89 - Arnold Mühren, popmuziek uit Volendam
Op 3 november 2011 reisde ik naar Volendam. Een bus van Arriva zette me in het centrum van het stadje af. In de haven lag een rondvaartboot met de naam en een grote foto van zanger Jan Smit. Op posters werd een concert van het Volendams Opera-koor aangekondigd. Op de gevel van hotel Spaander stond vermeld dat cellist Pablo Casals (1876-1973) er in 1912 verbleven had. Toen ik de eigenaar van viswinkel Plat naar Dick Plat (Canyon, BZN) vroeg wist die meteen om wie het ging.
Iedereen bij wie ik informeerde wees me vriendelijk de weg naar de plek waar zich de studio van Arnold Mühren bevond. Ik kon niet fout lopen op het Noordeinde. Al snel bracht echtgenote Vera broodjes en koffie. In de studio waren de 3Js bezig met plaatopnamen. Muziek hoort bij Volendam.
Iedereen bij wie ik informeerde wees me vriendelijk de weg naar de plek waar zich de studio van Arnold Mühren bevond. Ik kon niet fout lopen op het Noordeinde. Al snel bracht echtgenote Vera broodjes en koffie. In de studio waren de 3Js bezig met plaatopnamen. Muziek hoort bij Volendam.
De mensen in mijn omgeving die ik vertelde dat ik op bezoek ging bij Arnold Mühren dachten allemaal dat ik de voetballer, de voormalige Ajacied, bedoelde. Zijn neef, geboren 28 januari 1944, vond dat niet vreemd. “Mensen die me bellen denken ook vaak dat ik de voetbalinternational ben. We zijn trouwens meer dan neven. Onze vaders waren een eeneiïge tweeling en leken heel veel op elkaar”. Voor mijn vertrek kreeg ik ook ander commentaar. Het is niet helemaal kosher om je bezig te houden met popmuziek uit Volendam. De ‘serieuze’ media mijden die muziek of zijn er meestal negatief over.
“In het begin was dat heel anders”, vertelde Arnold, vroeger de bas-gitarist van de Cats. “In het blad Hitweek lieten ze zich aanvankelijk heel positief over ons uit. De single ‘Lea’ (1968) kreeg er een uitstekende kritiek. Omdat we zo succesvol waren veranderde dat. Wij hebben tientallen grote hits in Nederland en daarbuiten gehad. Succes roept in Nederland weerstanden op”.
In ‘Het beste uit Hitweek’ vond ik inderdaad een positief stukje over de Volendamse groep, op 20 september 1968 door Hans v.d. Wereld geplaatst. Weliswaar was de kop ‘Kommersjele suksesgroep’, maar tussen stukjes over de Band, Jefferson Airplane, Doors, Iron Butterfly en verslagen over het negende ‘communistiese jeugdfestival’ en de Cubaanse revolutie door was te lezen:
“De populariteit van de Cats groeide gestaag, dankzij hun goede repertoirekeuze en hun voortreffelijke stemmen. The Cats genoten dan ook ieders sympathie. De eerste LP van de Cats kreeg allerwege lovende kritieken. Alle soorten muziek komen er op voor en de plaat is zeer afwisselend. Piet Veerman – weleens de soulzanger van de Cats genoemd – zingt op deze plaat drie nummers zoals hij alleen dat maar kan. Iedereen die wel eens een zaaloptreden van de groep heeft meegemaakt, weet wat dat zeggen wil”.
Op het hoogtepunt van hun succes was de kritiek het hevigst. “Wij waren dan ook verbaasd”, aldus Arnold, “dat een gerenommeerde popjournalist als Jip Golsteijn lyrisch over onze platen was. Hij besloot in 1973 zelfs een boekje over de Cats te willen schrijven. We konden het nauwelijks geloven. Zou er soms wat achter zitten? We lieten Jip min of meer bewijzen dat hij echt van onze muziek hield. En dat deed hij. We werden goede vrienden”.
Evenals vele generatiegenoten maakte Arnold, oudste van acht kinderen, zijn Mulo-huiswerk tijdens het luisteren naar de Engelse uitzendingen van radio Luxemburg. De muziek van de Everly Brothers, Buddy Holly, Elvis, Little Richard, ‘Fats’ Domino en Ricky Nelson maakte grote indruk op hem. ‘Diana’ van de nog jonge Paul Anka vond hij geweldig. Eén nummer riep speciale herinneringen bij hem op: ‘My heart is an open book’ van Carl Dobkins jr.
