113 - Eric Boom: van gitarist tot meester in de rechten
Ook de Nederlandse gitarist Eric Boom voltooide een academische studie, aan de Universiteit van Amsterdam (UvA). In 1991 werd hij meester in de rechten. Toen we elkaar onlangs aan de telefoon hadden vertelde hij me dat hij op 10 december 1945 geboren was op de grens van Leiden en Oegstgeest. “We woonden op Rijnsburgerweg 77a naast professor Eduard Meijers, de grondlegger van het huidige Burgerlijk Wetboek”.
Zijn vader was fotograaf. “Aan hem heb ik waarschijnlijk mijn creativiteit te danken”, vertelde Eric toen ik op 26 juni 2012 bij hem op bezoek was. “Hij hield van Caribische muziek. Max Woiski was een van zijn favoriete artiesten. In 1947 kreeg mijn vader de kans zijn beroep bij de KLM uit te oefenen. Zodoende kwamen we in Amsterdam Oost te wonen. De KLM bouwde voor het eigen personeel woningen in Tuinwijk Amstel.
Van mijn oma mocht ik in Leiden, in de Breestraat, een elektrische gitaar van het Nederlandse merk Egmond kopen. Ik leerde me zelf spelen op het instrument. Bij mij in de buurt waren jongens die de muziek van Elvis, Cliff en de Shadows ten gehore wilden brengen. De broers Jan, Hans en Adrie de Hont bijvoorbeeld, Harry en Freddy Heeren, gitarist Guus Hoekstra en zanger Evert Tweehuizen. En dan waren er nog zangeressen als Ria Valk en Trix Boelen. Populair repertoire om uit te voeren was voor mij ‘Living Doll’ van Cliff Richard en ‘Nivram’ van de Shadows. Jan de Hont met name speelde heel goed gitaar. Van hem heb ik veel geleerd.
Na een tijdje waren er in Tuindorp twee groepen: de Apron Strings en de Shakin’ Tigers. Ik voelde me in het begin vooral aangetrokken tot de Shakin’ Tigers. Met Freddy en Harry Heeren, Guus Hoekstra en Evert Tweehuizen. Maar ik speelde ook met die andere jongens mee. We traden voorlopig meestal op in buurtvereniging Frankendaal in ons gedeelte van de stad. Amsterdam was anders dan Den Haag. Het was geen ‘melting pot’, iedereen speelde in zijn eigen buurt”.
Eric Boom moet een intelligente jongen geweest zijn. De meeste popartiesten in het begin van de jaren zestig waren al blij als ze de mulo haalden. Eric kwam terecht op het Van der Waals-lyceum. Maar met die studie ging het niet goed. Hij kwam met slechte rapporten thuis, tot ergernis van zijn vader. Pas toen hij naar de HBS overstapte en zich in de A-vakken specialiseerde werden de resultaten beter. Vader Boom weet de slechte schoolresultaten aan de muzikale activiteiten van zijn zoon. Af en toe mocht hij zijn gitaar voor straf niet bespelen.
Na een tijdje breidde het werkterrein van de twee gitaargroepen zich uit buiten de Tuinwijk. Dat had z’n consequenties. Er kwam samenwerking met twee andere Amsterdamse artiesten, Bob Bouber en Rob de Nijs. Samen met Bob Bouber werden de Apron Strings omgedoopt in Z.Z. en de Maskers. De Shakin’ Tigers gingen (als Lords) een samenwerkingsverband aan met Rob de Nijs.
In Zilver, de autobiografie van Rob de Nijs (1987), legde de zanger vast: “Jan de Hont was de oprichter van de Apron Strings, zijn broertje Hans speelde basgitaar. Ze hadden hun naam en veel van hun repertoire ontleend aan de razend populaire Shadows, de begeleiders van Cliff Richard. Ik kende Jan, hij woonde in de buurt. Ze hadden een zanger nodig en ik greep alles aan. We speelden waar we konden. Maar we kregen ruzie. De gebroeders De Hont treiterden me het bloed onder de nagels weg. Bovendien had ik welomschreven ideeën over het vak, die door Jan en Hans niet altijd werden gedeeld. De breuk was onvermijdelijk.
