadden de Nederlandse teksten zelf geschreven. Later schreven we alles in het Engels”.
GTB in Den Haag
Van Evert-Jan Bakker en Theo Gründeken hoorde ik op 28 januari 2013 dat GTB beatgroepen precies zo behandelde als eerder de artiesten en orkesten uit het amusementsleven. Alleen moest er nu wat meer betaald worden voor een opname. Maar dan mochten ze in de studio nog wat repeteren voor de opname tot stand kwam. De prijs was verhoogd van zes naar 25 gulden. GTB maakte in 1965 twee opnamen met Peter & The Blizzards, ‘Deeper’ en ‘Bye Bye Baby’. Misschien wel door het kunnen laten horen van die loonpersingen wist de groep een ‘gewoon’ platencontract te verwerven bij het Op Art-label van Muziek Expres, het maandblad van impresario Paul Acket.
‘Alles’ was Den Haag. Peter Hollestelle was een zanger uit Den Haag. Paul Acket hield kantoor in Den Haag. Het Veronica-schip (met ‘Haagse’ deejays als Eddy Becker en Jan van Veen) lag in zee bij Den Haag. De GTB-studio was in de Haagse Jan van Nassaustraat. Platenmaatschappijen CNR en Polydor zaten in Den Haag. Managers als Herman Batelaan, Cees van Leeuwen, Wim Bosman en Jaap Senf opereerden vanuit de regio Den Haag. Den Haag werd ‘beatstad nummer één’ in de sixties. Tegenwoordig zou je Den Haag in die tijd een ‘hub’ noemen. GTB droeg ertoe bij en profiteerde ervan.
Een lakplaat voor een geeltje
Op de website Golden Earring Museum bevestigde Rinus Gerritsen, bassist bij de Golden Earring(s) het verhaal van Evert-Jan Bakker. “Als jochies zijn George Kooymans en ik met z’n tweeën wel eens naar de GTB gegaan. Daar kon je voor een geeltje een plaatje maken. Echt waar! Die ouwe [Gé] Bakker stond dan trots bij een apparaat, een gigantisch ding waarmee de plaat gelijk werd gesneden. Dan kon je je een lakkertje mee naar huis nemen. Kostte 25 gulden. Vonden wij te duur. Hadden we niet. Naderhand is GTB in de running geraakt. Toen had Erik Bakker, z’n zoon, het overgenomen”.
In een interview met Jerome Blanes, auteur van een boek over de Outsiders (1997), keek Erik Bakker (1939-1999) terug. Hij had elektrotechniek op de HTS gestudeerd. “Ik kwam eigenlijk niet uit de muziek. Ik kwam uit een laboratorium vandaan. Ik hoorde ook niet als het vals was, maar door mijn eerdere ervaringen kon ik een zweving, interferentie en dan vervorming horen. Dan wist ik dat het vals moest zijn. Dat was altijd goed. Zo zette ik een band ook op snelheid. Dat vertel ik nu, maar twintig jaar geleden hield ik dat soort dingen stil natuurlijk. Dat soort trucs maakte dat ik voor een soort magiër werd aangezien. Maar ik kon geen A van een C onderscheiden.
Ik ben een van de weinigen geweest die heeft geprobeerd om die mensen [van beat- en popgroepen] een beetje te begrijpen. De andere studio’s namen die herrie wel op, maar waren verder niet geïnteresseerd. Ze lazen bij wijze van spreken de krant tijdens de opnamen. Bovema wilde in het begin helemaal geen popgroepen opnemen, want dat was langharig werkschuw tuig.
Toen is mijn vader een van de eersten geweest die zei: ‘Dat tuig maakt lawaai en dat lawaai kan op een band’. Hij veroorzaakte sensatie met de opname van ‘Cry me a river’ van Hu and The Hilltops in 1966. Daar viel iedereen van dood, want dat klonk buitenlands”.
In 1976 zei Erik het zo: “Mijn vader zag dat er een gigantische markt ontstond en hij sprong er midden in. En ik dus ook, want ik zat al sinds m’n kinderjaren in die studio aan de knoppen te draaien”.
Ik ben een van de weinigen geweest die heeft geprobeerd om die mensen [van beat- en popgroepen] een beetje te begrijpen. De andere studio’s namen die herrie wel op, maar waren verder niet geïnteresseerd. Ze lazen bij wijze van spreken de krant tijdens de opnamen. Bovema wilde in het begin helemaal geen popgroepen opnemen, want dat was langharig werkschuw tuig.
Toen is mijn vader een van de eersten geweest die zei: ‘Dat tuig maakt lawaai en dat lawaai kan op een band’. Hij veroorzaakte sensatie met de opname van ‘Cry me a river’ van Hu and The Hilltops in 1966. Daar viel iedereen van dood, want dat klonk buitenlands”.
In 1976 zei Erik het zo: “Mijn vader zag dat er een gigantische markt ontstond en hij sprong er midden in. En ik dus ook, want ik zat al sinds m’n kinderjaren in die studio aan de knoppen te draaien”.
Zoals gezegd, lang niet alle studio’s waren in de sixties toe aan het proberen te creëren van een popsound. Uit eigen ervaring herinner ik [HK] me een opname van Shirley Zwerus. Door haar contacten met o.a. Rob Hoeke was de zangeres in 1967 onder invloed gekomen van rhythm & blues. In plaats van mooie liedjes te zingen als ‘Bach bijvoorbeeld’ (de herkenningsmelodie van het zondagochtend radio-programma van Willem Duys) wilde de zangeres op de ruige toer met een liedje van Jimmy Reed. André van de Water zat in zijn studio (Soest) achter de knoppen bij ‘Big Boss Man’. Aan zijn gezicht zag je dat hij het verschrikkelijk vond wat hij nu moest doen. Ontspannen was hij zeker niet. De bom barstte toen iemand in de opnameruimte het voorstel deed: “Kan dit in de vervorming?”.
Van de Water ontplofte. “Nu is het mooi geweest”, riep hij vanuit de controlekamer. “In deze studio wordt niet vervormd. Hier ga ik niet langer mee door. Oprotten allemaal. En snel ook”...
Van de Water ontplofte. “Nu is het mooi geweest”, riep hij vanuit de controlekamer. “In deze studio wordt niet vervormd. Hier ga ik niet langer mee door. Oprotten allemaal. En snel ook”...
Freddy Haayen
Producer Freddy Haayen (1941-2007) was niet zo enthousiast toen hij opnamen in de studio van Phonogram maakte: “Jos Ditmars was zo’n ouwe technicus. Niet te geloven. Als er iets uit de koptelefoon moest komen, dan kwam het uit een speaker. Dat ging ver boven zijn pet. Die zat alles verkeerd te prikken”. Bij het opnemen van popmuziek zou Ditmars uitgeroepen hebben: “Ingewikkelde teringgroep. Wie heeft dat nou nodig, die flauwekul”.
In 1965 produceerde Haayen ‘Please Go’, de eerste single van de Golden Earrings. “We namen op drie sporen op. Niet verkeerd hoor, die Philips-tafels. Dat waren behoorlijk goeie tafels. Transistor-broden. Maar soms dacht ik, dat klinkt weer naar een transistor-brood. Dan ging ik naar de GTB-studio in Den Haag, want die had een buizentafel. Dat klonk warmer. Dacht je. Vond ik ook. Maar ik denk dat het ook aan andere dingen heeft gelegen”.