Geïnspireerd door de popmuziek van die tijd wilde Arnold zelf muziek maken. De aanschaf van een gitaar, zijn grote wens, ging ver boven het budget van de familie Mühren uit. Meer dan een blokfluit zat er niet in. Hoewel hij die als Sinterklaas-surprise zou ontvangen, mocht hij toch mee naar de nieuwe muziekwinkel in Volendam. In de etalage zag hij gitaren. Terwijl een blokfluit uitgezocht werd legde hij nadrukkelijk meer belangstelling aan de dag voor dat andere muziekinstrument. Een jaar later kwam die gitaar toch, opnieuw als surprise van Sinterklaas. Echt goed les had hij nooit. Van anderen in het stadje leerde hij accoordjes.
Uit het boek van Jip Golsteijn
Geweldig succes voor de Cats
Het bijzondere aan de Cats, aldus Arnold, was dat er geen echte leider was. “Wij waren met z’n vieren, we speelden gitaar en we zongen. We noemden ons ‘the Mystic Four’. De rock-achtige stukken werden door Cees Veerman gezongen. Piet Veerman, de ‘soulzanger’, nam de ballads voor zijn rekening. Later voegde drummer Theo Klouwer (1947-2001) zich bij de ‘Mystic Four’, en werd de naam veranderd in ‘The Blue Cats’, niet veel later teruggebracht tot ‘the Cats’. De zwager van Jaap Schilder, Jan ‘Tuf’ Buijs, trad op als manager.
Het eerste succes, een contract met Durlaphone, kwam op een wat andere manier tot stand dan meestal in de overlevering gehoord wordt. “Er was een talentenjacht in Blaricum. Maar zonder competitie. Derhalve was er geen winnaar die de eerste prijs overhandigd kreeg. De plek waar we auditie hielden, de latere Soundpush Studio, was een soort dorpshuis met een toneel. Wij speelden er een paar nummers van ons repertoire. Evan Durlacher en Ben Levy van Durlaphone hadden de leiding.
De talentenjacht ging onder de vlag van radio Veronica. Maar de enige van Veronica die we er aantroffen was Jan van Veen. Eén van de liedjes die we speelden was ‘If I didn’t have a dime to play the jukebox’ van Gene Pitney. Dat nummer viel goed in de smaak en leverde ons een platencontract op”.
Arnold kon zich nog goed herinneren hoe de opnamen voor drie singles verliepen. Ook toen al was hij in techniek geïnteresseerd en lette dus goed op.
“De opnamestudio was ergens op de Wallen [Oude Zijds Voorburgwal] in een groot grachtenpand. Het pand diende als showroom en magazijn van het kledingbedrijf dat eigendom was van de vader van Durlacher. De lege zolderruimte werd als galm-kamer gebruikt. We moesten langs lange rekken met kleding om in de ‘studio’ te komen (een ruimte van ongeveer tien vierkante meter) te komen. De ‘controlekamer’ was zo klein dat je er alleen in kon staan. Er bevonden zich twee Philips-recorders. Op de eerste recorder namen we de basis op en dan kon je een paar keer ‘ping-pongen’, dat wil zeggen bijvoorbeeld sologitaar of zang toevoegen aan de vorige opname door van de ene recorder naar de andere te gaan. Ze hadden er één tamelijk kleine luidspreker. Maar gemonteerd in een groot klankbord werkte die goed.
Nog één bijzonderheid: op sommige momenten kon je niet opnemen. Dat was bijvoorbeeld als een van de torenklokken in de omgeving de tijd aangaf, wat via de microfoon op de galm-zolder luid en duidelijk doorkwam”.
Voor Durlaphone namen de Cats zes nummers op. Eén van de stukken was een liedje van Arnold Mühren. “De belangrijkste reden om eigen repertoire op te nemen was de status. Op een gegeven moment werd je als popgroep niet serieus genomen als je niet eigen liedjes bracht. Dat de deden de Beatles, Stones, Who en Kinks ook. Met geld had dat niets van doen. Pas later, toen ik de eerste afrekeming van ‘Lea’ in de bus kreeg, besefte ik om hoeveel geld het schrijven van liedjes ging”.