Er was ook een nieuwe rock & roll-groep die een zanger zocht. In de Rosendaalstraat, in de schaduw van het Amstelstation, hadden de gebroeders Fred en Harry Heeren [samen met Eric Boom] de Shakin’ Tigers opgericht. Al gauw werden dat de Lords. Ze hadden zich ingeschreven voor een talentenjacht van het meisjesblad Romance en platenmaatschappij Phonogram”.
De zanger gaf de Nederlandse platenmaatschappij dus de schuld van de ontwikkelingen in de muziekwereld. Sloten de mensen van het bedrijf zich niet gewoon aan bij wat er op dat moment gaande was in de popmuziek- en omroepwereld?
De derde single leverde Rob de Nijs en de Lords succes op. Rob: “Elke maandagochtend kwamen bij Phonogram de nieuwste Amerikaanse hits binnen. Een klein groepje koos daaruit de nummers die in het Nederlands konden worden vertaald en geschikt waren voor de artiesten van die maatschappij. Op zo’n dag [in het voorjaar van 1963] vonden de heren een nummer. Het had zestien weken in de Amerikaanse hitlijsten gestaan, maar was hier nog niet doorgedrongen, ‘Rhythm of the Rain’ van The Cascades, vijf zingende heren uit San Diego, Californië.
Gerrit den Braber, hoofd van de afdeling jeugduitzending van de AVRO-televisie maakte er een Nederlandse tekst op. Jackie Bulterman speelde op een elektrisch orgeltje de beginmaten. Technicus Albert Kos zat in de Hilversume Phonogram-studio achter de knoppen. Een paar dagen later belde producer Jan de Winter. Hij kreeg mijn moeder aan de telefoon. Zelf zaten we in Groningen. Het was een uur of half vier voordat we die nacht thuis waren. Moeder was nog op. ‘Meneer De Winter heeft gebeld – dat je morgenochtend om half negen ‘Ritme van de regen’ weer moet komen inzingen. Ze waren nog niet tevreden’”. Van slapen kwam die nacht niet veel.
De tweede versie verscheen op de plaat. “Ik lanceerde het nummer in ‘Rooster’ van de AVRO, dat toevallig onder leiding stond van Gerrit den Braber. Ik was dodelijk nerveus en na afloop uiterst ontevreden. Maar onmiddellijk ging thuis de telefoon en het hield niet meer op. ‘Ritme van de regen’ verkocht 98.000 exemplaren. Net niet genoeg voor een gouden plaat”.
Dat jaar, 1963, was een moeilijk jaar voor Eric Boom. Het ging hem persoonlijk niet goed omdat zijn vriendin Karin Schotanus een einde aan hun verkering had gemaakt. Eric haalde Karin altijd op als hij met zijn fiets naar school reed. Zij nam dan voor hem op de stang plaats en zo reden ze het laatste stukje samen. Karin zong met haar zusje tevens in het begeleidingskoortje (‘White Stars’) als ze met de Shakin’ Tigers optraden.
In december verliet Guus Hoekstra de Lords. In alle ellende van dat moment besloot Eric de brui aan zijn bestaan als scholier te geven. Hij trad toe tot de formatie Rob de Nijs & de Lords, die aan de top van de Nederlandse teenagerwereld stond. Eric beloofde zijn vader dat hij de HBS zou voltooien door middel van het LOI (Leidse Onderwijs Instellingen).
Van zijn studie kwam niets terecht. Rob de Nijs was een idool en er was dus volop werk. Succesvolle nummers waren behalve ‘Ritme van de regen’ ook ‘Voor Sonja doe ik alles’, ‘How do you do it’, ‘Trees’, ‘Mijn stil verdriet’, ‘Hé mama’ en ‘Loop naar de maan’. Het waren geen grote hits, maar ze hielden de Lords steeds in de belangstelling.
