11 - Kerstmis 2009 tussen de hindoes
Op 17 december 2009 begon het in Nederland flink te sneeuwen. De wegen waren grotendeels geblokkeerd. Later op de dag voerden de Nederlandse Spoorwegen een nood-dienstregeling in. Voor het tweede achtereenvolgende jaar was er sprake van ‘klimaatverandering’. West-Europa werd getroffen door een ijskoude witte winter. Voor Greetje en mij leek dat voorlopig niet van belang – wij zouden de komende maand doorbrengen in het verre India. Kerst in een warm oosters land – hoe zou dat uitpakken?
Heel Schiphol was in de sfeer van de komende Kerst. Tijdens het wachten werden we getrakteerd op ‘Do they know it’s Christmas’ van Band Aid, (1984). Een song over de honger in Afrika, waaraan artiesten als Boy George, Bono, Sting, Francis Rossi, Bob Geldof, Paul Weller en Bananarama hadden meegewerkt. Door zich in te zetten voor een goed doel stonden ze lange tijd in het middelpunt van de publiciteit. De vrolijke hit van een kwart eeuw eerder was verworden tot een soort muzak.
Een Boeing van de KLM (The City of Bangkok) bracht ons rond middernacht, plaatselijke tijd, in Delhi. Aan het einde van de vlucht kwam een lid van de bemanning met een spray het toestel binnen ontsmetten. Wij westerlingen zouden wel eens een gevaar kunnen zijn voor (het schone) India. Op het vliegveld, merkte je, was van enige kerstsfeer niets meer over. Het enige westerse geluid was het liedje ‘Goodbye’ van Mary Hopkin. Passagiers uit India kregen nadrukkelijk voorrang bij de douane. Maar na het vervullen van alle plichtplegingen kon onze tocht door het midden van het Indiase continent een aanvang nemen.
IJsselmeer bij Marken, winter 2009-2010
23 december
Kort voor de kerstnacht bevonden we ons met een klein groepje reizigers van Koning Aap in Madya Pradesh (‘land van het midden’), ten zuiden van Delhi. De reis door die deelstaat liep niet helemaal volgens plan. Twee dagen voor vertrek uit Nederland hadden we in een e-mail van de reisorganisatie al gelezen: “Op het laatste moment heeft de Madya Pradesh Tourism Development Corporation onze lokale agent in India op de hoogte gebracht dat ze de hotelreserveringen heeft moeten annuleren omdat de kamers zijn opgeëist door lokale politici en overheidsmedewerkers. Helaas hebben wij hier geen invloed op. Door deze aanpassing hebben we het reisschema moeten wijzigen”.
Zo ging het blijkbaar in dit land.
Op deze dag bevonden we ons ’s morgens nog in Khajuraho. Die stad was, volgens de reisleiding, ‘bekend om haar prachtig bewerkte tempels die zo goed bewaard zijn gebleven dat ze met recht tot een van de hoogtepunten van India gerekend mogen worden. De tempels staan bekend als erotische tempels. Er zijn sculpturen van dagelijkse zaken uit het toenmalige leven te zien en erotiek was daar een onderdeel van’.
De afbeeldingen, duizend jaar oud, zouden tevens kunnen fungeren ‘als handleiding voor jongens en bescherming geven tegen de toorn van de regengod Indra of om het nirvana te bereiken’. De sculpturen ‘geven extra bekendheid aan deze tempels. Het is grappig om Indiase toeristen te zien als zij de sculpturen bekijken en uitleg krijgen van een gids. Vanwege de grote toeristenstroom is er speciaal een vliegveld aangelegd’.
Westerlingen die in India op zoek gingen naar de eeuwenoude spirituele beschaving werden dus niet altijd op hun wenken bediend. Het lichamelijk, materiële, was blijkbaar toch van meer importantie.
De regionale horeca deed er in deze omgeving alles aan om zich aan te passen aan buitenlanders. Op een avond werden we naar een Italiaans restaurant geloodst: ‘Bella Italia’ (Jain Temple Road), ‘Italian restaurant with roof top garden. We serve traditional Italian food, like lasagne, pizza, ravioli, cappucino, espresso, apple pie, croissant, under the supervision of an Italian’. In tegenstelling tot hetgeen op het visitekaartje was afgedrukt las ik bij aankomst dat er ‘Nederlandse leiding was’. Een jongetje sprak ons meteen in onze moedertaal aan.