Jaap Schilder, Cees Veerman, Piet Veerman, Arnold Mühren, Theo Klouwer
In eerste instantie was het mooi dat de Cats een platencontract had. “Iedereen in Volendam vond het prachtig”, noteerde Jip Golsteijn in zijn boekje. “Toen ‘Jukebox’ door Veronica het eerst gedraaid werd lagen de bouw en de fabrieken in het dorp stil”. Uit de mond van Cees Veerman tekende de journalist op: “Ben Levy had in die tijd allerlei verhalen. Volgens hem waren er duizenden en duizenden van verkocht”. Zou de Cats het dan helemaal gaan maken? Dat was nog lang niet het geval. Bovendien bleken de platen van het kleine label in technisch opzicht niet volmaakt te zijn. Opnieuw Cees Veerman: “Toen ‘Jukebox’ hier in de café’s werd gedraaid klonk het altijd veel zachter dan de rest”.
Omdat de doorbraak uitbleef trad manager Jan Buijs handelend op. Hij schreef brieven naar alle platenmaatschappijen die hij maar kon bedenken. Bovema reageerde het eerst. De Cats werden uitgenodigd een proefopname te komen maken. Dat gebeurde op een dinsdagavond. Die was door Bovema aan de Bronsteeweg in Heemstede uitgetrokken om nieuw talent een kans te geven. De toenmalige A&R-manager John Möhring had de leiding. Technicus was Klaas Leyen.
Bovema besloot in 1966 de Cats onder contract te nemen. Eventueel opgenomen eigen repertoire werd ‘automatisch’ ondergebracht bij Anagon, de muziekuitgeverij van de platenmaatschappij. “We kreegen dan een uitgavecontract voor onze neus en tekenden braaf. Dat soort zaken werd zonder enig protest geaccepteerd. Daar dacht je in die tijd niet over na”, aldus Arnold Mühren nu. Dat betekende echter dat de auteurs van die liedjes een groot deel van hun inkomsten aan het bedrijf afstonden. Het platencontract was voor een beperkte periode, het afstaan van de inkomsten voor die liedjes was blijvend. “Tot zeventig jaar na mijn dood”.
Voorlopig was dit gegeven niet van groot belang. De doorbraak van de Cats kwam namelijk (mede) tot stand door hun samenwerking met het Britse songwriters-duo Roger Greenaway en Roger Cook. Het tweetal maakte enkele hits onder de naam David & Jonathan, maar was vooral succesvol als liedjesschrijvers voor de Fortunes (‘You’ve got your troubles’), New Seekers (‘I’d like to teach the world to sing’), Whistling Jack Smith (‘I was Kaiser Bill’s Batman’), Hollies (‘Long cool woman’) en vele, vele anderen.
De eerste single van de Volendamse groep voor Bovema was ‘What a crazy life’. Op 24 december 1966 kwamen de Cats met dat nummer voor het eerst binnen in de top 40 van Veronica. De single op het Imperial label verbleef maar liefst vijftien weken in de Nederlandse hitlijsten en bereikte klassering nummer 14. Deze eerste single, en ook de tweede, ‘Vive l’Amour’, waren nog niet van de hand van Greenaway-Cook, maar ‘Sure he’s a cat’ was dat wel en kwam nog twee plaatsen hoger. Daarna volgden nog de singles ‘What is the world coming to’, en ‘Turn around and start again’ van het Britse duo dat tevens twee titels voor de eerste langspeelplaat leverde.
In 1968 haalde de Volendamse groep voor het eerst de top van de hitlijsten. Vijf keer belandden hun singles op nummer één: ‘Lea’ (1968), ‘Why’ (1969), ‘Marian’ (1969), ‘Where have I been wrong’ (1970) en ‘Be my day’ (1974). ‘One way wind’, achteraf gezien misschien hun bekendste nummer, bereikte in 1971 een klassering op nummer drie. De groep verkocht niet alleen singles maar ook albums. ‘Colour us gold’ (1969), ‘Take me with you’ (1970), ‘Love in your eyes’ (1974) en ‘Het complete tv album’ (1984) haalden de bovenste plaats in de lp-hitlijsten van de stichting Top 40.