Rob en de Lords waren regelmatig op de VARA-televisie te zien. De Nijs kreeg zelfs een eigen programma. Rob: “Choreograaf Jan Arntz had het idee voor een show waarin ik het middelpunt moest vormen. Het was juni 1964. Meteen besloot de VARA acht afleveringen van een Rob de Nijs-show te maken, waarin hitparade-nummers werden gezongen en al die nieuwe talenten ook de kans kregen andersoortig repertoire te laten horen. De vaste lokatie van de shows was een redactielokaal waar een vrolijk maandblad werd gemaakt. Trea Dobbs, Ria Valk, Marijke Merckens en de Lords liepen daar rond, ik was de hoofdredacteur. De shows waren een succes. Televisierecensent Nico Scheepmaker prees ons de hemel in, omdat we fris, modern en gedurfd waren”.
Een interessante reeks optredens, vertelde Eric, vond plaats in opdracht van het ministerie van defensie. De soldaten moesten overal in het land geëntertaind worden. De Lords begeleidden niet alleen Rob de Nijs maar ook andere artiesten die hun liedjes op zo’n avond zongen.
Lang ging het niet goed tussen de Lords en Rob de Nijs. De zanger had in feite zijn kans gekregen toen hij tijdens de talentenjacht door de groep uitgenodigd werd. Rob was eerder in conflict gekomen met de Apron Strings. En ook nu ontstonden er problemen. Eric Boom: “Het ging alleen om geld. Wij deelden bijvoorbeeld niet mee in de royalties van de platen. We kregen alleen wat uitbetaald als sessie-muzikanten. De vader van Rob de Nijs, die een rijschool had in de Linnaeusstraat, trad op als manager. Hij reed ons tevens naar de optredens toe. De verdeling van de gage was aanleiding tot een hoop problemen”.
De Lords bestonden in die tijd uit Eric Boom, Harry en Freddy Heeren en Bert de Nijs, de broer van Rob. In ‘Zilver’ gaf Rob de Nijs zijn visie op het groeiende conflict tussen hem en zijn groep.
“Geld was het grote probleem. Maar niet het enige. Zonder dat ik er zelf veel van merkte, begon het achter mijn rug te rommelen. Mijn vader voerde een gevecht tegen het geluidsvolume van de Lords en tegen de vader van Harry en Freddy Heeren, die zich steeds vaker met de Lords ging bemoeien. Broer Bert koos noodgedwongen hun kant. Hij was wegens blijde verwachting intussen getrouwd met Joke Heeren. Haar vader was dus zijn schoonvader geworden.
Mijn vader deed alles. Phonogram gaf hem de boekingen door. Hij reed ons, verzorgde ons, sjouwde met apparatuur die hij deels zelf had gebouwd. Hij was onze geluidsman. Daarvoor ontving hij 15 procent van onze gage. De familie Heeren keek het met jaloerse ogen aan. Rob de Nijs en de Lords stonden voortdurend in de krant, verschenen elke maand op de televisie en traden aan de lopende band op. Daar moest veel meer geld zitten. Het vermoeden rees dat mijn vader en ik het grote geld binnenhaalden, terwijl de Lords op een houtje moesten bijten. Ik zat in het bestelwagentje voorin, naast mijn vader. De jongens zaten achterin. Zo waren de verhoudingen. Wij waren geen gezworen kameraden, de Lords waren een paar jaar jonger dan ik en op die leeftijd speelt zoiets een belangrijke rol.
Ik vond niet dat mijn vader te veel geld verdiende. Voor een manager is 15 procent een normaal percentage. En hij gedroeg zich niet als een geldwolf. Terwijl hij zich op ons concentreerde versukkelde zijn rijschool”.