Over de opname van de derde Earrings single, ‘If you leave me’, vertelde Rinus Gerritsen: “Die hebben we daar [GTB] opgenomen. We wilden een proefopname maken en zeiden tegen Freddy Haayen: we moeten dat bij GTB doen, daar kan je voor een geeltje een plaat maken. Het was [inmiddels] wel iets duurder geworden. Voor en achterkant op een lakker gezet en toen naar Engeland gegaan, en het daar opnieuw opgenomen. Om te bewijzen dat het daar beter kon.
‘Daddy buy me a girl’ hebben we daar [GTB] opgenomen en nog wel meer daarna. Want ‘If you leave me’ had niet echt succes, dus zeiden wij: die demo was goed, dan kunnen we bij GTB net zo goed officieel opnemen. Hebben we daar een aantal opnamen voor de LP ‘Miracle Mirror’ gemaakt. En toen ging Freddy Haayen er met InCrowd naar toe. Sandy Coast... iedereen nam er op een gegeven moment op”.
‘Daddy buy me a girl’ hebben we daar [GTB] opgenomen en nog wel meer daarna. Want ‘If you leave me’ had niet echt succes, dus zeiden wij: die demo was goed, dan kunnen we bij GTB net zo goed officieel opnemen. Hebben we daar een aantal opnamen voor de LP ‘Miracle Mirror’ gemaakt. En toen ging Freddy Haayen er met InCrowd naar toe. Sandy Coast... iedereen nam er op een gegeven moment op”.
Als je afgaat op de uitspraken van de mensen van GTB werkte de veelvuldige aanwezigheid van Freddy Haayen in de GTB-studio, en zijn successen, als een magneetfunctie voor andere artiesten en producers. Haayen scoorde niet alleen met de Golden Earrings, maar ook met Bojoura, Earth & Fire, Shoes, Sandy Coast, Rudy Bennett enzovoort.
Bij het veertigjarig bestaan van GTB, in 1969, zei oprichter Gé Bakker het zo: “Naar aanleiding van Peter & The Blizzards kwam Fred Haayen de eerste single van de Golden Earrings bij ons maken. Het werd een top tien-plaat en onze naam was gedeeltelijk gemaakt. De Earringsschijf was een klein succesje [voor ons]. Na ‘Cry me a river’ [Hu & the Hilltops, 1966] werden we pas echt erkend. Die werd spoor voor spoor opgenomen. Eerst de bas, dan de solo, dan de slag, dan de zang. Ga zo maar door. Steeds opnieuw moesten we de verschillende sporen op één bandje samenvoegen. Met ‘Standing and Staring van de Shoes [eind 1966] ging het al net zo. We werden steeds populairder”.
Uit de woorden van Gé Bakker valt op te maken dat er grote technische ontwikkelingen plaatsvonden in geluidsstudio’s. Tot in de jaren zestig was het gebruikelijk dat muziek meestal in één keer werd vastgelegd. Een groep muzikanten stelde zich op rondom een of meer microfoons en dan moest er gespeeld worden. Ging het fout dan werd de opname nog een of meer keren overgedaan. Zo ging het ook bij GTB. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat de opnamestudio er voor zorgde dat het geluid, de muziek, zo puur mogelijk op de band kwam. Als de technicus zijn werk naar behoren verrichtte hoorde je hoe voortreffelijk de muziek was. Dat was bijvoorbeeld het geval bij goede jazz-albums.
Bij het veertigjarig bestaan van GTB, in 1969, zei oprichter Gé Bakker het zo: “Naar aanleiding van Peter & The Blizzards kwam Fred Haayen de eerste single van de Golden Earrings bij ons maken. Het werd een top tien-plaat en onze naam was gedeeltelijk gemaakt. De Earringsschijf was een klein succesje [voor ons]. Na ‘Cry me a river’ [Hu & the Hilltops, 1966] werden we pas echt erkend. Die werd spoor voor spoor opgenomen. Eerst de bas, dan de solo, dan de slag, dan de zang. Ga zo maar door. Steeds opnieuw moesten we de verschillende sporen op één bandje samenvoegen. Met ‘Standing and Staring van de Shoes [eind 1966] ging het al net zo. We werden steeds populairder”.
Uit de woorden van Gé Bakker valt op te maken dat er grote technische ontwikkelingen plaatsvonden in geluidsstudio’s. Tot in de jaren zestig was het gebruikelijk dat muziek meestal in één keer werd vastgelegd. Een groep muzikanten stelde zich op rondom een of meer microfoons en dan moest er gespeeld worden. Ging het fout dan werd de opname nog een of meer keren overgedaan. Zo ging het ook bij GTB. In zekere zin zou je kunnen zeggen dat de opnamestudio er voor zorgde dat het geluid, de muziek, zo puur mogelijk op de band kwam. Als de technicus zijn werk naar behoren verrichtte hoorde je hoe voortreffelijk de muziek was. Dat was bijvoorbeeld het geval bij goede jazz-albums.
Bij de opkomst van de beatmuziek in de jaren zestig veranderde dat. Er kwamen steeds meer mogelijkheden om de stem van de solist (zanger of zangeres) in te dubben nadat de begeleiders de studio al verlaten hadden. Door de ontwikkeling van meer sporen-recorders met bijbehorende mengtafels en andere apparatuur, hoefde je de beslissingen om instrumenten met zang te mengen (mixen) niet meteen te nemen. Dat deed je pas op het laatste moment.
Gé Bakker en Erik, zijn zoon die elektrotechniek gestudeerd had, waren er als de kippen bij om die techniek in Nederland toe te passen. Als het maar even mogelijk was. Popmuzikanten gingen het woord ‘sound’ gebruiken. Dat was meer dan geluid. Met dat woord werd bedoeld dat je er naar streefde de techniek optimaal in te zetten. Een opname in een platenstudio moest de werkelijkheid overtreffen. Een goed-geproduceerde plaat klonk beter dan het beste optreden.
Het grote voorbeeld in die tijd waren de producties van Phil Spector. De artiesten waren vaak minder belangrijk dan de muzikanten in de studio. Een productie van Phil Spector was in de eerste plaats een productie van Phil Spector. Soms deed de artiest er niet toe. De grote hits van bijvoorbeeld de Crystals werden niet eens door de Crystals zelf gezongen, maar door sessiezangeres Darlene Love. Sessiemuzikanten werden in Nederland soms ‘spookmuzikanten’ genoemd. Het werd als inferieur beschouwd dat een popgroep zich liet assisteren door gast-musici (blazers) als Herman Schoonderwalt en Cees Smal.
Gé Bakker en Erik, zijn zoon die elektrotechniek gestudeerd had, waren er als de kippen bij om die techniek in Nederland toe te passen. Als het maar even mogelijk was. Popmuzikanten gingen het woord ‘sound’ gebruiken. Dat was meer dan geluid. Met dat woord werd bedoeld dat je er naar streefde de techniek optimaal in te zetten. Een opname in een platenstudio moest de werkelijkheid overtreffen. Een goed-geproduceerde plaat klonk beter dan het beste optreden.
Het grote voorbeeld in die tijd waren de producties van Phil Spector. De artiesten waren vaak minder belangrijk dan de muzikanten in de studio. Een productie van Phil Spector was in de eerste plaats een productie van Phil Spector. Soms deed de artiest er niet toe. De grote hits van bijvoorbeeld de Crystals werden niet eens door de Crystals zelf gezongen, maar door sessiezangeres Darlene Love. Sessiemuzikanten werden in Nederland soms ‘spookmuzikanten’ genoemd. Het werd als inferieur beschouwd dat een popgroep zich liet assisteren door gast-musici (blazers) als Herman Schoonderwalt en Cees Smal.