Op deze warme dag namen we met onze groep natuurlijk plaats op het dakterras. We waren luchtig gekleed. Onderwerp aan tafel was het weer in Nederland. Een medereiziger had een sms-bericht ontvangen. Een vriend had er zeven uur over gedaan om van Breda naar Amsterdam te komen. We waren, leek het, net op de tijd de dans ontsprongen door West-Europa met India te verruilen. Het terras werd bovendien met vuur warm gehouden. Maar toen we eenmaal aan het eten waren en er nieuwe gasten arriveerden werd het verwarmende vuur gebruikt om de nieuwe bezoekers te behagen. Ineens was het opvallend koud geworden. Daar zaten we dan in zomerachtige kleding. Ik had niet eens sokken aan en liep op open sandalen. Fietsend in het donker – er was geen straatverlichting – bereikten we ons resort.
Binnen was het warm en goed. Het hotel had immers in het jaar 2000 het ISO-certificaat 9001 behaald (voor ‘delivery of hospitality services’). In een hoekje van de aankomsthal hing bovendien een plakkaat waarop te lezen was dat het toeristische bedrijf al 25 jaar door de Indian Association of Tour Operators werd geprezen voor ‘continued support’. Het ‘bewijs’ was echter niet van een datum voorzien. In de hal was aan een wand het kleurige beeldverhaal van de Ramayana, de ‘bijbel van de hindoes’, bevestigd. Op een andere plaats kreeg de gast een geruststellend bericht voorgeschoteld: Duitse herdershonden werden elke nacht ingeschakeld om het hotel te bewaken.
Ook in een volgend etablissement (‘Paradise Restaurant’) werden we in onze eigen taal benaderd. “Betrouwbaar eten”. En voor wie nog mocht twijfelen werd er in het Engels aan toegevoegd: “Recommended by Routard, Lonely Planet, Foot Print, Rough Guide and other famous guide books”.
24 december
De dag, voorafgaand aan de ‘heilige nacht’, was er een van reizen. In het hotel wist ik nog het nieuwste exemplaar van de Engelstalige Times of India te bemachtigen. Mijn oog viel op een pagina-grote advertentie van het Indiase bedrijf Tata, dat in 2007 onze vroegere nationale trots Hoogovens had gekocht.
De kleinste uitvoering van Tata-auto’s, de Nano, was in het land uitgeroepen tot auto van het jaar. India moest trots zijn op zijn eigen product, was de boodschap. Eindelijk eens een auto die niet uit het buitenland kwam. “The 2010 Indian car of the year is truly Indian” was de trotse kop boven aan de pagina.
Auto van het jaar in India
In een artikel werd aan de orde gesteld dat er in India steeds meer deelstaten kwamen. Terwijl in Nederland regelmatig gemeentes bij elkaar gevoegd werden en er tevens sprake was van fusies van provincies, gebeurde in India het tegenovergestelde. De opslitsing kon je langs democratische weg doordrukken als je voldoende politieke macht wist aan te wenden. Andra Pradesh leek aan de beurt te zijn. Maar het speelde in meer regio’s. Ook was het mogelijk dat een deelstaat enclaves in een andere had. Een mooi voorbeeld was Pondicherry met stukken grond in Tamil Nadu en Kerala. Omdat de belastingen in Pondicherry nogal laag waren gaf dat aanleiding tot smokkelhandel.
Frappant vond ik het ook te vernemen dat je moest betalen om van de ene deelstaat in de andere te komen. Stel je voor dat je geld moest neerleggen om de grens van Zuid- naar Noord-Holland te overschrijden. Dat was voor ons moeilijk voor te stellen. Maar in India lag dat blijkbaar anders. Omdat elke staat zijn eigen wetgeving had waren er nog andere gevolgen. In het ene gebied was sterke drank bijvoorbeeld goedkoop en in overvloed aanwezig. Bij de buren was het heel moeilijk eraan te komen. Grensbewoners trokken dan op de een of andere manier de grens over en gingen zich te buiten. Laveloos kwamen ze weer thuis.
In de krant werd benadrukt dat de opsplitsing van deelstaten tot grondspeculatie leidde. Een nieuwe staat moest immers een representatieve hoofdstad hebben. Daar werd de grond een stuk duurder. Nog een gevolg was dat de eenheid van het Indiase continent door al die ‘provincies’ met veel eigen zeggenschap in gevaar kwam. Dat verzwakte de positie van het land, vooral ten aanzien van Pakistan, de aartsvijand.