Cees Veerman, Rob Out, Arnold Múhren, eerste TV-uitzending Veronica, april 1976 (foto Ron Verboom)
De rol van Arnold Mühren
Iedereen speelde zijn rol in de Cats. Theo Klouwer (‘Schuimpie’ in Volendam) zorgde bijvoorbeeld voor goede contacten met de zaalhouders in Noord-Holland en Friesland. Met name zanger/gitarist Piet Veerman werd geleidelijk aan het gezicht naar buiten, vooral toen de groep succesvol was met ballads. Bij managementbureau Volendam nam Jan Buijs de zaken van de Cats voor zijn rekening, terwijl broer Jaap zich vooral met de Noord-Hollander George Baker (Hans Bouwens) bezig hield.
Arnold Mühren, merkte je in die tijd al, was op een andere manier actief. Om te beginnen schreef hij heel wat succesvolle songs (‘Lea’, ‘One Way Wind’, ‘Why’, ‘Marian’). Arnold nam bovendien de techniek voor zijn rekening. “De Cats was een van de eerste bands in Nederland met een eigen PA en mengpaneel in de zaal. Wij waren de eersten die de imposante hoorn-luidsprekers van Altec Lansing uit Amerika lieten komen”. Arnold verdiepte zich in die materie en bepaalde voor de Cats wat er moest worden aangeschaft. Hij ontwierp ook de mengtafel die speciaal voor de Cats werd gebouwd. In een cultureel centrum werd gerepeteerd door de groep. Die ruimte werd ook gebruikt als opslagplaats voor de fanfare.
Arnold was bovendien een vertrouweling van Jan Buijs. Als er belangrijke beslissingen bij de Cats genoemen werden, nam Jan die eerst met Arnold door. “Misschien deed Jan dat wel met alle bandleden, alvorens erover vergaderd werd. Dat weet ik niet”, aldus Arnold anno 2011.
Amerika
Voor de Haagse groepen was het veroveren van Engeland en Amerika een hoofddoel. Hoe groot was de vreugde toen Shocking Blue met ‘Venus’, de Golden Earring met ‘Radar Love’ en de Tee Set met 'Ma belle amie' begin jaren zeventig de bovenste regionen van de Billboard-hitlijsten wisten te bereiken. De bloemetjes werden meer dan uitbundig buiten gezet. De leden van Shocking Blue werden in de grote stad Den Haag zelfs meteen tot ereburger uitgeroepen.
Ook de Cats hadden hun ervaringen in Amerika. Hun eerste trip maakten ze in het gezelschap van andere Bovema-artiesten, zoals Johnny Jordaan, Tante Leen en de Shepherds. Met een vliegtuig van Transavia, de eerste 707, vlogen ze rechtstreeks naar Los Angeles om er voor de California Holland Club op te treden. De terugtocht verliep niet zonder haperingen. Het toestel had een technisch mankement, bleek kort na het opstijgen. Boven zee werd de brandstof gedropt waarna de artiesten een onvrijwillige tweede landing in Los Angeles maakten.
“In Amerika hadden ze moeite met de opnames van onze grote successen”, vertelde Arnold. “Tijdens een wat minder creatieve periode ontstond bij EMI het idee om enkele hits (‘Let’s dance’, ‘One way wind’) in dat land op te nemen voor de Amerikaanse markt. In januari 1974 vlogen we weer naar L.A. In de Larrabee studio (Hollywood) werden we begeleid door de beste sessiemuzikanten. Onder anderen Michael Omartian op toetsen en Buddy Emmons op steelgitaar. Bovendien werkten we samen met de vermaarde producer Al Capps. Cees Veerman had in het jaar ervoor problemen gekregen met zijn stem. Hij was nu zo gespannen dat het zingen hem maar niet wilde lukken. Op verzoek van Piet hebben we Cees en Al met z’n tweeën laten werken. Toen lukte het meteen.
In het land zelf leverde ons dat geen hits op. Maar ‘Be my day’ en het album ‘Love is in your eyes’ bereikten in Nederland wel de nummer één positie. Twee jaar later werkten we opnieuw met Al Capps samen. Met topmuzikanten als David Foster (piano), Dean Parks en Larry Carlton (gitaar), en bassist Leland Skar (mijn vurige wens) had hij de orkestbanden in de VS opgenomen. In de studio van Bovema zongen we het repertoire in”.