Erik & Gé Bakker
Albums van de Tee Set, Sandy Coast en Outsiders
Dat laatste was bijvoorbeeld het geval bij de opname van het eerste album van de Tee Set. De groep uit Delft was in de zomer van 1966 doorgebroken met ‘Early in the morning’, een compositie van Rob van Leeuwen, een productie van Cees de Man en opgenomen in de GTB-studio. Platenmaatschappij Negram-Delta en de Tee Set besloten een album te maken. In vier dagen tijd, 17, 18, 19 en 21 november 1966, werd de elpee ‘Emotion’ opgenomen en gemixd. In die tijd kon je nog voor een paar tientjes per uur terecht in de Haagse Jan van Nassaustraat. De kosten waren dan ook te overzien.
Journaliste Laurie Langenbach (1947-1984) kwam kijken in de studio. In het tijdschrift Eva deed ze verslag. “De jongens waren op de dag van ons bezoek vanaf negen uur in de ochtend bezig geweest met hun nieuwe langspeelplaat. Toen we om vier ’s middags aankwamen, hadden ze vijf nummers op de band staan. Als je weet dat sommige groepen dagenlang aan een singletje werken, begrijp je dat de Tee Set behoorlijk wat records had gebroken.
Een nummer werd in drie etappes op de plaat gezet. Meestal werd begonnen met een band waarop de drums en de bas worden vastgelegd. Dan worden bijvoorbeeld de akoustische gitaar en het orgel opgenomen. De zang wordt het allerlaatste geregistreerd. Dit ‘inzingen’ gebeurt terwijl de begeleiding heel zachtjes wordt gespeeld... soms door een koptelefoon. Het is dus niet zo dat de zanger [Peter Tetteroo] helemaal zonder muziek moet werken.
Het opnemen van platen is een boeiende, maar vermoeiende bezigheid. Iedere keer als er een klein stukje muziek is opgenomen, willen de groep en de producer even luisteren hoe het klinkt. Als het dan niet helemaal naar wens is, wordt het overgedaan. Er zitten ongelooflijk veel knopjes en schakelaars aan de tafels die de twee Bakkers [vader Gé en zoon Erik] zelf gebouwd hebben. Met één draai aan zo’n knopje heb je meer galm, hogere of lagere tonen, hardere of zachtere drums. Een producer moet daarom zeker van zijn zaak zijn om niet verstrikt te raken in de ontelbare mogelijkheden die één liedje heeft”.
Laurie was vol lof over de GTB-studio. “Het bedrijf is de redder van de vaderlandse eer. Er hoeven geen Nederlandse groepen meer naar de Londense Pye-studio, omdat er hier geen technici met verstand van beat zijn. In het GTB weten ze er wel degelijk wat van af. Sinds producer Fred Haayen het pop-potentieel van het GTB ontdekte, is er geen Hollandse topgroep die niet minstens één plaat in de Haagse hitfabriek heeft gemaakt. De GTB-studio is uniek, omdat hij helemaal los staat van de platenmaatschappijen. Iedereen die er vijftig gulden per uur voor over heeft, kan van de studio gebruik maken. Hoewel veel platenmaatschappijen een eigen opnamestudio hebben, sturen ze hun artiesten toch naar het GTB, omdat de mensen die daar achter de knoppen staan zich veel intenser met beattechnieken hebben bezig gehouden dan wie ook in Nederland.
Gé Bakker neemt regelmatig beatgroepen op, maar het gros van de pop-produktie is in handen van zijn zoon Erik (27). Over het verschil tussen de producer en de technicus zegt Erik: ‘De producer moet een bepaald klankbeeld in zijn hoofd hebben. Hij moet de technicus precies duidelijk maken hoe hij het geluid wil hebben. Verder repeteert de producer de groep in, totdat ze het geluid te pakken hebben dat hij in zijn hoofd heeft.
De technicus [Erik Bakker in dit geval] is gewoon het verlengstuk van de producer. Hij moet er voor zorgen dat de gewenste sound uiteindelijk perfect op de band komt’”.
Terecht vroeg Laurie zich af in hoeverre een plaat nog wel het werk van een groep was.
Erik Bakker: “Natuurlijk. De groep moet alles uitvoeren. De jongens bepalen meestal welke nummers worden opgenomen. Ze doen vaak suggesties, die altijd worden uitgeprobeerd. Bij sommige groepen is dat heel sterk. Soms wil een groep een sound brengen die technisch niet te realiseren is. Dan neem ik het toch op en laat ze zelf horen hoe het klinkt. Op die manier krijg je zelden moeilijkheden”.
Een nummer werd in drie etappes op de plaat gezet. Meestal werd begonnen met een band waarop de drums en de bas worden vastgelegd. Dan worden bijvoorbeeld de akoustische gitaar en het orgel opgenomen. De zang wordt het allerlaatste geregistreerd. Dit ‘inzingen’ gebeurt terwijl de begeleiding heel zachtjes wordt gespeeld... soms door een koptelefoon. Het is dus niet zo dat de zanger [Peter Tetteroo] helemaal zonder muziek moet werken.
Het opnemen van platen is een boeiende, maar vermoeiende bezigheid. Iedere keer als er een klein stukje muziek is opgenomen, willen de groep en de producer even luisteren hoe het klinkt. Als het dan niet helemaal naar wens is, wordt het overgedaan. Er zitten ongelooflijk veel knopjes en schakelaars aan de tafels die de twee Bakkers [vader Gé en zoon Erik] zelf gebouwd hebben. Met één draai aan zo’n knopje heb je meer galm, hogere of lagere tonen, hardere of zachtere drums. Een producer moet daarom zeker van zijn zaak zijn om niet verstrikt te raken in de ontelbare mogelijkheden die één liedje heeft”.
Laurie was vol lof over de GTB-studio. “Het bedrijf is de redder van de vaderlandse eer. Er hoeven geen Nederlandse groepen meer naar de Londense Pye-studio, omdat er hier geen technici met verstand van beat zijn. In het GTB weten ze er wel degelijk wat van af. Sinds producer Fred Haayen het pop-potentieel van het GTB ontdekte, is er geen Hollandse topgroep die niet minstens één plaat in de Haagse hitfabriek heeft gemaakt. De GTB-studio is uniek, omdat hij helemaal los staat van de platenmaatschappijen. Iedereen die er vijftig gulden per uur voor over heeft, kan van de studio gebruik maken. Hoewel veel platenmaatschappijen een eigen opnamestudio hebben, sturen ze hun artiesten toch naar het GTB, omdat de mensen die daar achter de knoppen staan zich veel intenser met beattechnieken hebben bezig gehouden dan wie ook in Nederland.
Gé Bakker neemt regelmatig beatgroepen op, maar het gros van de pop-produktie is in handen van zijn zoon Erik (27). Over het verschil tussen de producer en de technicus zegt Erik: ‘De producer moet een bepaald klankbeeld in zijn hoofd hebben. Hij moet de technicus precies duidelijk maken hoe hij het geluid wil hebben. Verder repeteert de producer de groep in, totdat ze het geluid te pakken hebben dat hij in zijn hoofd heeft.
De technicus [Erik Bakker in dit geval] is gewoon het verlengstuk van de producer. Hij moet er voor zorgen dat de gewenste sound uiteindelijk perfect op de band komt’”.
Terecht vroeg Laurie zich af in hoeverre een plaat nog wel het werk van een groep was.