Bijna twee jaar nadat Eric Boom bij de Lords gekomen was kwam er een einde aan de samenwerking met Rob de Nijs. Bert, de broer van Rob, koos niet voor zijn familie. De muzikale problemen zorgden dus tevens voor een persoonlijk drama. In het Parool was 20 november 1965 te lezen: “Op het televisietoestel thuis bij vader De Nijs staat een groot portret van Bert. Hij is de verloren zoon. ‘Sinds de breuk heb ik niets meer van hem gehoord. Hij heeft de kant van de Lords gekozen en daar kan ik inkomen’. Bert woont bij zijn schoonvader in. ‘Ik ben in wezen niet hard genoeg voor de showbusiness. Het is een rotwereld’”.
Rob de Nijs trad weldra met nieuwe begeleiders op: de Jumping Jewels die met Johnny Lion samenwerkten. Eric Boom en de andere Lords vonden een manager in Wim-Jaap van der Laan, de echtgenoot van zangeres Anneke Grönloh. Anneke had evenals Rob de Nijs een contract met Phonogram. Wim-Jaap niet. Die werkte als talentenjager voor Artone in Haarlem. Zo kwam Eric in een ander kamp terecht.
De Lords stonden op eigen benen. Bovendien veranderde er een en ander in de Sixties. De eerste eigen platen (‘Teddy Bears Picnic’, ‘Thunderball’) waren nog in de stijl van de Shadows. De top 40 bereikten ze niet. Dat gold trouwens ook voor Rob de Nijs. Alleen ‘Anna Paulowna’ haalde in 1966 nog plaats 35 op de top 40. Daarna was het voorlopig afgelopen.
Beatgroepen waren in opkomst. Het tijdperk van Motions, Q65, Golden Earrings en Outsiders brak aan. De Jumping Jewels werden de Jay Jays. Ze maakten nog één keer een hit met ‘Bald headed woman’. Zo ver kwamen de Lords niet. Een beetje in de stijl van Kinks (‘You really got me’) zetten ze het nummer ‘Day after day’ op de plaat. Voor het eerst een nummer van gitarist Eric Boom. Maar geen hit. Het was duidelijk, er moest iets gebeuren.
Zonder dat ik [HK] het besefte speelde ik zelf een rolletje in de gebeurtenissen. In die tijd volgde ik Cees de Man op bij Negram-Delta. Cees was producer van de Motions en Tee Set. Hij begon voor zichzelf. Door mijn R&B-programma bij Veronica kwam ik in contact met Julio Euson, een zanger uit Aruba die zich in Nederland vestigde. Julio was heel goed in langzame rhythm & blues-nummers. Cees de Man wist ik ertoe te brengen een opname met Julio in de GTB-studio te maken. Die pakte echter niet goed uit.
Cees en Julio stapten over naar Artone/CBS. Er kwam een samenwerkingsverband tussen de zanger van een van de Caribische eilanden en de Amsterdamse Lords. Een nieuwe naam was geboren: Euson & Stax. Stax was het platenlabel van populaire soul-artiesten als Otis Redding, Arthur Conley en Sam & Dave.
Eric Boom kreeg dus met nieuw repertoire te maken. De laatste jaren had hij trouwens wel meer activiteiten. Op het Gevers Deynootplein in Scheveningen speelde hij wel eens mee met allerlei groepen. Samen met John Seine zette Eric ook Europop op, een managementbureau voor popgroepen. Bij de producties van de opnamen van de Lords voelde hij zich direct betrokken. Eric Boom leerde steeds meer hoe het muziekvak in elkaar zat.