In Volendam duurde het overigens nog tot 2004 voor de leden van de Cats tot ereburger werden uitgeroepen.
Studioactiviteiten
De vier huisjes met het studiocomplex er achter
Op het Noordeinde waren vier huisjes naast elkaar gebouwd. Rond het millennium zijn drie van die vier huisjes volledig opnieuw gebouwd en worden bewoond door tante Hille, de weduwe van oom Theo Mühren, Patrick de zoon van Arnold en Linda de dochter van oom Theo. Toen Arnold in 1970 door oom Theo werd gewezen op een vrijkomend huisje werd het rijtje gedomineerd door de familie van tante Hille. Zij woonde er, haar moeder en haar twee ‘tantejes’. De vreemde eend in de bijt was een onderaannemer die het vierde huisje had gekocht met de bedoeling er een bedrijfsloods achter te bouwen. De ‘tantejes’ verhuisden naar het ‘ouwe mannen huis’ zoals het bejaardencentrum in Volendam werd genoemd en hun huisje kwam vrij. Dat pand was bestemd voor Henny en Arnold Mühren.
Omdat het zo klein was wilde Henny er alleen wonen als ze een keuken aan de achterkant kon uitbouwen. Dat gaf problemen met de gemeente. Het gebied van de vier huisjes was namelijk als bedrijfsterrein aangewezen. Het huisje verbouwen en groter maken mocht alleen bij bedrijfswoningen. Arnold besloot van de nood een deugd te maken. Hij bouwde er een eigen repetitieruimte. In plaats van in het cultureel centrum repeteerden de Cats voortaan (overdag) in de ruimte van Arnold Mühren. In de avond werd die door de Volendamse groep Jen Rog voor het zelfde doel gebruikt. Bovendien richtte Arnold een gedeelte van het gebouwtje in als controlekamer zodat er ook opnamen gemaakt konden worden. Allemaal bedrijfsmatig, dus de keuken mocht worden aangebouwd.
Onbedoeld was de aanzet voor een studio geboren. Arnold experimenteerde steeds verder met opnamen en met apparatuur. Begin jaren zeventig schafte hij twee Revoxen aan. Zoals eerder bij Durlaphone kon hij nu ‘ping-pongen’. De Cats, en anderen, konden zo demo’s maken. Met een achtsporen recorder ging hij verder. In 1975 wist hij voor het eerst te bereiken dat een in de repetitieruimte opgenomen mastertape door een Nederlandse platenmaatschappij (Ariola) in de handel werd gebracht. De artiest was de Volendammer Theo van Scherpenseel van Jen Rog, oftewel Specs Hildebrand.
In het boekje ‘Palingsound’ van Dick de Boer is te lezen: “Op 21-jarige leeeftijd schreef Theo zijn klassieker ‘So long ago’. Door Cats-bassist en studio-eigenaar Arnold Mühren werd hij in contact gebracht met Jip Golsteijn en Ton de Zeeuw [eveneens werkzaam op de muziek-redactie van de Telegraaf] die beiden voornemens waren een aantal nummers op te nemen. Men hen nam Theo een aantal demo’s op. Toen hij in 1975 Jen Rog verliet om voor zichzelf te beginnen als Specs Hildebrand & The Living Room Band, haalde hij de demo’s onder het stof vandaan en verwerkte deze tot zijn eerste LP ‘File Under Popular’”.
Trots vertelde Arnold dat dochter Candy op het eerste album uit zijn studio meezong. Het album was een productie van Arnie Treffers die als Long Tall Ernie (& The Shakers) met ‘Do you remember?’ een paar jaar later hoog scoorde.
Achterkant hoes Specs Hildebrand
Steeds meer artiesten wisten de weg naar het Noordeinde in Volendam te vinden. De sfeer was er goed, hoorde je in die tijd van muzikanten. Rob Hoeke en Alan Price bijvoorbeeld. In voorbereiding op het album dat ze in 1977 in de ‘grote’ studio van Dureco in Weesp opnamen werkten ze een aantal dagen bij Arnold Mühren. Eén van de opnamen in Volendam pakte zo goed uit dat die op het officiële Polydor-album van het piano spelende internationale duo terecht kwam. Het album was een productie van Berry Zand Scholten.