Erik Bakker: “Natuurlijk. De groep moet alles uitvoeren. De jongens bepalen meestal welke nummers worden opgenomen. Ze doen vaak suggesties, die altijd worden uitgeprobeerd. Bij sommige groepen is dat heel sterk. Soms wil een groep een sound brengen die technisch niet te realiseren is. Dan neem ik het toch op en laat ze zelf horen hoe het klinkt. Op die manier krijg je zelden moeilijkheden”.
Eén van de songs, die in november 1966 door de Tee Set bij GTB werd opgenomen, was ‘Don’t you leave’. Het nummer verscheen begin 1967 op single en bereikte de Nederlandse top tien. Het album verkocht uitstekend. ‘Emotion’ was, zoals ik zelf [HK] in de hoestekst mocht schrijven ‘de defintieve stap naar de top’.
Hoes 'Emotion', Tee Set
In het najaar van 1968 gaf platenmaatschappij Iramac de Voorburgse Sandy Coast de gelegenheid om in vijf dagen tijd het album ‘From the Workshop’ (in stereo) op te nemen in de GTB-studio. In die tijd betaalde je ongeveer duizend gulden voor een dag studio. Het eindresultaat voldeed volkomen aan de verwachtingen. En ook nu weer kwam er een hit uit: ‘Capital Punishment’.
Mede door de aanpak van de Beatles met hun album ‘Sgt. Pepper’ (in 1967) was er een omwenteling gaande in de geschiedenis van de popmuziek. Vroeger moest je als groep eerst een hit scoren en dan moest er snel een album komen. De zaak werd nu enigszins omgedraaid. Een groep als de Sandy Coast nam een album op in de verwachting dat er wel een hit bij zou zitten.
Zowel de GTB-albums van de Tee Set als de Sandy Coast werden door de groep zelf geproduceerd. De technicus, Erik Bakker, speelde dus een niet te onderschatten rol.
Mede door de aanpak van de Beatles met hun album ‘Sgt. Pepper’ (in 1967) was er een omwenteling gaande in de geschiedenis van de popmuziek. Vroeger moest je als groep eerst een hit scoren en dan moest er snel een album komen. De zaak werd nu enigszins omgedraaid. Een groep als de Sandy Coast nam een album op in de verwachting dat er wel een hit bij zou zitten.
Zowel de GTB-albums van de Tee Set als de Sandy Coast werden door de groep zelf geproduceerd. De technicus, Erik Bakker, speelde dus een niet te onderschatten rol.
Dat was tevens het geval bij het album ‘CQ’ dat de Outsiders eveneens eind 1968 in een dag of vijf op de band zetten. De Amsterdamse groep had zijn eerste hit ‘Lying all the time’ in de studio van Eli van Tijn op de Amsterdamse Kloveniersburgwal opgenomen. Na het ‘gebruikelijke’ uitstapje naar Engeland (‘Keep on Trying’) kwamen de Outsiders in Den Haag terecht. Hun GTB-opname ‘Touch’ sloeg geweldig aan. Bijna alle volgende opnamen werden dan ook door Erik Bakker verzorgd.
Voor Wally Tax was het logisch om in 1968 meteen maar een heel album op te nemen. “Een single maken is verhoudingsgewijs heel erg duur. Het maken van een LP is maar tweemaal de prijs van een single”.
GTB liep voorop in de techniek. De studio had een acht sporen-recorder aangeschaft. En zelf een nieuwe mengtafel gebouwd. Er moesten steeds nieuwe en steeds hogere investeringen gedaan worden. Om die reden, hoorde ik van Evert-Jan Bakker, werd het bedrijf omgezet in een BV met Gé en Erik als aandeelhouders. In de jaren zeventig betaalden platenmaatschappijen verscheidene honderden guldens per uur.
Wally Tax: “De elektronische vervormingen zijn het werk van Erik Bakker. Geluiden die wij alleen maar met de mond wisten voor te doen, wist hij precies zo te maken als wij die maar wilden. Zo hebben we drums over de FM van de radio gestuurd. Typisch iets voor Erik. Wij wilden alleen maar dat het leek alsof er een vervormingsapparaat op stond.
We wilden zonder producer werken. Maar de mensen van de platenmaatschappij [Polydor in 1968] begrepen niet dat een plaat door muzikanten wordt gemaakt en niet door een producer”.
Ook gitarist Ronnie Splinter was was uiterst tevreden over de rol die Erik Bakker speelde. “Hij kwam met veel ideeën aanzetten bij de opnamen en met allerlei trucjes. Daar was hij erg handig in. Hij had een grote rol in het geheel, want een producer hadden we niet”.
Erik Bakker zei er later zelf over: “We hebben een keer op twee hoog [dus twee verdiepingen boven de studio] een luidspreker neergezet en een microfoon beneden in de kelder om een speciaal galmpje te maken. Ook gebruikten we eindversterkers als microfoon en een hoop meer van die flauwekul. Als het maar een ander geluid gaf. Meestal was het technisch bekeken erger dan vloeken, maar de muzikanten vonden het prachtig mooi”.
Er was bij de Outsiders geen producer aanwezig die het opname-proces helder overzag. De invloed van Erik Bakker was dan ook groot. Hij werd met foto zelfs op de hoes afgebeeld. Zijn suggestie om het album ‘C.Q’ (“Seek You”) te noemen werd door de Amsterdammers overgenomen. Erik: “De term C.Q. kwam bij mij vandaan. Ik heb een beetje geradio-amateurd in mijn jonge jaren. Ze zaten vreselijk moeilijk te doen over intermenselijke contacten en meer van die zweverige toestanden. Ik maakte toen de opmerking dat ze dan gewoon even een C.Q.tje moesten plegen. Zo is het gekomen”.
De Outsiders, gaf zanger Wally Tax toe, ‘liepen op hun laatste benen. Het was een warrige periode’. Een hit leverde het album niet op en dus ook niet zo veel verkoop.
Voor Wally Tax was het logisch om in 1968 meteen maar een heel album op te nemen. “Een single maken is verhoudingsgewijs heel erg duur. Het maken van een LP is maar tweemaal de prijs van een single”.
GTB liep voorop in de techniek. De studio had een acht sporen-recorder aangeschaft. En zelf een nieuwe mengtafel gebouwd. Er moesten steeds nieuwe en steeds hogere investeringen gedaan worden. Om die reden, hoorde ik van Evert-Jan Bakker, werd het bedrijf omgezet in een BV met Gé en Erik als aandeelhouders. In de jaren zeventig betaalden platenmaatschappijen verscheidene honderden guldens per uur.
Wally Tax: “De elektronische vervormingen zijn het werk van Erik Bakker. Geluiden die wij alleen maar met de mond wisten voor te doen, wist hij precies zo te maken als wij die maar wilden. Zo hebben we drums over de FM van de radio gestuurd. Typisch iets voor Erik. Wij wilden alleen maar dat het leek alsof er een vervormingsapparaat op stond.
We wilden zonder producer werken. Maar de mensen van de platenmaatschappij [Polydor in 1968] begrepen niet dat een plaat door muzikanten wordt gemaakt en niet door een producer”.
Ook gitarist Ronnie Splinter was was uiterst tevreden over de rol die Erik Bakker speelde. “Hij kwam met veel ideeën aanzetten bij de opnamen en met allerlei trucjes. Daar was hij erg handig in. Hij had een grote rol in het geheel, want een producer hadden we niet”.