Euson & Stax bestond aanvankelijk uit Julio Euson, Eric Boom, Harry Heeren, Freddy Heeren, Cees Schrama en Koos van der Sluys. Op het CBS-label verscheen in 1968 het door Cees de Man geproduceerde album ‘Live at Club 67’, met daarop o.a. ‘Out of left field’ (Percy Sledge), ‘How sweet it is’ (Marvin Gaye), ‘Amen’ (Impressions), ‘Dark end of the street’ (James Carr) en de Euson-song ‘Where can my lover be’. Veronica-deejay Jan van Veen schreef een lovende tekst op de hoes. Singles als “I want you around me’ en ‘Where can my lover be’ kregen heel wat aandacht in de media, maar wisten niet voor de grote doorbraak te zorgen.
Euson & Stax veranderde nog wel eens van samenstelling. Muzikanten als drummer Louis Debij, Chris Hinze en de blazers Leo van Oostrom en Bertil Peereboom Voller waren gedurende lange of korte tijd lid van de groep. Eric: “Met de optredens van Euson & Stax hadden we geweldig veel succes. Soulmuziek was populair bij het grote publiek. Julio was een perfecte zanger voor dat repertoire. We traden op in het voorprogramma van Ike & Tina Turner, in Rotterdam en Amsterdam. Heel Europa trokken we door en overal was het publiek enthousiast, in Wenen, Luzern en St. Tropez om maar eens wat namen te noemen.
Helaas hadden we nooit het repertoire om een hit mee te scoren. Bovendien was Euson & Stax een grote groep. We stonden met een man of acht op de bühne. De inkomsten moesten dus over heel wat mensen verdeeld worden. Meestal hield ik niet meer dan een gulden of vijftig over aan een avond muziek maken. Met ons gezelschap moesten we bovendien concurreren met de drive-in shows die op dat moment als paddestoelen uit de grond schoten. Een deejay met een paar draaitafels en geluidsapparatuur was een stuk goedkoper dan een groot soulorkest.
Na verloop van tijd ging me dat parten spelen. Ik trouwde in 1968. Er was een kind op komst. Van de inkomsten van Euson & Stax kon ik geen gezin met kind onderhouden. Ik moest andere dingen gaan doen”.
Bij Strengholt-Basart
Eric Boomliep tegen een advertentie aan. “In 1971 zochten ze bij uitgeverij Strengholt-Basart (Leidsegracht 11, Amsterdam) een fondsmanager. Omdat ik geld nodig had solliciteerde ik. Directeur Guus Jansen kende me nog van mijn activiteiten (bij de Lords) in het kader van zijn muziekblad Muziek Parade. Dat gaf wellicht de doorslag. Ik werd aangenomen. Mijn salaris werd vastgesteld op bruto 795 gulden in de maand”. In plaats van op te treden als professioneel muzikant had hij nu een baan bij een muziekbedrijf.
Het was een leuke job, begreep ik. Maar toen verhuisde Strengholt naar het Gooi. “Elke ochtend vertrok de trein om half acht uit Amsterdam. Om die te halen moest ik vroeg opstaan en dan met de bus naar het station. In Bussum werden de medewerkers opgewacht. Met een busje werden we dan naar ‘Oud Bussem’ in Naarden gebracht”. Dat was een ander leven dan dat van een gitarist.
Ik vroeg Eric naar de reden van de verplaatsing. Waarom bleef Strengholt niet gewoon in Amsterdam?
“De heren van het concern, Strengholt, Gomperts en Jansen, wilden zich breeduit etaleren. Het uitgeversconcern was bovendien aan uitbreiding toe. Strengholt was in de weer met de Nederlandstalige uitzendingen van Radio Caroline die onder de naam Radio Noordzee Internationaal de lucht ingingen. Ze gaven behalve boeken ook het blad Muziek Parade uit. Onder diverse labels werden grammofoonplaten uitgebracht. Het bedrijf was begonnen met het exploiteren van achtergrondmuziek en andere vormen van merchandising. En dan waren er de activiteiten als muziekuitgeverij die relatief steeds belangrijker werden. Bij Oud Bussem hoorde een klein theater dat ze wilden gebruiken. In de eeuwenoude hofstede tenslotte kon eindelijk de mooie schilderijencollectie uitgestald worden.