Een bus bracht ons naar het station van Satna. Maar voor de bus ging rijden zorgde de chauffeur voor een putja (pooja). De voorkant van de bus werd op z’n hindoes met bloemen en ander kleurig onduidelijk materiaal ‘gezegend’ om een voorspoedige reis bij de hindoe-goden af te smeken. Het hielp – alles ging goed.
Tijdens de treinreis merkten we dat er behalve hindoes ook mensen met een ander geloof in het land leefden. We kwamen in contact met een man die jain was. Hij had een bedrijf met tweehonderd buffels en honderd werknemers. De buffels leverden melk en daarvan werd kaas gemaakt. Handelen in vlees was uit den boze. Toch zette de man zich enigszins af tegen het traditionele jainisme, liet hij weten. Daarmee bedoelde hij waarschijnlijk de angst om levende wezens als mieren en andere insecten te vertrappen. Maar dieren doden voor de consumptie, dat was te veel gevraagd van een jain. Ik moest denken aan ‘diervriendelijk vlees’ waar in Nederland met een zeker respect over gesproken werd. Als de dieren een goed leven gehad hadden, was de gedachte, mocht je ze daarna in hamburgers verwerken. Een merkwaardige redenering, vond ik.
Hoe dan ook, de familie, vader, moeder en twee jonge dochters, was op weg naar een jain-bruiloft in Mumbai (Bombay). Ze zaten ongeveer een heel etmaal in de trein. De volgende ochtend om elf uur zouden ze aankomen. Dan was het drie dagen feesten en vervolgens per trein terug naar huis. In het nieuwe jaar 2011 begon het werk dan weer. Het religieuze speelde bij de bruiloft maar een beperkte rol maakte ik op aan de hand van hetgeen de ondernemer vertelde. Aanhangers van het jainisme, had ik gelezen, waren goede zakenmensen. Dat was in zekere zin voortgekomen uit het feit dat ze allerlei beroepen vanwege hun ‘geloof’ niet konden uitoefenen.
In ons coupé bevonden zich eveneens twee moslim-mannen. Ze haalden ieder een exemplaar van de koran te voorschijn en zaten er uren in te lezen. Een derde moslim was blind en lag boven ons te slapen.
Dochter van jain-handelaar
Alvorens de eindbestemming te bereiken ging de trein over de Narmada, een van de heilige rivieren in de hindoecultuur. Het reinigende water was in de belevingswereld van de mensen verbonden met Shiva, Brahma en andere goden. Daar merkte je overigens niets van als passagier. We reden gewoon door op deze kerstavond. We waren op weg naar Pachmarhi. Dat was een oord tamelijk hoog in de bergen. In de tijd dat de Britten het in deze regio voor het zeggen hadden besloten ze er een zogenaamd hill station aan te leggen: een plek waar het in de zomer niet zo warm was als beneden in het dal. Of dat nou de ideale plaats was om de kerstdagen door te brengen zou nog moeten blijken.
Bij aankomst zag je af en toe een kerstster, fel gekleurde lichtjes, een kleine kerstboom en zelfs de woorden ‘Happy Christmas’. Dat betekende niet dat kerst in welke vorm dan ook door de mensen gevierd werd. India was voor zijn economie (nog) afhankelijk van de contacten met het westen. En omdat daar alles stil lag, had het niet altijd zin om door te werken. Wie het zich kon permitteren nam dus vrije dagen op. Ook veel ambtenaren werkten niet in de laatste week van het jaar. Pachmarhi, nu een vakantieoord, had speciaal om die reden een feestelijk karakter.
De hier door ons gereserveerde hotelkamers waren door de Indiase overheid op het laatste moment geconfisqueerd. Wij werden daarom ver buiten het stadje ondergebracht. In het donker passeerden we een oud Brits kerkje waarvan je door de ramen heen kon zien dat er die avond iets gebeurde. In de ‘stille nacht’ hoorden we in de verte het geluid van trommels. Die deden eerder Braziliaans dan Indiaas aan. Er was een avondmarkt gaande, kregen we te horen.