Erik Bakker zei er later zelf over: “We hebben een keer op twee hoog [dus twee verdiepingen boven de studio] een luidspreker neergezet en een microfoon beneden in de kelder om een speciaal galmpje te maken. Ook gebruikten we eindversterkers als microfoon en een hoop meer van die flauwekul. Als het maar een ander geluid gaf. Meestal was het technisch bekeken erger dan vloeken, maar de muzikanten vonden het prachtig mooi”.
Er was bij de Outsiders geen producer aanwezig die het opname-proces helder overzag. De invloed van Erik Bakker was dan ook groot. Hij werd met foto zelfs op de hoes afgebeeld. Zijn suggestie om het album ‘C.Q’ (“Seek You”) te noemen werd door de Amsterdammers overgenomen. Erik: “De term C.Q. kwam bij mij vandaan. Ik heb een beetje geradio-amateurd in mijn jonge jaren. Ze zaten vreselijk moeilijk te doen over intermenselijke contacten en meer van die zweverige toestanden. Ik maakte toen de opmerking dat ze dan gewoon even een C.Q.tje moesten plegen. Zo is het gekomen”.
De Outsiders, gaf zanger Wally Tax toe, ‘liepen op hun laatste benen. Het was een warrige periode’. Een hit leverde het album niet op en dus ook niet zo veel verkoop.
Hoes CQ Outsiders, fotootje Erik Bakker rechts boven
Earth & Fire in de GTB-studio
Tijdens het schrijven van dit artikel sprak ik op 5 februari 2013 telefonisch met twee muzikanten van de groep Earth & Fire. Bassist Hans Ziech was erbij toen de groep in 1969 zijn eerste plaat opnam. George Kooymans van de Haagse Golden Earrings had het nummer ‘Seasons’ geschreven. Freddy Haayen, producer van de Golden Earrings en de Shoes, woonachtig in Rijswijk bij Den Haag, was verantwoordelijk voor het resultaat in de studio, de GTB-studio uiteraard.
Ziech moet enigszins overweldigd zijn die eerste keer. Wat hem vooral is bijgebleven is dat George Kooymans hoogstpersoonlijk aanwezig was bij de opname van zijn nummer. Wie er achter de knoppen zat kon hij zich niet meer herinneren toen ik hem aan de lijn had. Waarschijnlijk had producer Haayen de teugels goed in handen. Het enige wat Hans hoefde te doen was zijn partij op de bas spelen die dag. ‘Seasons’ haalde begin 1970 een tweede plaats in de top 40.
Van latere opnames is hem bijgebleven dat die ‘ordelijk’ verliepen. Bas en drum werden het eerst op afzonderlijke sporen gezet. Menigmaal kon hij naar huis gaan als hij zijn partij gespeeld had. Dat waren de ontwikkelingen in die tijd. Er was geen sprake meer van dat je met z’n allen bij een of meer microfoons opgesteld stond en samen in de studio musiceerde. Om een goeie ‘sound’ te creëren was het beter de sporen één voor één te vullen. En er kwamen steeds nieuwe recorders met steeds meer sporen bij GTB. Van één spoor, naar twee, drie of vier sporen, naar acht sporen, naar 24 sporen in de jaren zeventig. Wat in het buitenland gebeurde moest ook in Nederland mogelijk zijn.
De opnamen gingen langer duren, de studio bracht steeds hogere uurtarieven bij de platenmaatschappijen in rekening om al die technische investeringen eruit te halen. Technisch assistent Theo Gründeken moest bij de aanschaf van een nieuwe recorder het veld ruimen omdat er geen geld meer in kas was om hem te betalen, vertelde hij me op 28 januari 2013.
Ziech moet enigszins overweldigd zijn die eerste keer. Wat hem vooral is bijgebleven is dat George Kooymans hoogstpersoonlijk aanwezig was bij de opname van zijn nummer. Wie er achter de knoppen zat kon hij zich niet meer herinneren toen ik hem aan de lijn had. Waarschijnlijk had producer Haayen de teugels goed in handen. Het enige wat Hans hoefde te doen was zijn partij op de bas spelen die dag. ‘Seasons’ haalde begin 1970 een tweede plaats in de top 40.
Van latere opnames is hem bijgebleven dat die ‘ordelijk’ verliepen. Bas en drum werden het eerst op afzonderlijke sporen gezet. Menigmaal kon hij naar huis gaan als hij zijn partij gespeeld had. Dat waren de ontwikkelingen in die tijd. Er was geen sprake meer van dat je met z’n allen bij een of meer microfoons opgesteld stond en samen in de studio musiceerde. Om een goeie ‘sound’ te creëren was het beter de sporen één voor één te vullen. En er kwamen steeds nieuwe recorders met steeds meer sporen bij GTB. Van één spoor, naar twee, drie of vier sporen, naar acht sporen, naar 24 sporen in de jaren zeventig. Wat in het buitenland gebeurde moest ook in Nederland mogelijk zijn.
De opnamen gingen langer duren, de studio bracht steeds hogere uurtarieven bij de platenmaatschappijen in rekening om al die technische investeringen eruit te halen. Technisch assistent Theo Gründeken moest bij de aanschaf van een nieuwe recorder het veld ruimen omdat er geen geld meer in kas was om hem te betalen, vertelde hij me op 28 januari 2013.
Vanaf de derde single, ‘Wild and exciting’ in de zomer van 1970, was Ton van der Kleij de drummer van Earth & Fire. In die tijd werkte de groep vooral met Henri Bentzon, als tweede technicus door GTB aangetrokken. Interessante ervaringen met Erik Bakker heeft Ton dan ook niet gehad. Wel met Gé, de vader van Erik.
Evert-Jan Bakker vertelde me op 28 januari over het leven van de familie. Zijn ouders hadden in Indië het koloniale tijdperk meegemaakt. Ze hadden geleerd om duidelijke orders aan hun personeel te geven. Toen ze neerstreken in de Jan van Nassaustraat zat die mentaliteit hen nog steeds in het bloed. Problemen met de buren wilden ze uiteraard niet hebben. Het huis in de inmiddels vrij deftige buurt was dan ook zorgvuldig geïsoleerd, zodat de jongens in de studio hen geen overlast bezorgden. Naar boven, de huiskamer, was minder voor isolatie zorg gedragen. Van der Kleij kon zich nog goed herinneren dat Pa Bakker bij een opname van Earth & Fire naar beneden kwam lopen en opdracht gaf minder ‘lawaai’ te produceren. Ton: “Dat was geen vriendelijk verzoek, het was een keiharde opdracht”.
Met Earth & Fire nam Ton ook ‘Invitation’ en ‘Storm and Thunder’ (1971) op in de GTB-studio. En de basisbanden van het album ‘Song of the Marching Children’. In die tijd nam Jaap Eggermont de productie van Freddy Haayen over, omdat laatstgenoemde tot directeur van Polydor benoemd was. Eggermont verplaatste de opnamen naar de Phonogram-studio in Hilversum. Ton: “Daar was ik blij mee. De GTB was klein. Je kon nergens relaxen. Bij Phonogram was voor de ontspanning een biljart opgesteld”.
Evert-Jan Bakker vertelde me op 28 januari over het leven van de familie. Zijn ouders hadden in Indië het koloniale tijdperk meegemaakt. Ze hadden geleerd om duidelijke orders aan hun personeel te geven. Toen ze neerstreken in de Jan van Nassaustraat zat die mentaliteit hen nog steeds in het bloed. Problemen met de buren wilden ze uiteraard niet hebben. Het huis in de inmiddels vrij deftige buurt was dan ook zorgvuldig geïsoleerd, zodat de jongens in de studio hen geen overlast bezorgden. Naar boven, de huiskamer, was minder voor isolatie zorg gedragen. Van der Kleij kon zich nog goed herinneren dat Pa Bakker bij een opname van Earth & Fire naar beneden kwam lopen en opdracht gaf minder ‘lawaai’ te produceren. Ton: “Dat was geen vriendelijk verzoek, het was een keiharde opdracht”.