Met een aantal muziekuitgevers hadden we een gezellig team. John Brands, eerder de zanger van de groep Zen (‘Hair’), had de leiding. Mijn collega’s waren André de Raaff, Frans de Wit, Roy Beltman en, later ook Ilja Gort.
Ik slaagde er in 1971 al in een aantal interessante copyrights te verwerven, zoals ‘Soldiers who wanna be heroes’ (een nummer één-hit voor Rod McKuen) en ‘Mamy Blue’ (Pop Tops, nummer 3). Steeds was ik in de weer met Nederlandse artiesten om hun songs bij ons onder te brengen en die dan te exploiteren.
Onderdeel van de uitbreiding van Strengholt-Basart was tevens het produceren van platen. De voormalige productie-maatschappij Purple Eye werd nieuw leven ingeblazen. Bij de muziekuitgeverij beschikten we over de rechten van het Amerikaanse nummer ‘Tonight’. En de orkestband. Omdat ik al wat ervaring had bij het produceren van platen werd het mijn job die band in te zingen met een artiest. Dat deed ik met de Antilliaanse zanger Tony Sherman, die zich in Amsterdam gevestigd had. ‘Tonight’ haalde een hoge klassering in de top 40. Het was de eerste van een reeks hitsingles voor Tony en de Sherman Brothers”.
Een andere succesvolle productie was ‘A Star’ van het duo Mike & Michael, alias Roek Williams (van de Fighting Cats) en Jaap de Groot (van de Maskers). De top 40-single verscheen bij Negram.
Het inzingen van een orkestband was misschien relatief eenvoudig. Een stuk moeilijker werd het toen Eric gevraagd werd voor Purple Eye een album te maken met zangeres Conny Vandenbos. Evenals Rob de Nijs had ze in de jaren zestig één grote hit gehad. In haar geval was dat ‘Ik ben gelukkig zonder jou’. Daarna leek het afgelopen.
Eric besefte dat het een hele klus was om Conny Vandenbos opnieuw succesvol te maken. Hij ging overal op zoek naar repertoire. Zo kwam hij ook bij mij [HK] terecht. In die dagen was ik bij Polydor in Rijswijk ondermeer verantwoordelijk voor de exploitatie van het MGM-label. Een van mijn favoriete artiesten heette Jud Strunk. Met zijn liedje ‘Daisy a day’ had hij in 1973 een behoorlijke hit gemaakt in de VS. De opvolger was ‘Next door neighbor’s kid’, dat helaas, vond ik, niet in de Amerikaanse lijsten verscheen. Van het Amerikaanse album van Strunk had ik enkele exemplaren op kantoor. Eric gaf ik een elpee mee, met de aanbeveling, dat hij er maar eens naar moest luisteren.
Eric, producer van het album, wilde zijn werk goed doen. Hij benaderde tal van tekstdichters en arrangeurs. Ieder liedje moest een andere aanpak krijgen om de variatie optimaal te maken. Arrangeurs waar hij mee werkte waren Paul Natte, Ad Kraamer, Cor Willems, Dick Bakker en Harry van Hoof.
Gerrit den Braber, die eerder de tekst van ‘Ritme van de regen’ gemaakt had, zag mogelijkheden om de liedjes van Jud Strunk in het Nederlands te vertalen. ‘Daisy a day’ werd ‘Roosje m’n roosje’. ‘Next door neighbor’s kid’ doopte Gerrit om in ‘Sjakie van de hoek’. Beide nummers, eenmaal op single uitgebracht in 1974 en 1975, belandden in de Nederlandse top tien. “Het album ‘Een vrouw van deze tijd’ verkocht fantastisch en bleef maar doorlopen”, kon Eric Boom zich op 26 juni nog goed herinneren. “Tienduizenden exemplaren. Na enige tijd was hij goud, met een verkoop van ruim 50.000 stuks. En hij bleef maar doorlopen totdat ook de platina-grens (100.000) flink overschreden was”.