De reisorganisatie had ons nog kamers weten te bezorgen in Ark Residency, een groot nieuw wit gebouw. Het was behoorlijk koud toen we er arriveerden. Boven de ingang hingen figuurtjes met daarop ‘Merry Christmas’. Even leek het of er niet op ons gerekend was. De deuren van alle kamers stonden open. Er waren nauwelijks dekens. Alle waterkranen moesten nog open gedraaid worden. Glazen om water in te doen ontbraken. Een receptie of zaal om iets te eten bestond niet. Het ‘hotel’ was nog in aanbouw. Als je een deur in de gang open deed stond je in de vrije natuur. Mensen om ons te ‘verwelkomen’ waren er aanvankelijk niet. Het busje dat (eerder) de bagage zou afleveren was nog onderweg.
Nel Romeyn uit Delft, een van de medepassagiers, trok meteen haar conclusies. Naast Ark Residency was een particulier pension, waar je wél welkom was. Zij gooide er een extra bedrag tegen aan (60 euro per nacht). Op een briefje dat ze voor ons achterliet krabbelde ze: “Hi Greetje en Harry. Zit hiernaast bij ‘Evelyn’s’. Dit ‘ijspaleis’ is het niet! Hoop dat we elkaar nog zien voor ‘dinner’”.
Tijdens de reis hadden we nauwelijks iets kunnen eten. Halverwege de koude avond vernamen we dat er in een nabijgelegen hotel (Satpura) een warme maaltijd gebruikt kon worden. Of we alvast maar wilden bestellen. Op de spijskaart troffen we de namen aan van gerechten die met Indiase namen en letters waren aangegeven. Lopend in het donker bereikten we Satpura na verloop van een minuut of tien. In een kamer van de receptie werden we aan een tafel gezet. De deur naar de kou buiten bleef open. In de ruimte stond een televisie opgesteld. Die moest aanblijven want er was een belangrijke cricket-wedstrijd gaande. In de ‘diner-zaal’ brandden wat gekleurde lampjes. Op tafel was één kaars aangestoken.
Na terugkomst in het ‘ijspaleis’, tegen middernacht, was men langzamerhand begonnen met voor ons te zorgen. Binnen de grenzen van de mogelijkheden sloofde men zich uit. Er kwamen extra dekens, glazen, aansluiting op het water enzovoort. Ons busje met de bagage was echter nog niet opgedoken. Dan maar slapen in de kleren die we aanhadden.
Uit eten in de kerstnacht
25 december
Bij het wakker worden constateerden we dat de koffers gelukkig gearriveerd waren. Zo kon ik me op eerste kerstdag tenminste scheren. Hoewel we ons op een historische plek bevonden (is niet elke plek historisch?) betekende dat niet zoveel. De reisbegeleider van Koning Aap had deze dag uitgezocht om een fietstocht te maken. Maar bij aankomst in het dorp bleek geen enkele fietsenman nog rijwielen voor verhuur in de aanbieding te hebben. Hij toverde wel wat gammele ‘tweewielers’ te voorschijn. Daar hadden we geen trek in. Het werd improviseren derhalve.
Op duizend meter hoogte bevonden we ons in een natuurgebied. Aan een aangename zon ontbrak het niet. Om van het mooie uitzicht te genieten was het voor toeristen noodzakelijk een toegangsbewijs te kopen. Mensen uit India hoefden hier, en ook elders in het land, nauwelijks iets te betalen om bezienswaardigheden te bezoeken. Voor buitenlanders golden volstrekt andere tarieven. In enkele gevallen waren die honderd keer het ‘inlandse’ bedrag. Bovendien werd westerlingen een fiks bedrag in rekening gebracht als ze een camera bij zich droegen.
In Pachmarhi viel het mee. Hier betaalden we slechts tien keer het binnenlandse tarief. Een man van een officiële instantie schreef plechtig onze namen op in een Indiaas schrift. En daarna mochten we in de natuur lopen. Wat ons te wachten stond was te lezen in de papieren van Koning Aap: “De omgeving is erg mooi met prachtige uitzichten op valleien, kloven, watervallen. In de buurt zijn oude grotschilderingen te zien. Verder heeft het nog steeds een wat koloniale sfeer door de oude kerken, huizen en kerkhoven die verspreid over het plateau staan”.