Met Earth & Fire nam Ton ook ‘Invitation’ en ‘Storm and Thunder’ (1971) op in de GTB-studio. En de basisbanden van het album ‘Song of the Marching Children’. In die tijd nam Jaap Eggermont de productie van Freddy Haayen over, omdat laatstgenoemde tot directeur van Polydor benoemd was. Eggermont verplaatste de opnamen naar de Phonogram-studio in Hilversum. Ton: “Daar was ik blij mee. De GTB was klein. Je kon nergens relaxen. Bij Phonogram was voor de ontspanning een biljart opgesteld”.
Earth & Fire (Ton van der Kleij, links, Hans Ziech, tweede van rechts)
Peter Koelewijn
Eén ervaring is Ton van der Kleij zijn hele leven bijgebleven. Terwijl hij bij GTB aan het werk was kwam er een telefoontje. Of de drummer in de studio wilde blijven. Die was nodig voor een volgende opname die zelfde dag. Peter Koelewijn kwam binnen met een aantal muzikanten. Hij was bezig met de productie van een nieuwe single, ‘Sneeuwwitje’. Dat was een bewerking van het aloude ‘My Bonnie is over the ocean’. Ton viel in als drummer. Het ging allemaal razendsnel. Van der Kleij: “Tijdens het inzingen van de orkestband had Peter een zak patat in z’n hand. Zingen en eten deed hij tegelijk. De plaat is uitgekomen onder de naam de Broekies”. Het bleek een duet van Peter Koelewijn met Peter Schoonhoven te zijn.
Halverwege de jaren zestig was Koelewijn in dienst van muziekuitgeverij Altona. Zijn taak was het om nieuwe artiesten te ontdekken en op de plaat vast te leggen. Als zanger had Peter al de nodige studio-ervaring. “‘Kom van dat dak af’ namen we op één spoor met Ger Halie in één keer bij Bovema op. Bij Phonogram werkte ik in de studio op twee sporen. Op het eerste spoor de instrumenten en dan indubben. Dat kon je niet te vaak doen want dan kwam er veel ruis”.
Een van de eerste artiesten waar Koelewijn bij Altona mee werkte was Ronnie Schutte. Die had bij Negram-Delta een Nederlandstalige cover gemaakt van ‘This strange effect’ (Dave Berry). Koelewijn nam Schutte onder zijn hoede en schreef voor hem ‘Boem boem is ho’. De opname in de Bovema-studio liep niet vlekkeloos, vertelde hij me op 6 februari 2013. “Die dag had Bovema ook buitenopnames. Er was een tekort aan microfoons. Ik kreeg het nummer niet goed op de band”.
Als talentscout reisde Peter Koelewijn regelmatig naar de Den Haag. In de rolschaatsbaan kwamen managers en andere jongens uit de popwereld regelmatig bij elkaar. “Je moet eens bij GTB aan de slag”, hoorde Peter er. Koelewijn: “Ik heb ‘Boem boem is ho’ bij GTB opnieuw opgenomen. Dat ging zo lekker dat ik er jarenlang mijn producties gemaakt heb. Na ‘Boem boem is ho’ nam ik met Ronnie en de Ronnies (de Rockets van die tijd) het nummer ‘Beestjes’ op. Dat werd een grote hit”.
Peter Koelewijn werd met zijn producties, in de GTB-studio opgenomen, een van de meest succesvolle producers van Nederland. Wat nam hij er zo al op?
“Vanaf Ronnie en de Ronnies [1966] tot begin jaren zeventig zat ik er steeds voor mijn eigen platen en de producties die ik met andere acts maakte. De technische voorsprong die GTB op de andere Nederlandse studio’s had werd geleidelijk aan geringer. Bovendien werd ik door Phonogram onder druk gezet om naar de studio van de platenmaatschappij in Hilversum over te stappen. Maar zelfs nadat ik dat deed ging ik toch nog regelmatig terug naar de GTB. Ik werkte trouwens niet alleen met Erik maar ook met Henri Bentzon”.
Een van de eerste artiesten waar Koelewijn bij Altona mee werkte was Ronnie Schutte. Die had bij Negram-Delta een Nederlandstalige cover gemaakt van ‘This strange effect’ (Dave Berry). Koelewijn nam Schutte onder zijn hoede en schreef voor hem ‘Boem boem is ho’. De opname in de Bovema-studio liep niet vlekkeloos, vertelde hij me op 6 februari 2013. “Die dag had Bovema ook buitenopnames. Er was een tekort aan microfoons. Ik kreeg het nummer niet goed op de band”.
Als talentscout reisde Peter Koelewijn regelmatig naar de Den Haag. In de rolschaatsbaan kwamen managers en andere jongens uit de popwereld regelmatig bij elkaar. “Je moet eens bij GTB aan de slag”, hoorde Peter er. Koelewijn: “Ik heb ‘Boem boem is ho’ bij GTB opnieuw opgenomen. Dat ging zo lekker dat ik er jarenlang mijn producties gemaakt heb. Na ‘Boem boem is ho’ nam ik met Ronnie en de Ronnies (de Rockets van die tijd) het nummer ‘Beestjes’ op. Dat werd een grote hit”.
Peter Koelewijn werd met zijn producties, in de GTB-studio opgenomen, een van de meest succesvolle producers van Nederland. Wat nam hij er zo al op?
“Vanaf Ronnie en de Ronnies [1966] tot begin jaren zeventig zat ik er steeds voor mijn eigen platen en de producties die ik met andere acts maakte. De technische voorsprong die GTB op de andere Nederlandse studio’s had werd geleidelijk aan geringer. Bovendien werd ik door Phonogram onder druk gezet om naar de studio van de platenmaatschappij in Hilversum over te stappen. Maar zelfs nadat ik dat deed ging ik toch nog regelmatig terug naar de GTB. Ik werkte trouwens niet alleen met Erik maar ook met Henri Bentzon”.
Hoesje van de eerste Peter Koelewijn-productie in de GTB-studio (1966)
Ik vroeg Peter (telefonisch) wat de GTB-studio zo bijzonder maakte.
Erik Bakker, legde hij uit, ging tot het uiterste als het om de techniek ging. Van Evert-Jan Bakker en Theo Gründeken had ik eerder al vernomen dat het huis aan de Jan van Nassaustraat aangepast was aan de studio. Eén van de kamers boven was bijvoorbeeld leeggeruimd en zodanig verbouwd dat die als galmkamer gebruikt kon worden. Ook waren het plafond en de muren van de studio speciaal geconstrueerd voor een optimale akoestiek. Peter was een graag geziene gast, aldus Evert-Jan. “Mijn moeder heeft nog wel eens eieren voor hem gebakken”.
Theo: “Erik probeerde de sound van de beat van Motown te begrijpen. Dan nam hij een stuk hout met een aluminium plaatje erop gespijkerd in de hand en sloeg er met allerlei voorwerpen op om te horen hoe het klonk, de toonregeling en galmplaat inregelend”.