Aan het einde van dat zelfde jaar kon Mühren een ‘geboortekaartje’ sturen. “Ons nieuwe kindje is er! Het heet ‘Telefunky’ en heeft 24 tandjes [sporen]. ’s Nachts is ons kleintje heel rustig dankzij tante Dolby die konstant de wieg wiegt, maar als straks oom Kepex overkomt uit Amerika en zich er ook nog mee bemoeit hebben we er helemaal geen omkijken meer naar. Onze baby hoeft niet langer van de honger om te komen, want ze wordt maar liefst via 32 uitstekende D en R kanalen gevoed. Als U eens met de kleine wilt spelen moet U even bellen”.
Van het een kwam het ander. Een steeds groter deel van het terrein met de vier huisjes werd het werk- en woonterrein van Arnold Mühren en zijn gezin. Al in 1974 werd het huisje en de loods van de onderaannemer gekocht. Het huisje werd (tijdelijk) een slaapplaats voor muzikanten. De loods van het bedrijf werd de plek van een volwaardige platenstudio.
Het leven van Arnold Mühren was niet alleen een succes-story. Zijn vrouw Henny, met wie hij 38 jaar was getrouwd, maakte op 18 november 2001 een eind aan haar leven. Zij leed al meer dan twintig jaar aan terugkerende depressies en was daarvoor al een aantal keren opgenomen. Haar overlijden was een schok voor de vele artiesten die regelmatig bij Studio Arnold Mühren over de vloer kwamen. Zij kenden Henny niet anders dan de hartelijke goedlachse gastvrouw die het iedereen naar de zin maakte. Henny had ook Arnold opgevangen toen het met hem flink mis ging. “In 1978 raakte ik zwaar overspannen. Bovendien kreeg ik een gehoorbeschadiging waar ik nog steeds onder gebukt ga”. Arnold kon zodoende niet zelf meer achter de knoppen zitten. Noodgedwongen riep hij de hulp in van anderen. Zoals van Shell Schellekens en John Kriek, de geluidsman van de Golden Earring. In Volendam werd zodoende de mix gemaakt van de single ‘Weekend Love’, de toptien hit voor de Haagse groep in de VS. Een technicus van Bovema werkte een aantal jaren in de studio. Later nam zoon Patrick die taak over, tot op de dag van vandaag.
In de zich snel ontwikkelende techniek voor opnamestudio’s greep Arnold soms op het juiste moment zijn kansen om spullen aan te schaffen. Eerst bij de publieke omroep. Later, op het moment dat platenmaatschappij Bovema-EMI ophield met haar eigen studio in Nederland, besloot Arnold de opname apparatuur over te nemen. “Een zware investering, 300.000 gulden. Maar het was slechts de helft van wat EMI er een jaar eerder voor had betaald”.
In de jaren tachtig namen de Cats voor het eerst drie albums op in de Volendamse opnameruimte. Geleidelijk aan reisden heel wat coryfeeën naar het Noordeinde. De gang van de studio was bezaaid met edelmetaal: Twarres, Gordon, Ilse DeLange, Petra Berger, Total Touch (met zangeres Trijntje Oosterhuis), Volumia!, Jan Smit, Acda en de Munnik, BZN, Marco Borsato en vele anderen.
Marco Borsato werkte vanaf het begin in Volendam, onder andere in het Italiaans met producer Pim Koopman en Peter van Asten. Dat kreeg een vervolg toen Arnold samen met John Ewbank met opnamen van artiest Franklin Brown bij platenmaatschappijen ging ‘shoppen’. Op diverse plaatsen ving hij bot. Zo gaat dat. Maar Jan Tekstra, A&R manager bij Polydor, reageerde positief. Tijdens het gesprek kwam ook Polydor-artiest Marco Borsato aan de orde. Polydor experimenteerde met Nederlandstalige opnamen van de uit Italië afkomstige artiest. De opnamen die hij met Robert Long gemaakt had, vielen niet in de smaak. Het gesprek kreeg een vervolg: vanaf dat moment produceerde John Ewbank alle Borsato-platen in de studio van Arnold Mühren.