Certificaat voor westerlingen
Wij westerlingen waren zo ongeveer de enige mensen die naar de bezienswaardigheden liepen. De feestgangers uit India lieten zich met open taxi’s verplaatsen. Als ze ons zagen begroetten ze ons nadrukkelijk. Sommigen riepen lachend ‘Merry Christmas’, met de klemtoon zo hard op de laatste lettergreep dat ik moeite had te begrijpen wat ze bedoelden. Het leek wel of ik naar een cd van Acda en de Munnik luisterde; die leggen de klemtoon ook regelmatig verkeerd. Eén van de taxi’s hield halt. Een groep jongelui kwam eruit en liet zich samen met ons digitaal fotograferen.
We passeerden een Brits kerkhof. Boven de poort van de met prikkeldraad afgezette plek was een stenen kruisbeeld gemetseld. Eronder een versiering met een lelie. Dat zou een symbool van de maagd Maria zijn. Er waren graven van negentig Britse officieren. Die hadden hun leven in India doorgebracht om er vanaf 1857 de beschaving te brengen en te handhaven. Gewone soldaten, begreep ik, waren gecremeerd. Verschil moest er zijn, ook na de dood. Vanwege de prikkeldraad konden we het kerkhof niet bezoeken.
Aan het einde van de doodlopende weg bevonden zich parkeerplaatsen vol met auto’s. Om een waterval te bekijken liepen we nog anderhalve kilometer door over ruw terrein en grote rotsblokken. Op allerlei plekken waren tentjes opgesteld waar frisdranken, chips en hapjes verkocht werden. De plaatselijke horeca zorgde tevens voor verse warme maaltijden. Die werden ter plekke bereid. Gebakken rijst in bakjes met van alles er over heen.
Na een moeilijke afdaling bereikten we de Aspara Vihar (‘Fairy Pool’). Bij het water ontdekten we helaas geen feeën, wel heel veel libelles. Door een eind omhoog te klimmen kregen we uitzicht op de Rajat Prapat, een niet zo grote maar wel hoge waterval. Het water stortte ongeveer 350 meter omlaag. Vanaf onze hoge plek keken we niet alleen uit op de waterval maar ook het berglandschap om ons heen. Op de terugweg bezochten we de hoog-aangeprezen grotten. Eerder hadden we die overgeslagen omdat er een grote rij wachtenden uit India was. De grotten stelden weinig voor. Van de aangekondigde wandschilderingen was niets te ontdekken. Binnenin bevonden zich enkele ruimtes waarin vierkante pilaren uitgehouwen waren. Op een muur waren anti-Amerikaanse leuzen geschilderd.
Waterval
Aan het eind van de eerste kerstdag was de temperatuur flink gekelderd. Het ‘hotel’ maakte de bijnaam ‘ijspaleis’ volledig waar. Omdat we geen fietsen hadden kunnen huren en ook niet over ander vervoer beschikten waren we veroordeeld om ons voor het kerstdiner weer te wenden tot het naburige hotel Satpura. Opnieuw belandden we in de open ruimte van de receptie. Het ‘bedienend personeel’ was beter dan wij voorbereid op het verblijf in deze omgeving. De mannen hadden winterjasjes aan en hielden hun handen in hun zakken. Alleen als ze een bord moesten neerzetten haalden ze hun handen even te voorschijn. Eigenaardig was dat ze lange tijd achter je bleven staan in hun bijzondere kledij. Het eten keken ze als het ware van je bord.
Helemaal in de verte hoorden we de muziek van de avondmarkt. Na wat door moest gaan voor het kerstdiner liepen we een eind in die richting. De muziek wisten we echter niet te bereiken. Die was te ver weg. In een enkel restaurant, aangegeven in Indisch schrift, was feestverlichting met een kerstster en er werd druk gegeten. Op een andere plek liepen we langs een klooster van Mount Carmel. Onder een mooie zeer heldere sterrenhemel liepen we terug naar ons ‘resort’. Een kakkerlak had zich die avond in ons bed verscholen. Met een papiertje maakten we een einde aan het aardse leven van het dier.
26 december
Op tweede kerstdag stond een nieuwe wandeling op het programma. Deze keer een eind klimmen om ‘uiteindelijk’ (samen met ‘eigenlijk’ een van de meest gebruikte stopwoordjes van de laatste jaren) uit te komen bij Chauragarh, een tempel die aan de hindoegod Shiva gewijd was. Deelnemers aan deze tocht waren in de papieren van Koning Aap duidelijk gewaarschuwd. “De klim is pittig en duurt minimaal anderhalf uur. De wandeling moet niet te licht opgenomen worden. In totaal moeten er zo’n 1.500 treden beklommen worden!”. Opletten was bovendien geboden: “Er lopen overal apen rond die uit zijn op losse spullen van toeristen”.