Peter: “Erik was gefascineerd door het geluid van de Motown-platen. Volgens hem voegden ze bij Motown in Detroit ruis aan de muziek toe om een betere klank te krijgen. Ruis was trouwens een item dat hem bezig hield. De eerste platen die stevig ingedubd werden waren die van Les Paul & Mary Ford. Die moest de muziek steeds van de ene recorder op de andere zetten. En toch was er weinig verlies van kwaliteit. Erik en ik hadden lange gesprekken over de technische mogelijkheden en problemen bij het opnamen van muziek.
Popmuziek hoorde je als je op het strand naar je transistor-radio luisterde. In de studio had Erik een zendertje en een transistorradio. Als je een plaat af had kon je de band via die zender horen en dan wist je of je productie op de radio goed overkwam. Dat was uitermate belangrijk.
Erik hield zich nadrukkelijk bezig met het geluid van de drums. Hij had er speciale bol-microfoons voor in huis. Die stelde hij zó op dat je er mee kon experimenteren net zo lang totdat je de beste sound had. Erik was trouwens altijd aan het experimenteren en hij niet alleen. Ik kan me herinneren dat hij samen met Jaap Eggermont onder de apparatuur op de grond lag om verbeteringen aan te kunnen brengen. Japie had net als hij techniek gestudeerd”.
Erik Bakker, legde hij uit, ging tot het uiterste als het om de techniek ging. Van Evert-Jan Bakker en Theo Gründeken had ik eerder al vernomen dat het huis aan de Jan van Nassaustraat aangepast was aan de studio. Eén van de kamers boven was bijvoorbeeld leeggeruimd en zodanig verbouwd dat die als galmkamer gebruikt kon worden. Ook waren het plafond en de muren van de studio speciaal geconstrueerd voor een optimale akoestiek. Peter was een graag geziene gast, aldus Evert-Jan. “Mijn moeder heeft nog wel eens eieren voor hem gebakken”.
Theo: “Erik probeerde de sound van de beat van Motown te begrijpen. Dan nam hij een stuk hout met een aluminium plaatje erop gespijkerd in de hand en sloeg er met allerlei voorwerpen op om te horen hoe het klonk, de toonregeling en galmplaat inregelend”.
Peter: “Erik was gefascineerd door het geluid van de Motown-platen. Volgens hem voegden ze bij Motown in Detroit ruis aan de muziek toe om een betere klank te krijgen. Ruis was trouwens een item dat hem bezig hield. De eerste platen die stevig ingedubd werden waren die van Les Paul & Mary Ford. Die moest de muziek steeds van de ene recorder op de andere zetten. En toch was er weinig verlies van kwaliteit. Erik en ik hadden lange gesprekken over de technische mogelijkheden en problemen bij het opnamen van muziek.
Popmuziek hoorde je als je op het strand naar je transistor-radio luisterde. In de studio had Erik een zendertje en een transistorradio. Als je een plaat af had kon je de band via die zender horen en dan wist je of je productie op de radio goed overkwam. Dat was uitermate belangrijk.
Erik hield zich nadrukkelijk bezig met het geluid van de drums. Hij had er speciale bol-microfoons voor in huis. Die stelde hij zó op dat je er mee kon experimenteren net zo lang totdat je de beste sound had. Erik was trouwens altijd aan het experimenteren en hij niet alleen. Ik kan me herinneren dat hij samen met Jaap Eggermont onder de apparatuur op de grond lag om verbeteringen aan te kunnen brengen. Japie had net als hij techniek gestudeerd”.
In de GTB-studio nam Peter Koelewijn de nummer één hitsingle ‘Kom uit de bedstee’ met Egbert Douwe (Rob Out) op. Nóg een bijzondere opname was ‘Oei Oei dat was me weer een loei’ van voetballer Johan Cruyff. Peter schreef er zelf over in de krant.
“In de GTB-studio in Den Haag stond Johan achter de microfoon en hoorde op de koptelefoon de orkestband. Toen hij mee ging zingen viel ik prompt van mijn stoel en kreeg de technicus [Erik Bakker] een panische blik in de ogen. De vedette kon helemaal niet zingen! Als hij dit ooit in het veld zou doen, kreeg hij meteen de rode kaart. Zelfs enigszins de wijs houden was er niet bij! Een ramp was het. Ook toen ik naast hem ging staan en meezong was de bronstroep der edelherten nog melodieuzer.
Johan keek me ongelukkig aan. Hij wilde wel, maar ’t ging gewoon niet. Nu had hij gelukkig een goede vriend mee naar de studio genomen en ik zag dat die achter het glas bij de technicus allerlei drinkgebaren stond te maken.
‘Zullen we een neutje nemen?’, vroeg ik aan Johan, in de stellige overtuiging te horen dat hij niets dronk (dat is toch zo bij topsporters?)
Tot mijn verbazing zei hij nog gretig ‘ja’ ook! Wij met z’n allen aan de cola-tic. En na het tweede glas werd de ster steeds losser, ik ook trouwens. Een fantastisch sfeertje werd het daar. Een half uur later stonden we allebei als twee uitgelaten jongetjes-op-schoolreisje voor de microfoon. Hij zong het liedje zo in één keer in. Echt goed natuurlijk niet, maar het klonk in elk geval”.
Zo ging het met Peter Koelewijn, en met Erik Bakker in de GTB-studio.
“In de GTB-studio in Den Haag stond Johan achter de microfoon en hoorde op de koptelefoon de orkestband. Toen hij mee ging zingen viel ik prompt van mijn stoel en kreeg de technicus [Erik Bakker] een panische blik in de ogen. De vedette kon helemaal niet zingen! Als hij dit ooit in het veld zou doen, kreeg hij meteen de rode kaart. Zelfs enigszins de wijs houden was er niet bij! Een ramp was het. Ook toen ik naast hem ging staan en meezong was de bronstroep der edelherten nog melodieuzer.
Johan keek me ongelukkig aan. Hij wilde wel, maar ’t ging gewoon niet. Nu had hij gelukkig een goede vriend mee naar de studio genomen en ik zag dat die achter het glas bij de technicus allerlei drinkgebaren stond te maken.
‘Zullen we een neutje nemen?’, vroeg ik aan Johan, in de stellige overtuiging te horen dat hij niets dronk (dat is toch zo bij topsporters?)
Tot mijn verbazing zei hij nog gretig ‘ja’ ook! Wij met z’n allen aan de cola-tic. En na het tweede glas werd de ster steeds losser, ik ook trouwens. Een fantastisch sfeertje werd het daar. Een half uur later stonden we allebei als twee uitgelaten jongetjes-op-schoolreisje voor de microfoon. Hij zong het liedje zo in één keer in. Echt goed natuurlijk niet, maar het klonk in elk geval”.
Zo ging het met Peter Koelewijn, en met Erik Bakker in de GTB-studio.
Peter Koelewijn en Johan Cruyff (GTB-studio,1969)
Concurrentie en Hilversum als nieuwe ‘hub’
De ontwikkeling van de veel sporen-techniek (en dus de investeringen) ging steeds verder. In 1976 legde Erik Bakker het nog eens uit aan Ton de Zeeuw van de Telegraaf.
“De hele muziekverandering van de jaren zestig heeft zich in feite onder mijn handen voltrokken. We begonnen met een mono-opnameapparaat maar verruilden dat al spoedig voor een drie sporen-machine. Toen in 1967 Cuby and the Blizzards bij ons kwamen [met Anton Witkamp als producer], kochten we een 8 sporen-apparaat en tegenwoordig werken we zelfs op 24 sporen.