Conny Vandenbos werd een van de best verkopende Nederlandse plaatartiesten in de jaren zeventig. ‘Van dichtbij’, ‘Zo wil ik leven’, ‘Licht en schaduw’ en andere albums leverden Purple Eye verkopen tot boven de 100.000 exemplaren op.
Eric Boom deed het dus goed voor zijn ‘baas’. Maar heel erg veel beter in financieel opzicht werd hij er niet van. De producer meldde zich bij directeur Guus Jansen. Hij kreeg opslag. Zijn salaris kwam in stapjes tot boven de duizend gulden per maand uit. Zijn verzoek om door middel van een royalty mee te mogen delen in het succes werd door Jansen evenwel afgewezen.
BASF en Phonogram
Hij werd door BASF benaderd om er de muziekuitgeverij te runnen. Eric zei ja. Hij bleef echter producties voor Purple Eye maken, nu op royalty-basis. Alsnog deelde hij dus mee in de (eventuele) successen van de plaatopnamen.
Het avontuur bij BASF duurde niet lang. Ondanks succesvolle verkopen van artiesten als Cindy & Bert, Freddy Breck, Robert Stolz en de Tumbleweeds (uit Waalwijk) trok de Duitse chemische reus na een paar jaar de stekker uit het stopcontact. Eric kon kiezen uit twee mogelijkheden voor een afvloeiingsregeling: een gouden handdruk of eigenaar worden van de muziekuitgeverij van het bedrijf. “Ik koos voor mogelijkheid twee en daar heb ik nooit spijt van gehad. Ik had nu een eigen bedrijfje en beheerde enkele honderden copyrights”, vertelde hij.
Boom stond op eigen benen. Hij was wat we vandaag een ZZP’er noemen geworden, een zelfstandige zonder personeel.
Met zijn staat van dienst was het voor Eric niet zo moeilijk om als onafhankelijk producent aan de bak te komen. Eric werkte vooral voor Phonogram. Roy Beltman (ex-Strengholt) en Cor Aaftink (ex-Negram en -Bovema) hadden er samen hun eigen unit, Corduroy producties. Met hen kon hij het goed vinden. Otto Vriezenberg was op dat moment verantwoordelijk voor het totale Nederlandse repertoire van het bedrijf onder leiding van directeur Willem Barents.
In die tijd produceerde Eric Boom platen van onder anderen Margriet Markerink, Joost Belinfante, Cock van der Palm, Pia Beck, Liesbeth List, Lenny Kuhr en Ramses Shaffy. Vooral met die laatste artiest was het niet eenvoudig samen te werken. “Ik moest hem wel eens thuis ophalen omdat hij bij de opname gewoon niet in de studio op kwam dagen”. Ondanks de ‘organisatorische problemen’ lukte het hem de bevlogen artiest tot grote hoogte te brengen. Boom was de producer van het album ‘Dag en nacht’ (1978). Daarop de single ‘Laat me’, een Frans liedje met een tekst van Herman Pieter de Boer, toen de partner van Lenny Kuhr.
Als je al die namen aan elkaar plakt waar de voormalige gitarist en autodidact mee werkte zie je steeds verbanden en logische ontwikkelingen. Conflicten leken niet te bestaan. Met iemand als Eric Boom had je nooit ruzie. In het wereldje liep hij tevreden rond met een glimlach op de lippen.
Eric bleef nog een aantal jaren doorgaan met het maken van albums met Conny Vandenbos. De zangeres was door Strengholt-Basart inmiddels bij Phonogram ondergebebracht. Aan het einde van de jaren zeventig kwam Eric Boom op het idee een album met Conny te maken op basis van de liedjes van Janis Ian. Zou de Amerikaanse CBS-artieste er aan willen meewerken? Eric benaderde Bas Mul, verantwoordelijk voor April Music, de muziekuitgeverij van CBS. Janis Ian reageerde positief. Ze was zelfs bereid een duet met Conny te zingen.