Een busje bracht ons naar de plaats van waaruit je de hoogte in liep. Onderweg hielden we soms halt. Het krioelde inderdaad van de apen, die elkaar voortdurend vlooiden en ongecontroleerd alle kanten uit renden. Een man verkocht dennenappels. Vraag me niet waarom. Hij had er een grote stapel van voor zich liggen. Een tweede uitzichtpunt heette Priyadarshini. Die plek was in 1857 door de Britse kapitein James Forsyth ‘ontdekt’ en daarom omgedoopt in Forsyth Point. Hoog in de verte zagen we de tempel van Shiva waar we heen zouden lopen. Omdat we al hoog zaten bleek dit een plek te zijn waar contact met een mobiele telefoon mogelijk was. Een medereiziger riep juichend dat hij een sms-bericht uit Nederland had ontvangen. De tekst: “Merry Christmas”.
Door de eerste stap te zetten ving onze klim over 1.500 trappen omhoog aan. We liepen, hoorden we, een maand voor de grote meute uit. Elk jaar in februari was de tempel boven op de berg het middelpunt van een bedevaart, het Shavaratri festival. Tienduizenden pelgrims klommen dan naar boven. Zelfs oude vrouwtjes bleven dan niet achter. Van onze ploeg deden enkele personen niet mee omdat het hun te zwaar leek.
De treden, bleek, waren nogal hoog. Bovendien waren er grote stukken zonder treden. Dan moest je flink moeite doen om verder te komen. Het omhoog klauteren kostte me gaandeweg steeds meer moeite. Steeds moest ik even pauzeren en dan naar lucht happen. Het leek even of we de top nooit zouden halen. De laatste loodjes waren in elk geval behoorlijk zwaar. Onderweg werd ons enkele keren door mensen uit India gevraagd om met hen op te foto te gaan. Een van ons riep voor de grap een prijs, zoals ook Indiase mensen soms deden als ze door ons benaderd werden. Maar dan was het niet voor de grap.
Drietanden bij de Shiva-tempel
Gelukkig kwam de top steeds dichter bij. Dat zag je niet alleen zien, je hoorde het ook. Boven liep je onder een bel door en die kon je luiden, als je tenminste groot genoeg was. Op het hoge plateau werd de nering volop uitgenut. Dat was geen verrassing. Kerken en tempels zijn in de geschiedenis het centrum van economisch handelen geweest. Bij de tempel van Shiva krioelde het van de apen. De pelgrims konden er bovendien kokosnoten als offergave kopen. Die ontvingen ze in plastic zakjes zodat de apen er niet bij zouden kunnen komen. Iemand die met zo’n zakje liep was evenwel een target voor de apenkolonie. Voor hij of zij het in de gaten had was het zakje al door een aap meegenomen. Die slingerde dan een boom in.
De nog geen eeuw oude tempel zelf stelde niets voor. Indiase mannen en vrouwen keken echter eerbiedig omhoog. Daarna raakten ze met de handpalmen tegen elkaar de grond aan. Vervolgens brachten ze de gevouwen handen naar het voorhoofd. Uit eerbied. Boven en rondom de tempel was het een woud van drietanden. Vele honderden exemplaren stonden in een grote cirkel opgesteld. Ze waren vaak in zeer opvallende kleuren beschilderd, veel oranje, met ogen erop. Het hek van het plateau waarop de Shiva-tempel was neergezet bestond eveneens grotendeels uit drietanden. Die waren klein, maar soms ook wel drie of meer meter hoog.
Als je het hoogste plateau betrad werd je verondersteld je schoenen uit te doen en verder op blote voeten te lopen. Dat deed niet iedereen. Veel mensen die de tocht ondernomen hadden tijdens deze vrije en feestelijke dagen gedroegen zich meer als toeristen dan als pelgrims. Ze lieten zich en masse fotograferen. Bij het maken van een foto van een dertigtal mensen kwam iemand op het idee een grote en kleurige Shiva-drietand uit de cirkel te halen als bewijs van de volbrachte tocht. Dat had hij beter niet kunnen doen. Een van de aanwezige hindoe-priesters (brahmins) kwam meteen te voorschijn en maakte op niet mis te verstane manier duidelijk dat de drietand onmiddellijk moest worden teruggezet.