Je komt er altijd tekort. Je hebt tegenwoordig overal sporen voor nodig. Neem nou bijvoorbeeld het Anita Meyer-werk dat hier vandaan komt; daarvoor gebruiken we alleen de circa acht sporen voor de muzikanten. En dan krijg je de koortjes (Hilde Vermeulen, Martha Hollestelle en Anita zelf); die meisjes zingen driestemmig en dat doen ze daarna in weer andere stemmen nog ’ns over.
Daar heb je allemaal sporen voor nodig. Als de producer [Hans Vermeulen, Voorburg] daar dan nog ’ns een heel orkest ‘bovenop’ wil zetten dan zit je eigenlijk al vol. En dan ben je bijna vergeten dat de zangeres waar ’t allemaal om gaat ook nog minstens ’n spoor nodig heeft.
Ik geef toe, er zijn (Elvis)-hits gemaakt op drie sporen maar de tijden zijn veranderd. Als een producer ’t in z’n kop krijgt in een liedje een paar keer een koeiebel te gebruiken dan moet je daar ruimte voor hebben; anders gaat ’ie naar een ander”.
“De hele muziekverandering van de jaren zestig heeft zich in feite onder mijn handen voltrokken. We begonnen met een mono-opnameapparaat maar verruilden dat al spoedig voor een drie sporen-machine. Toen in 1967 Cuby and the Blizzards bij ons kwamen [met Anton Witkamp als producer], kochten we een 8 sporen-apparaat en tegenwoordig werken we zelfs op 24 sporen.
Je komt er altijd tekort. Je hebt tegenwoordig overal sporen voor nodig. Neem nou bijvoorbeeld het Anita Meyer-werk dat hier vandaan komt; daarvoor gebruiken we alleen de circa acht sporen voor de muzikanten. En dan krijg je de koortjes (Hilde Vermeulen, Martha Hollestelle en Anita zelf); die meisjes zingen driestemmig en dat doen ze daarna in weer andere stemmen nog ’ns over.
Daar heb je allemaal sporen voor nodig. Als de producer [Hans Vermeulen, Voorburg] daar dan nog ’ns een heel orkest ‘bovenop’ wil zetten dan zit je eigenlijk al vol. En dan ben je bijna vergeten dat de zangeres waar ’t allemaal om gaat ook nog minstens ’n spoor nodig heeft.
Ik geef toe, er zijn (Elvis)-hits gemaakt op drie sporen maar de tijden zijn veranderd. Als een producer ’t in z’n kop krijgt in een liedje een paar keer een koeiebel te gebruiken dan moet je daar ruimte voor hebben; anders gaat ’ie naar een ander”.
Dat laatste was wat steeds meer gebeurde. Den Haag verloor zijn functie als ‘hub’ van de popmuziek. Mede als gevolg van de omroep werd Hilversum het centrum. In het Gooi verrezen nieuwe studio’s als Soundpush, Dureco, Frans Peters, Dutch Music Center (DMC), MC en Wisseloord (vier studio’s waarvan drie met 24 sporen-apparatuur). Ook elders in het land (Telstar, Arnold Mühren, Relight, JR, Spitsbergen, Flowertree, Marlstone) kon je goed opnemen. De internationale hits ‘Venus’, ‘Ma Belle Amie’ (en later ‘Stars on 45’) werden in Soundpush op de band gezet.
In 1978 kwam het einde voor de GTB-studio. Vader en zoon Bakker hielden de race niet meer vol. Hans Vermeulen nam de studio over, maar toen deze door de fiscus werd aangepakt kwam er een einde aan de opname-faciliteiten in de Jan van Nassaustraat.
Erik Bakker werkte nog een tijdje bij Stoet (transformatorfabriek) en produceerde daarna zelf buizenversterkers onder de merknaam GTB. Aan het einde van de eeuw werd hij ernstig ziek. Evert-Jan, zijn jongere broer, verzorgde hem tot zijn dood op 28 december 1999. Op 31 december 1999 werd hij gecremeerd.
Op uitnodiging van Evert-Jan Bakker mocht Peter Koelewijn het geluidsarchief van GTB komen ophalen en meenemen naar Soest.
In 1978 kwam het einde voor de GTB-studio. Vader en zoon Bakker hielden de race niet meer vol. Hans Vermeulen nam de studio over, maar toen deze door de fiscus werd aangepakt kwam er een einde aan de opname-faciliteiten in de Jan van Nassaustraat.
Erik Bakker werkte nog een tijdje bij Stoet (transformatorfabriek) en produceerde daarna zelf buizenversterkers onder de merknaam GTB. Aan het einde van de eeuw werd hij ernstig ziek. Evert-Jan, zijn jongere broer, verzorgde hem tot zijn dood op 28 december 1999. Op 31 december 1999 werd hij gecremeerd.
Op uitnodiging van Evert-Jan Bakker mocht Peter Koelewijn het geluidsarchief van GTB komen ophalen en meenemen naar Soest.
Harry Knipschild
8 februari 2013
8 februari 2013
Clips
* Peter & the Blizzards, Bye Bye Baby, 1965
* Hu & the Hilltops, Cry me a river
* Tee Set, Don't yoiu leave, 1966
* Outsiders, C.Q., 1968
* Johan Cruyff, Oei oei oei, dat was me weer een loei, 1969
* Earth & Fire, Invitation, 1971
* De Outsiders met Erik Bakker
* Hans Vermeulen, Capital Punishment, 2012
Literatuur
Laurie Langenbach, Eva jr over album Tee Set, Eva, 1966
‘GTB-studio veertig jaar’, onbekende krant, 1969
Ton de Zeeuw, ‘Erik Bakker van de Haagse GTB-Studio’s: Technicus houdt méér in de gaten dan alleen de knoppen’, Telegraaf, 16 augustus 1976
Peter Koelewijn, Deksels, we hebben panne!, Amsterdam 1992
Jerome Blanes, Outsiders door insiders. De Amsterdamse legende in woord en beeld, 1997
Frank Dam, Nederbeat. De glorietijd van de nederpop, Amsterdam 2000
Fred Hermsen, Dick Hermsen, Earth and Fire. De biografie, Delft 2006
‘De GTB-studio in Den Haag. Dagboekaantekening 2/2/04’, Platenblad 119
‘Een hit of een afgang’, website Golden Earring Museum, gedownload, februari 2013
* Peter & the Blizzards, Bye Bye Baby, 1965
* Hu & the Hilltops, Cry me a river
* Tee Set, Don't yoiu leave, 1966
* Outsiders, C.Q., 1968
* Johan Cruyff, Oei oei oei, dat was me weer een loei, 1969
* Earth & Fire, Invitation, 1971
* De Outsiders met Erik Bakker
* Hans Vermeulen, Capital Punishment, 2012
Literatuur
Laurie Langenbach, Eva jr over album Tee Set, Eva, 1966
‘GTB-studio veertig jaar’, onbekende krant, 1969
Ton de Zeeuw, ‘Erik Bakker van de Haagse GTB-Studio’s: Technicus houdt méér in de gaten dan alleen de knoppen’, Telegraaf, 16 augustus 1976
Peter Koelewijn, Deksels, we hebben panne!, Amsterdam 1992
Jerome Blanes, Outsiders door insiders. De Amsterdamse legende in woord en beeld, 1997
Frank Dam, Nederbeat. De glorietijd van de nederpop, Amsterdam 2000
Fred Hermsen, Dick Hermsen, Earth and Fire. De biografie, Delft 2006
‘De GTB-studio in Den Haag. Dagboekaantekening 2/2/04’, Platenblad 119
‘Een hit of een afgang’, website Golden Earring Museum, gedownload, februari 2013
- Raadplegingen: 30271