Arnold met zoon Patrick en dochter Candy
Rechten
Vroeger hadden platenmaatschappijen en (hun) muziekuitgeverijen veel macht in de muziekbusiness. Als je als artiest wat wilde bereiken was je afhankelijk van wat die bedrijven al dan niet met je voor ogen hadden. Een andere belangrijke speler in Nederland was Willem van Kooten, eertijds programmaleider van radio Veronica, vanaf 1968 o.a. directeur van muziekbedrijf Red Bullet. Als je de steun van Willem wilde hebben was het raadzaam je liedjes onder te brengen bij muziekuitgeverij Impala, vervolgens New Dayglow, Nada en Nanada. Ook andere omroepmedewerkers hadden hun ‘uitgeverijtje’. De opnamen die platenmaatschappijen maakten (en betaalden, inclusief sessiemuzikanten) bleven hun eigendom. De rechten die je aan een muziekuitgever afstond, stond je af tot zeventig jaar na je dood. Aan een muziekuitgever stond je als auteur ten minste een derde van je inkomsten af. Een behoorlijk percentage.
In deze situatie is verandering gekomen. De traditionele bedrijven hebben steeds meer rechten verloren, een proces dat verder en verder gaat. In plaats daarvan krijgen artiesten en liedjesschrijvers steeds meer in de melk te brokkelen. Platenmaatschappijen verliezen na enige tijd het eigendom van de opnamen die ze tot stand gebracht hebben. Dat proces gaat steeds verder. De platenmaatschappijen worden bovendien in het nauw gebracht doordat het tegenwoordig gemakkelijk is om zonder kosten perfecte kopieën van de met veel geld tot stand gebrachte popmuziek te maken.
Ook de muziekuitgeverijen liggen onder vuur. Auteurs waren meestal een zwakke partij. Zonder kennis van zaken stonden ze een belangrijk deel van hun (mogelijke) inkomsten af om een platencontract tot stand te brengen of in de hoop dat hun songs aandacht in de media kregen. Actieve uitgevers deden overigens meer. Ze speelden door het maken van deals soms een essentiële rol in de internationale aanpak van Nederlandse popmuziek.
De schrijvers van liedjes, vaak dezelfde personen als de artiesten, willen de contracten die ze in het verleden ondertekend hebben, beëindigen. Soms lukt dat op een vriendschappelijke wijze. In een interview met Jan van der Plas vorig jaar vertelde Peter Koelewijn dat Peter Schoonhoven, directeur van Anagon (de muziekuitgeverij van Bovema) hem als cadeau de rechten van ‘Kom van dat dak af’ teruggaf in 1971. Vervolgens bracht Peter het nummer onder in zijn eigen uitgeverij Coolwine Music. Maar die vriendelijke geste was, lijkt mij, een uitzondering.
Ook de liedjes van Arnold Mühren werden bij Anagon ondergebracht. Omdat de Cats nu eenmaal bij Bovema-EMI een platencontract getekend hadden. Het duurde tot 1973 voordat Arnold er achter kwam dat je je liedjes ook zonder een uitgavecontract te tekenen rechtstreeks bij Buma/Stemra kon onderbrengen. Met uitzondering van administratiekosten kwamen dan alle inkomsten bij de auteur. Dat leerde hij van John Drogtrop, de manager van Robert Long. Drogtrop had korte tijd bij Buma/Stemra gewerkt, De kennis die hij er had opgedaan gebruikte hij om Long (Leverman) deskundig te adviseren, vertelde Arnold me in Volendam. Het Bovema-EMI album ‘Vroeger of later’ was een echte bestseller. ‘Kalverliefde’ en andere door Leverman geschreven liedjes leverden hem extra geld op omdat ze niet in handen van een muziekuitgever gekomen waren. Voor Mühren was deze kennis een ware openbaring.
De acties van succesvolle auteurs hebben heel wat voeten in de aarde. Het conflict van Rob Bolland met Willem van Kooten is al enige tijd een media-spektakel. Andere liedjesschrijvers als Hans van Hemert en Rob van Leeuwen zijn minder in de schijnwerpers gekomen. De stichting PALM (Professionele Auteurs Lichte Muziek) zet zich in voor de rechten van songwriters als Arnold Mühren. In het bestuur zitten twee juristen: Hans Kosterman (voorzitter) en Eric Boom (secretaris). Boom was in het verleden lid van de Lords (Rob de Nijs) en produceerde hits als ‘Sjakie van de hoek’ voor Conny Vandenbos.