De echte pelgrims maakten een rondje om de tempel met de klok mee. Daarna brachten ze door middel van een puja (offerande) eer aan de godheid, en niet te vergeten de brahmin. En dan hoorde je opnieuw een klok luiden. Waarschijnlijk was er bij die gelegenheid ook geld van eigenaar veranderd.
Waarheen waarvoor
Avondmarkt
Het oplopen van de berg was zwaar, de tocht naar beneden niet veel minder. Als beloning voor de inspanning werden we in staat gesteld de avondmarkt (mela) te bezoeken. Bij de toegangspoort werden we begroet door twee (vermomde) kerstmannen. Een Mickey Mouse kwam al snel aanlopen. ‘Merry Christmas’ klonk het nu voluit. Op het terrein met de grootte van een voetbalveld zag je eveneens heel wat kerstsymbolen in westerse stijl. Zoals een wagen volgeladen met grote cadeaus en exotische lichtjes, veel geel en oranje. Om de kou te weren had men vuren van grote stukken hout aangestoken, waar de mensen zich aan het warmen waren. Rondom het ‘voetbalveld’ waren er vele tientallen stalletjes waar families uit de omgeving hun waren aanboden.
Op het terrein zelf klonk de muziek een stuk minder hard dan op afstand. De klanken waren afkomstig van een militaire kapel. ‘Amazing Grace’ klonk vanaf een podium. Op de plek waar Britse troepen tot ruim een halve eeuw de baas hadden gespeeld waren nu Indiase soldaten gelegerd. Er was dus historische continuïteit in het ‘hill station’.
In eerste instantie werden we op afstand gehouden door degenen die de toehoorders een plaats toebedeelden. Maar ineens wenkten ze naar ons. We mochten naar voren komen en op de stoelen van de notabelen plaats nemen.
De Indiase band die aan de beurt was gaf een concert met allerlei doedelzakspelers. Een vrouw speelde de rol van ‘diskjockey’. Op een plechtige manier las ze voor welk stuk gespeeld werd met een heleboel details die voor ons niet duidelijk waren. De militairen waren in prachtige kledij gestoken. Het was meer dan curieus te luisteren naar typisch Britse muziek die door Indiase soldaten gespeeld werd. Het ene na het andere militaire orkest kwam zijn beste beentje voorzetten. Een legerband had zelfs een ‘crooner’ meegebracht, een andere kwam ineens op de proppen met Duitse marsmuziek.
Britse muziek
Alles bij elkaar was het een bijzondere ‘kerstbraderie’. Een familie van handwerkslieden demonstreerde hoe ze zelf zijde maakten en stoffen van zijde met de hand produceerden. In een kraam ernaast waren Indiase kruiden verwerkt in hapjes. We kregen van alles te proeven zonder belaagd te worden om iets te kopen. Een andere familie fabriceerde touw en wierook. Het geheel deed me denken aan vroegere tijden toen alles in Nederland nog niet zo commercieel was als vandaag de dag.
Terwijl ik dit reisverslag schrijf worden er op de radio spots uitgezonden voor de kerstmarkt in Maastricht. Een paar dagen geleden waren we op het Vrijthof aldaar. Gezellig was het er niet. Het ijs van de bij kerstmarkten gebruikelijke ijsbaan was nagenoeg gesmolten. De prijzen waren pittig. Wat er te koop werd aangeboden was zeker geen huisvlijt en stelde weinig of niets voor. De verkopers stonden ongeïnteresseerd te kijken naar de weinige mensen die passeerden. Of zelfs dat niet eens. Levende muziek ontbrak ten enen male.
Op tweede kerstdag kregen we de kans mee te doen aan een Indiaas buffet in een echt restaurant. We verlieten de mela met opnieuw de klanken van ‘Amazing Grace’ in de oren. Dat was op een tekst van Karel H. Hille nog eens in het Nederlands omgezet in ‘Waarheen Waarvoor’. Dankzij Mieke Telkamp bereikte de Nederlandse versie in 1971 de bovenste plaat van de hitparade. Waarheen? Waarvoor? Ver weg van het in sneeuw en ijs gedompelde Nederland was er op een hoogte in Madya Pradesh niets te bekennen van de geboorte van Jezus Christus tweeduizend jaar geleden.
Harry Knipschild
16 december 2011
Clips
- Raadplegingen: 10837