“Ik stelde Otto Vriezenberg voor om met de orkestband naar New York te vliegen. Janis Ian was daar namelijk voor te vinden. Phonogram ging met enige moeite accoord maar dan moest ik zelf de reis betalen. Mijn zus woonde in Californië. Ik ging dus in op het voorstel van de platenmaatschappij. Vanuit Californië vloog ik naar New York met de multitrack. In de Hit Factory zong Janis haar nummer ‘Don’t leave tonight’ in. Ze was zeer professioneel. In dezelfde studio was ook Paul Simon op dat moment aan het opnemen. Het album ‘Conny Vandenbos zingt Janis Ian’ (1980) was weer een bestseller. De single ‘Don’t leave tonight’ werd een top 40-hit.
Van de gelegenheid maakte ik tevens gebruik om te grasduinen in de platenwinkel Sam Goody’s te New York. Ik was namelijk op zoek naar Antilliaanse muziek. Met een stapel platen kwam ik terug in Nederland”.
Het volgende jaar, 1981, was het jaar van ‘Stars on 45’. Producer Jaap Eggermont wist met die formule de top van de internationale hitlijsten te veroveren. Bijna onopvallend maakte Eric Boom een potpourri op een soortgelijke manier. Met de in Nederland wonende Antilliaanse zanger Lobo nam hij een medley op van muziek uit het Caribische gebied. “De ideeën had ik uit New York meegenomen toen ik er was om met Janis Ian op te nemen. ‘Banana Boat Song’, ‘Island in the sun’, ‘Cocoanut Woman’, ‘Jamaica Farewell’ en ‘Angelina’ zetten Paul Natte, Roy Beltman en ik mooi op een rijtje, plaatsten er een discobeat onder en schreven een verbindend muziekje”. Het leverde hem een tweede plaats op in de top 40. De ‘Caribbean Disco Show’ verkocht bovendien uitstekend in heel wat landen. Ton van den Bremer van Phonogram (eerder een collega van Eric bij Strengholt) wist de single overal te plaatsen. Zelfs in het moeilijke Engeland belandde de single van de Antilliaan zowaar in de top 10.
Meester in de rechten
Het is onmogelijk om het gevarieerde leven van Eric Boom in alle details af te schilderen. Maar een ding is zeker. Eerder dan anderen zag hij de essentiële veranderingen in de muziekbusiness aankomen. Begin jaren tachtig maakte Eric het verval van PolyGram mee. Voor WEA maakte hij nog een succesvolle productie met de Nederlandstalige groep Noodweer. Vervolgens ging hij rechten studeren.
“Ik had mijn vader in 1963 beloofd dat ik mijn studie zou afmaken. In 1984 begon ik ermee. Omdat ik de HBS niet had afgerond moest ik een colloquium doctum afleggen om een academische studie te kunnen volgen. Dat lukte in Utrecht. Ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat rechten steeds belangrijker zouden gaan worden in de muziekbusiness. Daarom ging ik dat vak studeren in Amsterdam. Het had heel wat voeten in de aarde. Een week voordat ik in 1991 af zou studeren vertrok José, mijn vrouw, met de noorderzon. In 1989 hadden we nog een tweede kind gekregen. Mijn zoontje van anderhalf bleef achter bij me”.
Anno 2012 is Eric zijn professionele leven aan het afbouwen. “Ik zie veel mensen om me heen wegvallen. Karin en ik willen alle tijd hebben om van het leven te genieten. De komende jaren zijn we van plan over de wereld te gaan reizen”. De eerste trip die ze samen gepland hebben is niet naar het Caribische gebied, maar naar Vietnam.
Harry Knipschild
Literatuur
Rob de Nijs, Henk van Gelder, Zilver, Centerboek, 1987
- Raadplegingen: 27575