Arnold Mühren werkt er al een aantal jaren aan om een einde te maken te maken aan zijn contract met Anagon. “Met name bij mijn auteursrechten uit het buitenland hebben Anagon en haar buitenlandse zuster-uitgeverijen zich veel meer toegeëigend dan wat volgens het contract was toegestaan. Bovendien: de inkomsten van mijn liedjes hebben niets van doen met enige activiteit van de publisher. Men hoefde niet te zoeken naar geschikte artiesten voor mijn liedjes, want alles wat ik schreef was voor de Cats. Er is nooit sprake geweest van een voorschotbedrag als mogelijke risicovolle investering. Ik heb vanaf 1965 tot nu toe nog nooit meegemaakt dat mijn publisher fouten in de Buma-Stemra afrekeningen heeft ontdekt, laat staan mij daarvan op de hoogte heeft gebracht. Het is eigenlijk absurd dat een dergelijk contract, gebaseerd op een ontfutselde handtekening, een looptijd heeft tot 70 jaar na je dood”.
Arnold Mühren werkt bij de ontbinding van zijn uitgavencontracten aan de hand van het zogenaamde PALM-protocol. Daarin zijn binnen Buma/Stemra procedures afgesproken tussen liedjesschrijvers en muziekuitgeverijen.
Het gaat helemaal niet zo slecht in de muziekbusiness. Meer dan ooit zijn de mensen bereid flinke bedragen te betalen om naar hun favoriete muziek te luisteren, te kijken of de producten (kleding, geuren) van hun idolen aan te schaffen. Maar in vergelijking met een halve eeuw geleden is er veel veranderd en verandert er veel.
***
Arnold Mühren weet zich nog goed te herinneren dat hij grote aarzelingen had toen hij in de jaren zestig besloot om van de popmuziek zijn beroep te maken. “Popmuziek was, leek het in die tijd, misschien wel voor even. Ik had er absoluut geen idee van dat popmuziek zo lang zou meegaan en zo’n belangrijke rol zou gaan spelen in het leven van zoveel mensen”.
Arnold is nog steeds volop actief met zijn vak. En wat dat imago van Volendam betreft is hij optimistisch. “Dit jaar namen de Volendamse artiesten Nick & Simon hier in de studio twee duetten op met Acda en de Munnik. Beide nummers bereikten de top van de hitlijsten. Die samenwerking heeft ons een hoop goodwill opgeleverd. Het is toch ook prachtig dat Nick & Simon een actieve rol spelen in The Voice of Holland”.
Intussen gaan de successen uit Volendam, begonnen in de jaren zestig, gewoon door. Jan Smit, de 3Js, Nick & Simon en andere artiesten laten voortdurend van zich horen. Tijdens de lancering van het nieuwe album van Jaap ‘Corn’ Veerman (23 september) stond er een dozijn jonge muzikanten op het podium van de Jozef. Piet Veerman van de Cats gaf er een gastoptreden (‘Lord, help me Jesus’, van Kris Kristofferson). “Er zijn maar liefst drie ‘tribute’ Cats bands. Piet Veerman schrikt er niet voor terug af en toe met zo’n groep op te treden”, aldus Arnold Mühren.
Muziek hoort bij Volendam...
Harry Knipschild
10 november 2011
Clips
Literatuur
Hans v.d. Wereld, 'Kommersjele suksesgroep, Hitweek, 20 september 1968
'De Cats: Een plaat is voor ons een hit als-ie 1 of 2 wordt!', Muziek Expres, juli 1972
Jip Golsteijn, De Cats. Een Hollands succesverhaal, Bussum 1973
Jip Golsteijn en Berry Zand Scholten, 'De Cats: Het hoogst geprezen en het diepst verguisd', in Popscore, Bussum 1973
Hans Kosterman, 'Oude contracten en nieuwe exploitatievormen', Palm-blad, najaar 2004
Dick de Boer, Palingsound. 100 jaar muzikaal bloed in Volendam, Arnhem 2006
'Palingsound bestaat niet', Brabants Dagblad, 24 augustus 2006
'The Cats. Interview met Cees & Arnold. Grondleggers van de Palingsound scoren weer', Telegraaf, 17 januari 2009
Jan van der Plas, 'Of ik [Peter Koelewijn] maar mijn handtekening onder wilde zetten', BS, april 2010
'[Rob] Bolland dient claim in bij Buma-Stemra', Telegraaf, 24 april 2010
- Raadplegingen: 30085